ECLI:NL:GHAMS:2024:1004

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-001163-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verboden wapenbezit en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van verboden wapenbezit en gewoontewitwassen. De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van vuurwapens van categorie III op 12 januari 2021 in Rotterdam, en het verwerven en voorhanden hebben van aanzienlijke geldbedragen tussen 1 januari 2016 en 31 december 2020, waarvan de herkomst vermoedelijk uit misdrijf afkomstig was. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 maart 2024 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de vuurwapens in zijn woning en dat hij beschikkingsmacht over deze wapens had. Daarnaast heeft het hof geconcludeerd dat de verdachte niet in staat was om een verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van de grote geldbedragen die op zijn bankrekeningen waren gestort. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001163-22
datum uitspraak: 28 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-011776-21 (B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1972,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte
en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv in eerste
aanleg - tenlastegelegd dat:
feit 4hij, op of omstreeks 12 januari 2021, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of (meer) anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s) van categorie III, te weten een pistool (merk Zoraki) en/of een revolver (type .357 Magnum), voorhanden heeft gehad;
feit 5hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met
31 december 2020, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) een of meer voorwerp(en), te weten (onder meer) een of meer geldbedrag(en), te weten 165.250,58 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen
en/of
omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, en/of (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie die voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en verdachte en/of zijn mededader(s), van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsmotivering

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat feiten 4 en 5 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met dien verstande dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van beide feiten.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman bepleit dat de aangetroffen wapens van de broer van de verdachte waren, die inmiddels – in 2018 – is overleden. Zijn broer was (ex-)militair. Hoewel de verdachte vroeger, toen zijn broer nog leefde, de wapens in zijn huis aan de [adres 2] heeft gezien, heeft hij die wapens niet meer waargenomen vanaf het moment dat hij de woning van zijn broer betrok na diens overlijden in 2018. De wapens zijn aangetroffen in een andere kamer van het huis dan waar de verdachte leefde. Al met al is er bij de verdachte geen sprake van bewustzijn van de aanwezigheid van de wapens en van het vaststellen van beschikkingsmacht kan derhalve geen sprake zijn.
Over het ten laste gelegde gewoontewitwassen (feit 5) heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte over de herkomst van de contante stortingen een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven. De verdachte heeft geld geleend van zijn broer, een erfenis gekregen van zijn moeder (beide in 2018 overleden) en de verdachte heeft in coupures van € 500,00 in totaal € 10.000,00 euro onder het bed in de slaapkamer aan de [adres 2] aangetroffen. Die grote coupures zijn weliswaar heden niet meer gangbaar, maar pasten vroeger wel in de tijdsgeest. Ook heeft de verdachte altijd gehandeld in tweedehands auto’s, via [website], wat kon oplopen tot tien auto’s per jaar. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij in de ten laste gelegde periode in ieder geval een bedrag van €76.060 aan legale inkomsten heeft gehad.
Als contra-indicatie voor wetenschap van een criminele herkomst van het geld heeft de raadsman nog aangevoerd dat de verdachte het contante geld juist inzichtelijk heeft gemaakt door het op zijn bankrekeningen te storten.
Het openbaar ministerie had nader onderzoek moeten doen naar de afgelegde verklaringen van de verdachte, maar heeft dat niet gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
feit 4
Voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is volgens vaste jurisprudentie vereist dat sprake is geweest van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan. Voorts dient een zekere beschikkingsmacht – een machtsrelatie tussen de verdachte en het wapen – over het wapen en de munitie te worden vastgesteld.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat in de woning van de verdachte aan de [adres 2] twee geladen vuurwapens (categorie III) zijn aangetroffen: een revolver en een (namaak Glock-)pistool. De verdachte heeft daarover op
15 januari 2021 bij de rechter-commissaris verklaard “Ik ben in de woning getrokken en heb de wapens wel gezien maar ik heb ze daar laten liggen.”.
Het hof gaat uit van deze verklaring zoals de verdachte deze heeft afgelegd bij de rechter-commissaris Deze verklaring is duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. De pas op de zitting van het hof afgelegde andere uitleg van de verdachte strookt niet met de tekst van die eerdere verklaring.
Bovendien is de laatste verklaring van de verdachte mede gebaseerd op diens aanname, zo stelt hij, dat zijn overleden broer de wapens onder zich had in verband met diens werkzaamheden als militair in dienst van de Nederlandse strijdkrachten. Dat is echter zeer onwaarschijnlijk, nu het gaat om een revolver en om een nagemaakt Glock-pistool, beide niet in gebruik bij de Nederlandse strijdkrachten.
Het hof stelt op basis van de eerdere verklaring van de verdachte vast dat de verdachte wist dat de vuurwapens in de woning lagen, toen hij daar introk of in elk geval vóórdat de politie ze aantrof. Met andere woorden: de verdachte wist van de aanwezigheid van de vuurwapens en hij had daar ook beschikkingsmacht en een machtsrelatie over. Op grond daarvan is bewezen dat hij de twee vuurwapens opzettelijk voorhanden heeft gehad.
feit 5
Naar bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
De verdachte is in beeld gekomen in een omvangrijk onderzoek naar laboratoria voor de productie van
crystal meth(methamfetamine). Naar aanleiding van dat onderzoek is de financiële situatie van de verdachte onderzocht. Daaruit kwam naar voren dat de verdachte in de ten laste gelegde periode onvoldoende legaal inkomen had om in de kosten van zijn levensonderhoud - berekend door het
NIBUD - te kunnen voorzien. Voorts volgde uit het gedane onderzoek dat in de periode van
1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 op de bankrekeningen van de verdachte een groot aantal contante stortingen is gedaan van in totaal € 165.250,58. Hiervan is € 11.000,00 in coupures van
€ 500,00 gestort. Dergelijke grote coupures zijn - en waren in die periode ook al - ongebruikelijk in Nederland en komen veelal slechts voor in het criminele circuit. Het voorgaande maakt dat een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen kan worden aangenomen.
Van de verdachte mag dan worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt. De verdachte heeft ontkend illegale inkomsten te hebben gehad.
- Lening broer
De verdachte heeft verklaard dat hij van zijn broer voor zijn overlijden desgevraagd een lening van
€ 50.000,00 aan contanten verstrekt heeft gekregen. Van die lening is geen overeenkomst opgemaakt. De verdachte heeft wisselend verklaard over de bestemming van dat geld: het zou zijn gebruikt voor levensonderhoud, voor het opzetten van een eigen bedrijf ([bedrijf]) dan wel voor zijn autohandel. Indien en voor zover de verdachte het geld daaraan zou hebben besteed, dan komt er van de verdachte geen geloofwaardige verklaring voor het feit waarom dat geld na drie jaar (2018 versus 2021) nog op zijn bankrekeningen staat. De wisselende verklaringen – in combinatie en in onderlinge samenhang bezien – die de verdachte heeft afgelegd maken dat het hof van oordeel is dat deze legale herkomst van de
€ 50.000,00 hoogst onwaarschijnlijk is en overigens ook niet verifieerbaar.
- Erfenis moeder
Van zijn moeder zou de verdachte nog eens € 50.000,00 hebben geërfd. Ook het ontvangen van een erfenis is niet onderbouwd en daarmee niet verifieerbaar. Ook op dit punt heeft de verdachte wisselend verklaard: ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde hij dat hij dit geldbedrag in één keer mee naar Nederland heeft genomen vanuit een kluis in het huis in [adres 3] van zijn overleden moeder, terwijl de verdachte eerder heeft aangevoerd dat hij in totaal vijf keer naar [adres 3] is afgereisd om elke keer
€ 10.000,00 mee te nemen. Voor geen van beide versies, evenmin als voor de erfenis zelf heeft de verdachte enig aanknopingspunt geboden, bijvoorbeeld door reisgegevens te overleggen. De verklaring voor de herkomst van deze € 50.000,00 is acht het hof niet verifieerbaar en hoogst onwaarschijnlijk.
- Autohandel via [website]
De verdachte heeft verklaard vele auto’s te hebben gekocht en verkocht via [website]. Uit het dossier volgt dat de verdachte in vijf jaar tijd tien (al dan niet luxe) auto’s op zijn naam heeft gehad, wat in strijd is met zijn verklaring in eerste aanleg dat hij tien verschillende auto’s per jaar op zijn naam heeft gehad. Inkomsten dan wel uitgaven zijn op geen enkele wijze geconcretiseerd. Het hof acht deze verklaring niet concreet, niet verifieerbaar en hoogst onwaarschijnlijk.
- Gevonden contant geld in slaapkamer
Tijdens een schoonmaak zou de verdachte onder het bed in de voormalig slaapkamer van zijn broer van de woning aan de [adres 2] - een verklaring die de verdachte pas ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd - 20 coupures van € 500,00 hebben gevonden, in totaal € 10.000,00. Dit geld zou van zijn overleden broer zijn geweest, en de verdachte heeft dat geld onder zich genomen. Mede in het licht van hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard over de wapens, en over het (uit respect) onaangeroerd laten van de (slaap)kamer van zijn overleden broer, vindt het hof deze, eveneens pas ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, hoogst onwaarschijnlijk.
- Lijfrente-uitkering van [verzekering]
De verdachte heeft na het overlijden van zijn broer een lijfrente-uitkering ontvangen,. Uit het verstrekte ‘Jaaroverzicht 2019’ volgt dat een bruto bedrag van € 15.244,00 is uitgekeerd. Na het in mindering brengen van de loonheffing (ter hoogte van € 7.927,00) resteert een nettobedrag van € 7.317,00. Nu de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring omtrent dit bedrag heeft afgelegd en deze verklaring niet nader door het openbaar ministerie is onderzocht, zal het hof de verdachte vrijspreken van het witwassen van € 7.317,00.
Het voorgaande brengt met zich dat van € 157.933,58 de legale herkomst niet is gebleken. Op grond van het vorenstaande kan het niet anders zijn dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 4op 12 januari 2021 te Rotterdam vuurwapens van categorie III, te weten een pistool merk
Zoraki en een revolver type .357 Magnum, voorhanden heeft gehad;
feit 5hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020, te Rotterdam,
geldbedragen ad € 157.933,58 euro voorhanden heeft gehad en heeft omgezet,
terwijl hij, verdachte wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
en verdachte, van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen onder 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring aan de verdachte geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd dan het reeds ondergane voorarrest. De verdachte heeft een zware periode achter de rug door het overlijden van zijn moeder en, kort daarna, zijn broer in 2018. De verdachte loopt in de schuldsanering en hoopt eindelijk een rustiger leven te krijgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee categorie III-vuurwapens, te weten een revolver en een pistool. Het staat buiten kijf dat het ongeoorloofde bezit van vuurwapens onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich brengt vanwege de kans op het gebruik daarvan, met alle mogelijke onomkeerbare gevolgen van dien. Verder kan het bezit van vuurwapens sterk bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van bijna € 160.000,00. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het hof rekent deze feiten de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. In de relevante oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen als uitgangspunt een gevangenisstraf van drie maanden (per wapen) genoemd. Wat betreft het gewoontewitwassen is het oriëntatiepunt voor het bewezenverklaarde bedrag, te weten € 157.933,58, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden.
Gelet op de ernst en aard van de feiten kan in het algemeen niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof ziet echter aanleiding rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overige omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard door een moeilijke tijd te zijn gegaan en nu een positieve wending aan zijn leven te geven. Indien de verdachte gedetineerd zou raken wordt deze positieve lijn doorkruist. Het hof ziet in hierin aanleiding een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat de verdachte niet weer gedetineerd wordt, en als stok achter de deur om zich te blijven inzetten voor een betere toekomst.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M. Lolkema en mr. D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 maart 2024.
mr. D.A.G. van Toor is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]