ECLI:NL:GHAMS:2024:1

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
200.319.795/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens onterecht bankbeslag tijdens onderbewindstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder. De klager was eerder door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot betaling van een vordering van T-Mobile Netherlands B.V. Na deze veroordeling zijn de goederen van de klager onder bewind gesteld. De bewindvoerder heeft de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd over de onderbewindstelling en verzocht verdere rechtsmaatregelen op te schorten. Desondanks heeft de gerechtsdeurwaarder bankbeslag gelegd op de rekening van de klager zonder overleg met de bewindvoerder. De klager heeft de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij dit zonder overleg heeft gedaan en dat hij de bewindvoerder niet de kans heeft gegeven om een betalingsvoorstel te doen.

In eerste aanleg heeft de kamer voor gerechtsdeurwaarders de klacht van de klager tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard en een berisping en een geldboete van € 200,- opgelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op 26 oktober 2023, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met de Reglement Normen voor Kwaliteit door zonder aankondiging beslag te leggen, terwijl de bewindvoerder had verzocht om een inventarisatieperiode. Het hof heeft de beslissing van de kamer bevestigd, waarbij de klacht gegrond is verklaard en de maatregel van berisping en geldboete is gehandhaafd. Er is geen proceskostenveroordeling in hoger beroep uitgesproken, omdat de beslissing van de kamer in stand is gebleven.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.319.795/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/705753 / DW RK 21/359
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 9 januari 2024
inzake
[appellant],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
appellant,
gemachtigde: B. Boos,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: R. Rahim.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klager genoemd.

1.De zaak in het kort

Klager is door de rechter veroordeeld tot betaling van een vordering. Enige tijd later zijn de goederen van klager onder bewind gesteld. De bewindvoerder heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarder op de hoogte gebracht van de onderbewindstelling en verzocht verdere rechtsmaatregelen op te schorten. Vanwege het uitblijven van betaling van de vordering heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager bankbeslag gelegd. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zonder overleg met de bewindvoerder bankbeslag heeft gelegd en ook niet aan de bewindvoerder de mogelijkheid heeft gegeven een betalingsvoorstel te doen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 8 december 2022 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 14 november 2022 (ECLI:NL:TGDKG:2022:172).
2.2.
Klager heeft op 20 februari 2023 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 oktober 2023. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarder en klager zijn niet verschenen.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Klager is op 18 november 2020 door de rechtbank Den Haag bij verstek veroordeeld een vordering van T-Mobile Netherlands B.V. te voldoen.
3.2.
Dit vonnis is op 3 december 2020 aan klager betekend door een op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder (LAVG) werkzame toegevoegd gerechtsdeurwaarder, met daarbij het bevel om binnen twee dagen aan de inhoud van het vonnis te voldoen.
3.3.
De goederen van klager zijn bij beslissing van 1 april 2021 van de rechtbank Den Haag onder bewind gesteld. De gemachtigde van klager is bij deze beslissing tot bewindvoerder van klager benoemd.
3.4.
Op 8 april 2021 heeft de bewindvoerder LAVG op de hoogte gesteld van de onderbewindstelling en geïnformeerd naar eventuele openstaande vorderingen met daarbij het verzoek verdere rechtsmaatregelen op te schorten. Voorts heeft de bewindvoerder meegedeeld dat hij na de inventarisatieperiode contact zou opnemen met LAVG of een betaling te verwachten was of dat er mogelijk schuldhulpverlening zou worden aangevraagd.
3.5.
Op 30 april 2021 heeft een medewerker van LAVG aan de bewindvoerder een opgave van (toen in totaal drie) openstaande schulden verzonden, waaronder de vordering genoemd onder 3.1.
3.6.
Op 27 mei 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van T-Mobile beslag gelegd onder de ING Bank op de bankrekening van klager (die onder beheer stond van de bewindvoerder).
3.7.
Op 31 mei 2021 is dit bankbeslag door een aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden toegevoegd gerechtsdeurwaarder (hierna: de toegevoegd gerechtsdeurwaarder) aan de bewindvoerder van klager overbetekend.
3.8.
Bij e-mail van 19 juli 2021 heeft een medewerker van LAVG aan de bewindvoerder meegedeeld dat de procedure gewoon doorliep en dat de bewindvoerder noch klager van tevoren op de hoogte werd gesteld van het leggen van het bankbeslag aangezien de rekening dan leeggehaald zou (kunnen) worden. Het beslag was terecht gelegd en zou niet worden ingetrokken, aldus deze medewerker. De bewindvoerder heeft hierop dezelfde dag geantwoord dat intrekking niet meer aan de orde was omdat het geld al (op de meest slinkse wijze) was geïnd.

4.De klacht

De klacht van klager was in eerste aanleg behalve tegen de gerechtsdeurwaarder ook gericht tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Klager beklaagt zich samengevat over het volgende:
Op 8 april 2021 is LAVG op de hoogte gesteld van het bewind. Zonder overleg is beslag gelegd op de bankrekening van klager, zonder de mogelijkheid te geven een betalingsvoorstel te doen. De kosten van het beslag dienen voor rekening te komen van de beslaglegger.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de
toegevoegdgerechtsdeurwaarder ongegrond verklaard, omdat niet was gebleken dat de klacht zich richt tegen de overbetekening van het bankbeslag. De klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder is door de kamer gegrond verklaard. De kamer heeft aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping alsmede een geldboete van € 200,- opgelegd. Daarnaast heeft de kamer de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 50,- aan griffierecht en een bedrag van € 50,- voor de kosten van klager, alsmede tot betaling van € 1.500,- aan de kamer in verband met de kosten van de behandeling van de zaak, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Alleen de beslissing ten aanzien van de gerechtsdeurwaarder ligt ter beoordeling voor
5.2.
Klager is niet in beroep gekomen van de beslissing van de kamer. Alleen de gerechtsdeurwaarder heeft hoger beroep ingesteld, de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet. Dat betekent dat bij het hof uitsluitend de beslissing ten aanzien van de gerechtsdeurwaarder ter beoordeling voorligt.
Heeft de gerechtsdeurwaarder klager onnodig op kosten gejaagd?
5.3.
De kamer heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder door het leggen van het beslag zonder enige aankondiging, terwijl de bewindvoerder had verzocht om een inventarisatieperiode, het bepaalde in artikel 7 lid 1 van het Reglement Normen voor Kwaliteit heeft overtreden. Dat artikel bepaalt onder meer dat de gerechtsdeurwaarder de justitiabele actief informeert over de consequenties van niet‐handelen. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder de bepaling in artikel 8 van het Reglement Normen voor Kwaliteit overtreden. Daarin is bepaald dat de gerechtsdeurwaarder executiemaatregelen effectief inzet en de proportionaliteit bewaakt van toegepaste maatregelen en kosten. Hieruit volgt dat de klacht terecht is voorgesteld door klager, aldus de kamer.
5.4.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat hij wel heeft gehandeld conform het Reglement Normen voor Kwaliteit. Klager – die op dat moment nog niet onder bewind stond – is door middel van de aanzegging in de betekening van het vonnis gewezen op de consequenties van niet-handelen. De gerechtsdeurwaarder mocht ervan uitgaan dat klager alle door hem ontvangen stukken had overhandigd aan de bewindvoerder en deze dus op de hoogte was gesteld van de gevolgen van eventueel niet-handelen. Verder is het beslag pas gelegd na verloop van zeven weken nadat was geïnformeerd naar openstaande vorderingen. In deze periode van zeven weken heeft de bewindvoerder niets van zich laten horen. Het had op de weg van de bewindvoerder gelegen om te informeren indien er onduidelijkheden waren of indien hij langere tijd nodig zou hebben om zaken duidelijk te krijgen, aldus de gerechtsdeurwaarder.
5.5.
Het hof stelt vast dat in de op 30 april 2021 door LAVG aan de bewindvoerder toegestuurde opgave van openstaande schulden in totaal drie vorderingen werden genoemd. Eén daarvan was de vordering genoemd onder 3.1. De andere twee vorderingen waren van Zorg en Zekerheid U.A. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder verklaard dat doorgaans in een dergelijke opgave wordt verzocht binnen een bepaald aantal dagen te reageren op deze opgave, omdat anders tot verdere actie zal worden overgegaan. Deze zin ontbrak echter in de opgave van 30 april 2021. Maar ook de bewindvoerder van zijn kant heeft niet duidelijk gemaakt op welke termijn hij verwachtte klaar te zijn met de aangekondigde inventarisatie van de schulden. Wel is ter zitting in hoger beroep duidelijk geworden dat de twee vorderingen van Zorg en Zekerheid op 20 mei 2021 door de bewindvoerder (namens klager) zijn betaald.
5.6.
Het hof constateert dat als gevolg van de wat vage wijze van communiceren beide partijen enige tijd op (re)actie van de ander hebben gewacht. Op 20 mei 2021 is hierin echter verandering gekomen. Uit de betaling van de twee andere vorderingen bleek de bereidheid en de mogelijkheid van (de bewindvoerder van) klager om zijn schulden te betalen. De stelling van de gerechtsdeurwaarder dat in een periode van zeven weken de bewindvoerder niets van zich heeft laten horen is dus niet juist.
5.7.
De gerechtsdeurwaarder heeft verder nog naar voren gebracht dat zijn opdrachtgever hem had verzocht tot beslaglegging over te gaan. Dat argument gaat niet op. Ook al heeft een gerechtsdeurwaarder in het algemeen een ministerieplicht als hem wordt verzocht beslag te leggen, in dit geval had van de gerechtsdeurwaarder mogen worden verwacht dat hij contact zou opnemen met de bewindvoerder van klager om te vragen waarom de twee vorderingen van Zorg en Zekerheid wel werden betaald en de andere vordering niet. Door een week na de betaling van de twee andere vorderingen over te gaan tot het leggen van bankbeslag voor de onbetaald gebleven vordering heeft de gerechtsdeurwaarder klager onnodig op kosten gejaagd. Met deze handelwijze heeft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, zodat ook het hof van oordeel is dat de klacht gegrond is.
Maatregel
5.8.
De kamer heeft aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd, gecombineerd met een boete van € 200,-, omdat bij de inzet van een dergelijk ingrijpend middel (beslaglegging) uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht. Ook het hof is van oordeel dat het handelen van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is. Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de kamer en de behandeling in hoger beroep geeft ook geen aanleiding om aan de gerechtsdeurwaarder een mildere maatregel op te leggen. Daarom vindt het hof, evenals de kamer, de maatregel van berisping gecombineerd met een boete van € 200,- passend en geboden.
Geen kostenveroordeling in hoger beroep
5.9.
Nu het hoger beroep leidt tot oplegging van dezelfde maatregel als de kamer heeft opgelegd, ziet het hof – overeenkomstig de door het hof gehanteerde richtlijn ‘Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof) – af van een kostenveroordeling in hoger beroep. De door de kamer uitgesproken proceskostenveroordeling blijft wel in stand.
Conclusie
5.10.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond is en dat aan hem de maatregel van berisping alsmede een geldboete van € 200,- moet worden opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024 door de rolraadsheer.