ECLI:NL:GHAMS:2023:996

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
200.302.918/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging enquêteprocedure wegens gebrek aan rechtens te respecteren belang

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [A] c.s. tot het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen [E] en [D]. De verzoekers, bestaande uit [A], [B] en [D], hebben in november 2021 een verzoek ingediend, waarin zij ook onmiddellijke voorzieningen vroegen. De verweersters, [E] c.s., hebben in januari 2022 verzocht om de verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren. Tijdens de zitting op 24 februari 2022 hebben partijen afgesproken om te proberen het geschil minnelijk op te lossen, met de mediator B. Neervoort. Op 6 februari 2023 heeft mr. Beck namens [E] c.s. en [G] c.s. verzocht om de zaak door te halen, omdat er overeenstemming was bereikt. De Ondernemingskamer heeft echter geoordeeld dat er geen rechtens te respecteren belang meer bestaat bij de verzoeken van [A] c.s. en heeft hen niet-ontvankelijk verklaard. De procedure is beëindigd zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.302.918/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 6 april 2023
inzake

1.[A] ,

wonende te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKERS,
advocaat: voorheen mr. K. Both, kantoorhoudende te Vleuten, nu zonder advocaat,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[E],
gevestigd te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D],
gevestigd te [....] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[F],
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTERS,
advocaat:
mr. D. Beck, kantoorhoudende te Leiden,
e n t e g e n

1.[G] ,

wonende te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[H],
gevestigd te [....] ,
3.
[I],
wonende te [....] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[J],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. D. Beck, kantoorhoudende te Leiden.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker sub 1, 2 en 3 als [A] , [B] en [D] en gezamenlijk als [A] c.s.;
  • verweersters sub 1, 2 en 3 als [E] , [D] en [F] en gezamenlijk als [E] c.s.;
  • belanghebbenden 1, 2, 3 en 4 als [G] , [H] , [I] en [J] en gezamenlijk als [G] c.s.

1.Het verloop van het geding

1.1
[A] c.s. hebben bij verzoekschrift van 23 november 2021 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [F] (vanaf 29 februari 2015) en van [E] en [D] (vanaf 1 april 2016);
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. de door [G] c.s. gehouden aandelen in [D] en [F] over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder;
b. een derde persoon te benoemen tot zelfstandig bevoegd bestuurder met beslissende stem van [E] c.s. zonder wie [E] c.s. niet vertegenwoordigd kunnen worden;
c. [E] c.s. te gelasten aan [A] en [B] volledige inzage in de administratie van [E] c.s. te verschaffen, in het bijzonder bepaalde opgesomde stukken, op straffe van het verbeuren van een dwangsom;
d. te bepalen dat [A] c.s. en [G] c.s. uitsluitend gezamenlijk (vertegenwoordigings)bevoegd zijn tot betaling door [E] van enig bedrag aan [G] c.s. voor zover dat het maandelijkse salaris van € 3.137 overstijgt;
e. subsidiair, [G] althans [H] en [I] althans [J] te schorsen als bestuurders van [E] c.s. zonder aanspraak op bezoldiging.
1.2
[E] c.s. en [G] c.s. hebben bij verweerschrift van 13 januari 2022 de Ondernemingskamer verzocht [A] c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek althans hun verzoek af te wijzen, te beslissen dat hun verzoek niet op redelijke grond is gedaan en [A] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.3
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 24 februari 2022. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen overgelegde – aantekeningen en wat mr. Both betreft onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.4
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat zij zelf een poging zullen doen het geschil alsnog met elkaar te regelen en voor het geval zij niet tijdig tot overeenstemming kunnen komen, zij B. Neervoort zullen benaderen als mediator. De afspraken zijn vastgelegd en door [A] , [G] en [I] ondertekend in een proces-verbaal dat van het verhandelde ter zitting door de Ondernemingskamer is opgemaakt. Deze procedure is door de Ondernemingskamer op verzoek van partijen pro forma aangehouden.
1.5
Mr. Beck heeft bij brief van 6 februari 2023 – met cc daarvan aan [A] – de Ondernemingskamer verzocht om de zaak door te halen, omdat tussen partijen overeenstemming is bereikt over een regeling, die door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag is bevestigd in het bij die brief gevoegde kortgedingvonnis van 2 februari 2023 (hierna: het kortgedingvonnis).

2.Feiten

2.1
Ten tijde van de mondelinge behandeling door de Ondernemingskamer was de situatie aldus: [A] en zijn zonen [G] en [I] hielden via hun persoonlijke holdingvennootschappen [B] , [H] en [J] ieder een derde deel van de aandelen in [D] . [D] was enig aandeelhouder van [E] . Daarnaast hielden [A] , [G] en [I] ieder een derde deel van de aandelen in [F] , maar in deze vennootschap vonden geen activiteiten plaats.
2.2
Volgens het kortgedingvonnis, dat is uitgesproken tussen [D] , [G] en [I] als eisers en [B] en [A] als gedaagden, hebben [A] , [G] en [I] op 8 april 2022 onder leiding van de in 1.4 genoemde mediator met elkaar gesproken. Tijdens dit gesprek hebben [A] , [G] en [I] diverse afspraken gemaakt, die zijn genoteerd op een flipoversheet, waarop zij hun handtekening hebben geplaatst. De mediator heeft aan (de advocaten) van [A] , [G] en [I] een foto gestuurd van de flipoversheet met daarbij een toelichting. In de kortgedingprocedure lag ter beoordeling voor of op 8 april 2022 een overeenkomst tussen partijen is gesloten waarvan eisers nakoming kunnen vorderen.
2.3
In het kortgedingvonnis is geoordeeld dat [A] / [B] gehouden is de op 8 april 2022 gesloten overeenkomst onverkort na te komen. Ter nakoming van deze overeenkomst is [B] veroordeeld om alle medewerking te verlenen aan de toen overeengekomen verkoop en levering van de door haar in [D] gehouden aandelen aan [D] voor een koopprijs van € 500.000, die wordt omgezet in een lening van [B] aan [D] . Overdracht van de aandelen dient te geschieden onder de voorwaarde van gelijktijdige betaling van de eerste aflossingstermijn van € 62.500 en van gelijktijdige vestiging van een pandrecht op die aandelen tot zekerheid voor de terugbetaling van het bedrag van de (resterende) lening verstrekt door [D] aan [B] . Als [B] haar medewerking niet (tijdig) verleent, zal het kortgedingvonnis in de plaats treden van de voor de verkoop en levering van de aandelen noodzakelijke wilsverklaringen van [B] . Het kortgedingvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De gronden van de beslissing

3.1
De Ondernemingskamer heeft op 21 februari 2023 aan mr. Beck en [A] gemeld dat nu niet is gebleken dat [A] c.s. hebben ingestemd met het in 1.5 genoemde verzoek om doorhaling van de zaak, de Ondernemingskamer bij die stand van zaken niet aan dat verzoek zal voldoen. De Ondernemingskamer heeft [A] en mr. Beck in de gelegenheid gesteld toe te lichten welk belang er (nog) bestaat bij het beëindigen dan wel in stand laten van deze procedure bij de Ondernemingskamer, waarna door de Ondernemingskamer op het verzoek om de procedure te beëindigen zal worden beslist. Daarbij zijn [A] c.s. erop gewezen dat zij niet langer door een advocaat worden bijgestaan en dat de gevraagde toelichting uitsluitend door een advocaat kan worden ingediend.
3.2
Mr. Beck heeft op 3 maart 2023 namens [E] c.s. en [G] c.s. naar voren gebracht dat door middel van het kortgedingvonnis, de uitgangspunten voor een minnelijke regeling tussen partijen, zoals uiteengezet in het proces-verbaal van de Ondernemingskamer van het verhandelde van de zitting van 24 februari 2022, zijn gerealiseerd. Nu de voorzieningenrechter hierover uitspraak heeft gedaan, hebben [E] c.s. en [G] c.s. er belang bij dat er definitief en formeel een streep onder het geschil van partijen kan worden gezet.
3.3
De Ondernemingskamer heeft [A] c.s. meermaals de gelegenheid geboden om door tussenkomst van een advocaat hun reactie in te dienen. Namens [A] c.s. heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld en een reactie namens [A] c.s. is niet meer ontvangen.
3.4
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling door de Ondernemingskamer op 24 februari 2022 afgesproken dat zij tot een minnelijke regeling van hun geschil wensen te komen. Daarbij zouden als uitgangspunten hebben te gelden: 1) [A] / [B] dragen hun aandelen in de vennootschappen over voor een in onderling overleg te bepalen prijs en 2) er komt een regeling die zo spoedig mogelijk voorziet in een (tijdelijke) uitkering voor het levensonderhoud van [A] . Volgens de voorzieningenrechter hebben partijen in het daarop gevolgde mediationtraject op 8 april 2022 een overeenkomst gesloten. In het kortgedingvonnis is [B] vervolgens veroordeeld tot nakoming van deze overeenkomst, zoals hierboven in 2.3 is weergegeven.
3.5
De Ondernemingskamer overweegt dat daarmee aan de in 3.4 genoemde, door partijen zelf geformuleerde uitgangspunten voor een minnelijke regeling is voldaan. Verder geldt dat na uitvoering van het kortgedingvonnis GN Guijt Holding geen aandeelhouder meer zal zijn van [D] en daarmee ook niet van [E] . Ter zake van [F] staat vast dat in deze vennootschap geen activiteiten plaatsvinden. Bij die stand van zaken hebben [E] c.s. en [G] c.s. er belang bij dat de enquêteprocedure nu wordt beëindigd. Van de zijde van [A] c.s. is niet meer toegelicht waarom in het licht van de getroffen minnelijke regeling, na uitvoering van het kortgedingvonnis voor hen nog een voldoende zwaarwegend belang zou bestaan bij het voortduren van deze procedure. De Ondernemingskamer is ook overigens niet gebleken van redenen waarom de enquêteprocedure zou moeten worden voortgezet.
3.6
De slotsom is dat thans geen rechtens te respecteren belang meer bestaat bij toewijzing van de verzoeken van [A] c.s. De Ondernemingskamer zal [A] c.s. om die reden niet ontvankelijk verklaren in hun verzoek en de procedure beëindigen. De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verklaart [A] , [B] en [D] niet-ontvankelijk in hun verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en mr. M.A.M. Vaessen, raadsheren, en W. Wind en dr. M.J.R. Broekema, raden, in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2023.