ECLI:NL:GHAMS:2023:985

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
K22/230249
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beklag tegen strafbeschikking en toewijzing van beklag ter zake van mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2023 uitspraak gedaan over een beklag van klaagster tegen een strafbeschikking die was uitgevaardigd tegen beklaagde wegens mishandeling. Klaagster had het verzet tegen de strafbeschikking kort voor de zitting ingetrokken, maar het hof oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar beklag, omdat dit binnen de termijn van drie maanden na de laatste mededeling was ingediend. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 juli 2020 in een filiaal van de Action, waar klaagster en beklaagde in een woordenwisseling verwikkeld raakten. Beklaagde heeft klaagster in het gezicht geslagen, wat resulteerde in letsel voor klaagster. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de mishandeling en dat de strafrechter de zaak moet beoordelen, ondanks het feit dat beklaagde de geldboete van de strafbeschikking al had voldaan. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende algemeen belang is om beklaagde te vervolgen, gezien de ernst van de feiten en de impact op klaagster. De beslissing van het hof was om de officier van justitie te bevelen tot vervolging van beklaagde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K22/230249
Beschikking op het beklag van:
[klager01],
wonende te [woonplaats01] ,
klaagster,
gemachtigde: [gemachtigde01] , juridisch medewerker Slachtofferhulp Nederland.

1.Het beklag

Het hof heeft op 21 juni 2022 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om tegen
[beklaagde01](hierna: beklaagde) tegen wie klaagster aangifte heeft gedaan ter zake van mishandeling een strafbeschikking uit te vaardigen.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 18 oktober 2022 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in het beklag.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klaagster in de gelegenheid gesteld op 20 oktober 2022 het beklag toe te lichten. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De gemachtigde van klaagster, [gemachtigde01] , juridisch medewerker van Slachtofferhulp Nederland, is in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op 9 maart 2023 te worden gehoord. Beklaagde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De gemachtigde van beklaagde, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, is namens beklaagde in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

5.1
Beklagtermijn (ontvankelijkheid in het beklag)
Artikel 12k lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat het beklag, indien een strafbeschikking is uitgevaardigd, gedaan moet worden binnen drie maanden na de datum waarop de rechtstreeks belanghebbende daarmee bekend is geworden. Artikel 12k lid 2 Sv bepaalt voorts dat beklag ook buiten deze termijn kan worden gedaan indien de strafbeschikking niet volledig ten uitvoer wordt gelegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster, nu de klacht pas op 21 juni 2022 bij het hof is binnengekomen, in haar klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft hij onder meer aangevoerd dat klaagster bij schrijven van 29 september 2021 op de hoogte is gesteld van de strafbeschikking en een situatie als bedoeld in artikel 12k lid 2 Sv zich niet voordoet, omdat beklaagde op 4 juni 2022 de geldboete reeds had betaald. Klaagster had het klaagschrift derhalve vóór 4 juni 2022 moeten indienen zodat klaagster, nu de klacht pas op 21 juni 2022 bij het hof is binnengekomen, in haar klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof volgt dit standpunt niet.
Uit het dossier blijkt dat klaagster op 5 oktober 2021, dus binnen de beklagtermijn, van het openbaar ministerie bericht kreeg dat beklaagde verzet had ingesteld tegen de strafbeschikking, waarna klaagster werd meegedeeld dat besloten was beklaagde op te roepen voor een zitting. Op dat moment was er derhalve geen sprake meer van een situatie van niet-vervolgen, zodat wanneer klaagster op dat moment reeds een klacht zou hebben ingediend, die niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Op 26 april 2022 ontving klaagster bericht dat de zitting op 31 mei 2022 zou plaatsvinden, gevolgd door een mededeling van het openbaar ministerie op 30 mei 2022 dat beklaagde het verzet had ingetrokken en alsnog aan de strafbeschikking zou voldoen.
Naar het oordeel van het hof is klaagster, gezien het feit dat zij haar klacht binnen drie maanden na die laatste mededeling heeft ingediend, ontvankelijk in het beklag.
5.2.
De feitelijke uitgangspunten van het beklag
Klaagster heeft op 22 juli 2020 aangifte gedaan van mishandeling door beklaagde. Blijkens de aangifte kregen klaagster en beklaagde op die dag in een filiaal van de Action een woordenwisseling over het al dan niet bewaren van voldoende afstand in het gangpad. Beklaagde wilde voorbij klaagster lopen en klaagster was het daar niet mee eens. Klaagster heeft beklaagde de weg versperd en is daarbij met haar arm tegen het lichaam van beklaagde gekomen. Beklaagde heeft klaagster vervolgens in het gezicht geslagen. Door de klap kwam klaagster ten val op de grond en heeft zij letsel opgelopen.
Beklaagde is als verdachte gehoord. Beklaagde verklaarde – kort gezegd – dat zij heeft gehandeld uit noodweer, omdat zij door klaagster werd geduwd en een stomp kreeg in haar zij. Zij voelde zich hierdoor bedreigd.
De gemachtigde van beklaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat beklaagde niet-ontvankelijk is in haar beklag en dat de omstandigheid dat klaagster zich wenst te voegen als benadeelde partij in een mogelijke strafzaak niet onder de reikwijdte valt van artikel 12 lid 1 Sv.
5.2
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
5.3
De overwegingen van het hof
Op grond van het dossier acht het hof aannemelijk dat de mishandeling door beklaagde kan worden bewezen. De aangifte, de camerabeelden, de verklaring van beklaagde en de letselverklaring wijzen erop dat beklaagde klaagster heeft geslagen.
Beklaagde heeft door betaling van de geldboete voldaan aan de door het openbaar ministerie opgelegde strafbeschikking. Het hof heeft vervolgens de vraag te beantwoorden of de zaak toch nog aan de strafrechter moet worden voorgelegd.
Anders dan de gemachtigde van beklaagde stelt, kan het feit dat bij het uitvaardigen van een strafbeschikking geen rekening is gehouden met de door het slachtoffer geleden schade, onder omstandigheden voor het hof een reden zijn om een strafvervolging te gelasten. De wet verzet zich hier niet tegen. Uit het dossier blijkt dat klaagster meer dan gering letsel heeft en dat zij het aan haar toegezonden schadeformulier tijdig heeft teruggestuurd, zodat het openbaar ministerie bij het uitvaardigen van de strafbeschikking rekening had kunnen en moeten houden met de door haar geleden schade.
Daarbij komt dat gelet op de gevolgen van de mishandeling en de aard van het letsel van klaagster voorstelbaar is dat de strafrechter tot een bewezenverklaring van een zwaardere variant van mishandeling kan komen. Het is bij uitstek de strafrechter die de afweging kan maken of het voorhanden bewijsmateriaal daarvoor voldoende is en zo ja, welke bestraffing daarbij past. Ook kan de strafrechter oordelen over de stelling van beklaagde dat zij uit noodweer heeft gehandeld.
Indien bewezen gaat het om een mishandeling in een winkel, terwijl op dat moment gold dat alle klanten in verband met het coronavirus voldoende afstand dienden te bewaren. Beklaagde wilde desverzocht door klaagster niet wachten en de winkel via het gangpad verlaten. Door klaagster in het gezicht te slaan heeft zij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van klaagster, waarbij klaagster meer dan gering letsel heeft opgelopen. Bovendien veroorzaakt mishandeling in het algemeen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij een slachtoffer, maar ook bij het overige (winkel)personeel en andere klanten van de winkel. De omstandigheid dat beklaagde de strafbeschikking reeds heeft voldaan, doet er niet aan af aan het oordeel van het hof dat het gelet op de feiten en omstandigheden in onderhavige zaak opportuun is beklaagde te vervolgen.
Naar het oordeel van het hof bestaat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen derhalve voldoende algemeen belang om te vervolgen.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof beveelt de officier van justitie om
[beklaagde01]te vervolgen ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
18 april 2023 door mrs. A.R.O. Mooy, voorzitter, P.F.E. Geerlings en L.F. Roseval, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.