ECLI:NL:GHAMS:2023:931

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
23 april 2023
Zaaknummer
200.320.322/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige; bekrachtiging van de bestreden beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 21 december 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 18 oktober 2022, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (verweerster) heeft verweer gevoerd en de Raad voor de Kinderbescherming heeft als adviseur opgetreden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [minderjarige] is geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder heeft het gezag over [minderjarige], die bij pleegouders woont. [minderjarige] is op 22 januari 2021 onder toezicht gesteld en is op 19 maart 2021 met spoed uit huis geplaatst. De kinderrechter heeft op 8 februari 2023 bepaald dat er begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige] zal plaatsvinden.

In de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 19 april 2023. De moeder verzoekt om vernietiging van deze beschikking, terwijl de GI verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de situatie van [minderjarige] en de ontwikkelingen van de moeder en vader beoordeeld. Ondanks positieve stappen van de moeder, zoals het afronden van een traject bij Jellinek, is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige].

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen. De beslissing is genomen door de rechters J.F. Miedema, J.M. van Baardewijk en S.F.M. Wortmann, in aanwezigheid van griffier mr. V.A.M. Willemsen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.320.322/01
zaaknummer rechtbank: C/13/723454 / JE RK 22-682
beschikking van de meervoudige kamer van 18 april 2023 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in]
2020 te [plaats C] ;
- de pleegouders.
Als informant is aangemerkt:
- [de vader] (verder te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 18 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 21 december 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
18 oktober 2022.
2.2
De GI heeft op 25 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de moeder van 10 januari 2023 met bijlage (productie 7);
- een brief van de GI van 15 maart 2023 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
De pleegouders zijn, met kennisgeving, niet op de zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige] geboren.
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de pleegouders.
3.2
[minderjarige] is op 22 januari 2021 voorlopig onder toezicht gesteld van De Jeugd- en Gezinsbeschermers. Op 19 april 2021 is een ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd, tot 19 april 2023. Inmiddels wordt de ondertoezichtstelling uitgevoerd door de GI.
3.3
Na een eerdere korte spoeduithuisplaatsing is [minderjarige] op 19 maart 2021 opnieuw met spoed uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien telkens verlengd.
3.4
Op 8 februari 2023 heeft de kinderrechter – onder meer – bepaald dat de moeder en [minderjarige] wekelijks onder regie van de GI begeleide omgang zullen hebben gedurende twee uur per week.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 19 april 2023.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen dan wel de machtiging in duur te bekorten.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijke kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat er geen noodzaak is voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij staat open voor hulpverlening en werkt hieraan mee. De belangen van [minderjarige] kunnen met een minder ingrijpende maatregel worden beschermd, te weten de ondertoezichtstelling.
5.3
De GI meent dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen. Een ondertoezichtstelling is niet voldoende om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. De moeder heeft stappen gezet in de goede richting, maar er is (nog) geen sprake van een duurzame gedragsverandering.
Het advies van de raad
5.4
De raad adviseert het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad meent dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zowel ten tijde van de bestreden beschikking als nu noodzakelijk is. De moeder was toen en is nu, ondanks dat zij goede stappen heeft gezet, nog onvoldoende in staat om de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie te waarborgen.
De beoordeling door het hof
5.5
[minderjarige] is onder kwetsbare omstandigheden geboren en sinds haar geboorte is er sprake van aanhoudende zorgen in de thuissituatie, waaronder huiselijk geweld tussen de ouders. [minderjarige] is, toen zij slechts een paar maanden oud was, uit huis geplaatst. Nadien heeft de moeder een positieve ontwikkeling doorgemaakt en heeft zij afstand genomen van de vader. Sinds de beschikking van de kinderrechter van 5 april 2022 waarin is vastgesteld dat wordt toegewerkt naar thuisplaatsing is de omgang van [minderjarige] met de moeder uitgebreid. In juli 2022 was er sprake van een omgang tussen [minderjarige] en de moeder van donderdagochtend tot zondag aan het einde van de dag. In augustus en september 2022 zijn er meerdere zorgmeldingen gedaan waaruit bleek dat de vader opnieuw in het leven van de moeder was gekomen en dat opnieuw sprake was van ernstig huiselijk geweld tussen de ouders. Opnieuw ontstond de zorg dat [minderjarige] daarvan getuige was. De omgang tussen [minderjarige] en de moeder is teruggebracht in frequentie. In oktober 2022 is de vader voor een korte periode naar het buitenland vertrokken en heeft toen aangegeven aan geen enkel traject te willen meewerken. De moeder heeft haar traject bij Jellinek positief afgerond. Ook heeft zij een doorverwijzing bij de huisarts aangevraagd voor passende hulpverlening. Ter zitting in hoger beroep heeft zij verklaard onlangs te zijn verhuisd naar [plaats] en opnieuw in verwachting te zijn van een kind van de vader. De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard zich te willen aanmelden voor agressieregulatie therapie bij de Waag.
5.6
Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gronden voor verlenging van de uithuisplaatsing zowel ten tijde van het geven van de bestreden beschikking als thans aanwezig zijn. [minderjarige] heeft in haar korte leven zeer veel onveiligheid, bedreiging en instabiliteit meegemaakt op fysiek, cognitief en sociaal-emotioneel gebied. Zij ontwikkelt zich op dit moment goed in het pleeggezin, waar haar rust en stabiliteit wordt geboden. Het hof twijfelt niet aan de liefde van de moeder voor [minderjarige] , maar zij was en is naar het oordeel van het hof nog steeds onvoldoende in staat om [minderjarige] een veilige, voorspelbare en stabiele opvoedomgeving te bieden. Op de zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder stappen heeft gezet zoals het afronden van haar traject bij Jellinek en het vragen van een doorverwijzing voor passende hulpverlening. Dat is prijzenswaardig van de moeder, maar deze positieve ontwikkeling is nog maar pril en er is nog geen daadwerkelijke start gemaakt met de noodzakelijk geachte behandeling voor persoonlijke problematiek. Daarnaast is de moeder onlangs verhuisd naar [plaats] en is gebleken dat zij nog niet los is gekomen van de afhankelijkheidsrelatie met de vader, welke relatie een directe bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige] betrof. De moeder blijkt in verwachting te zijn van een kind van de vader. Ook de vader heeft, zoals ter zitting in hoger beroep gebleken, nog geen behandeling gevolgd. Het hof is dan ook van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] onder deze omstandigheden noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding.
5.7
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, J.M van Baardewijk en
S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
18 april 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.