ECLI:NL:GHAMS:2023:918

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
23-000355-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op een geldtransportwagen met bedreiging en afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van een gewapende overval op een geldtransportwagen op 18 november 2019 te Zandvoort, waarbij hij samen met een mededader een geldbedrag van € 80.000 heeft afgenomen. De verdachte bedreigde de geldloper met een vuurwapen en dwong hem tot afgifte van de sealbag met geld. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen van verbalisanten die de verdachte herkenden. De verdediging voerde aan dat de herkenning onbetrouwbaar was, maar het hof oordeelde dat de herkenningen voldoende bewijs vormden in combinatie met aanvullend bewijs van medeverdachten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van vijf jaren op, waarbij ook de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte aan de orde kwam. De vorderingen van de benadeelde partijen voor schadevergoeding werden toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.700 voor immateriële schade aan de benadeelde partij [benadeelde 1] en € 80.000 voor materiële schade aan de benadeelde partij [benadeelde 2].

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000355-21
datum uitspraak: 20 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-279484-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte opgegeven adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2019 te Zandvoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sealbag met daarin een geldbedrag van € 80.000 (tachtigduizend euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een sealbag met daarin een geldbedrag van € 80.000 (tachtigduizend euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- die [benadeelde 1] met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, werd bedreigd en/of
- die [benadeelde 1] dreigend de volgende woorden werd toegevoegd: ‘Ik ga schieten, ik ga schieten’ en/of ‘ik ga je knallen vriend’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent dat hij bij de overval betrokken was. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de herkenning van de verdachte door de twee verbalisanten onvoldoende betrouwbaar is. Zo zijn de
stillsen de beelden van onvoldoende kwaliteit en bevatten deze onvoldoende identificerende gezichtskenmerken om op basis daarvan tot een betrouwbare herkenning te komen. De raadsman heeft daarbij gewezen op de conclusie van het NFI-rapport ‘vergelijking van gezichtsbeelden (…)’ van 22 augustus 2022. De raadsman acht de bevindingen van dat onderzoek strijdig met de conclusie van de rechtbank dat de beelden voldoende duidelijk zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Verder heeft de raadsman betoogd dat er geen ander bewijs is waaruit de betrokkenheid van de verdachte volgt.
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat degene die in het dossier ‘persoon 2’ wordt genoemd, in wie de verbalisanten de verdachte hebben herkend, een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde. Om deze reden moet de verdachte ook op die grond van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Inleiding
Op 18 november 2019 heeft een gewapende overval plaatsgevonden op een geldtransportwagen naast het [benadeelde 3]. Onder bedreiging van een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp heeft de geldloper een sealbag met daarin € 80.000,- aan een persoon (persoon 1) afgegeven. Hierbij is tegen de geldloper geroepen dat er geschoten zou worden.
Camerabeelden
Tijdens het opsporingsonderzoek zijn camerabeelden uitgekeken van camera’s in de omgeving. Op die beelden is te zien dat een witte Volkswagen Caddy (hierna: VW Caddy) die dag om 11:36 uur vanaf de Van Speijkstraat te Zandvoort het hofje inreed waar later de vluchtscooter is aangetroffen. Ongeveer tegelijkertijd kwam een donker geklede man (persoon 1) het camerabeeld ingelopen, die contact maakte met de bestuurder van de VW Caddy (persoon 2), waarna beide personen wegliepen. Op beelden die aan de andere zijde van het pand zijn opgenomen, is te zien dat diezelfde personen om 11:57 uur uit een zilvergrijze Mazda stapten. De personen haalden helmen uit de kofferbak van de Mazda, waarna zij samen richting de VW Caddy liepen, de helmen achterin legden en wegreden. Even later parkeerden zij de VW Caddy weer op dezelfde plek. Zij pakten de helmen uit de VW Caddy, zetten deze op en reden vervolgens om 12:10 uur weg op de scooter, persoon 2 als bestuurder en persoon 1 als bijrijder.
Tijdens de overval op het geldtransport bij het [benadeelde 3] rond 12:41 uur, stond persoon 2 net voorbij de zijingang van het casino op persoon 1 te wachten op de scooter. Persoon 1 sprong bij hem achterop en samen reden zij weg. Even verderop is de scooter achtergelaten en zijn personen 1 en 2 in de VW Caddy gestapt en daarmee weggereden.
Herkenningen en aanvullend bewijs
Naar aanleiding van de camerabeelden zijn binnen de politieorganisatie zogenoemde
stillsvan persoon 2 verspreid met het verzoek tot herkenning. Persoon 2 werd door zowel verbalisant [verbalisant 1] als verbalisant [verbalisant 2] direct herkend als de verdachte [verdachte] . Verbalisant [verbalisant 1] heeft ook de bewegende beelden gezien, waarbij hij in deze beelden de verdachte herkende.
Beide verbalisanten hebben de verdachte eerder ontmoet. Verbalisant [verbalisant 1] heeft toegelicht dat hij eerder met de verdachte te maken heeft gehad vanwege een gewapende overval op een juwelier. Hij vermeldt dat hij de verdachte herkent aan zijn ogen, zijn oren waarvan zijn oorlellen aan zijn kaak vastzitten en zijn typerende mond waarvan de mondhoeken een aparte krul hebben. Verbalisant [verbalisant 2] heeft toegelicht dat hij de verdachte in het verleden heeft aangehouden voor een overval op een juwelier en dat hij de verdachte direct herkent aan de vorm van zijn gezicht, met name zijn kaaklijn en mond.
Het hof acht de
stills, op basis waarvan de herkenningen door de verbalisanten hebben plaatsgevonden, voldoende duidelijk en gedetailleerd om een herkenning op te baseren. Op de
stillszijn immers voldoende (gezichts)kenmerken te zien die een herkenning mogelijk maken door personen zoals [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die de verdachte eerder in levenden lijve hebben gezien.
Ook is van belang dat het gaat om herkenningen die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. De herkenningen hebben dan ook niet alleen afzonderlijke bewijswaarde, maar versterken ook elkaar.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de herkenningen zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
Aan de bewijswaarde van deze herkenningen doet niet af dat de kwaliteit van de beelden volgens bovengenoemd NFI-rapport niet toelaat om op grond van gezichtsvergelijkend onderzoek een uitspraak met een hoge likelihood ratio te geven. Gezichtsvergelijkend onderzoek is een wezenlijk ander proces dan het doen van herkenningen, zoals ook is toegelicht in de vakbijlage die is gevoegd bij het NFI-rapport. Anders dan door de raadsman is aangevoerd, zijn de bevindingen in het NFI-rapport dan ook niet in strijd met de conclusie dat bewijswaarde kan worden toegekend aan de herkenningen door de verbalisanten. Hetgeen voor het overige door de raadsman is aangevoerd met betrekking tot de herkenningen, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof acht verder van belang dat deze herkenningen niet op zichzelf staan, maar dat er aanvullend bewijs is dat wijst op de betrokkenheid van de verdachte bij de overval.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft, geconfronteerd met de camerabeelden van de Mazda omstreeks 11:57 uur, verklaard dat hij een Mazda heeft en dat hij op 18 november 2019 twee personen in Zandvoort heeft afgezet. Hij was die ochtend (op zijn enige telefoonnummer) gebeld met de vraag of hij iemand wilde brengen. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat hij die ochtend enkel om 09:53 uur en om 09:57 uur oproepen heeft ontvangen en dat dit oproepen betrof van het telefoonnummer dat in gebruik was bij de verdachte. Het toestel waarmee deze oproepen werden gedaan, bevond zich nog in Amsterdam. Tussen 09:57 uur en 12:14 uur werd er geen gebruik meer gemaakt van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is dus op de ochtend van
18 november 2019 pas gebeld voor deze rit terwijl uit de verkeergegevens blijkt dat hij die ochtend contact heeft gehad heeft met de verdachte.
De VW Caddy, die als vluchtauto is gebruikt, was verhuurd aan [medeverdachte 2] op meerdere dagen in oktober en november 2019, waaronder op de dag van de overval.
Uit de historische telecomgegevens blijkt dat de huurder van deze auto, [medeverdachte 2] , en de verdachte in periode van 3 oktober 2019 tot en met de dag van de overval regelmatig telefonisch contact met elkaar onderhielden. Er vonden steeds contacten plaats op de dagen dat de VW Caddy door [medeverdachte 2] werd gehuurd. Opvallend is dat uit de zogenoemde ARS-gegevens volgt dat deze gehuurde VW Caddy op een aantal maandagen onderweg is geweest in de richting van Zandvoort en later terug is gereden uit de richting van Zandvoort. Dit is gebeurd op maandagen waarop de geldtransportwagen van [benadeelde 2] aanwezig was bij [benadeelde 3] .
Op de camerabeelden van de parkeerplaats Van Speijkstraat van 18 november 2019 is te zien dat de VW Caddy achteruit het hofje inreed, wat erop wijst dat dat de bestuurder vaker met een auto op deze parkeerplaats is geweest en kennis draagt van de situatie aldaar.
Eén van de maandagen waarop de VW Caddy naar Zandvoort is gereden, betreft 21 oktober 2019. Op die dag heeft medeverdachte [medeverdachte 1] volgens zijn verklaring dezelfde personen naar Zandvoort gebracht als die welke hij op de dag van de overval naar Zandvoort heeft gebracht. Uit de ARS-gegevens blijkt dat de Mazda en de VW Caddy elkaar zowel op de heen- als op de terugweg betrekkelijk kort (enkele seconden) volgden.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte betrokken is geweest bij voorverkenningen met het oog op de overval van 18 november 2019 en dat hij de ‘persoon 2’ is die om 11.57 uur in Zandvoort uit de auto van de medeverdachte [medeverdachte 1] is gestapt en die later die dag als bestuurder van de vluchtscooter bij de overval betrokken is geweest.
Medeplegen
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte betrokken is geweest bij voorverkenningen en dat hij een rol heeft gespeeld bij het regelen van de daarbij gebruikte VW Caddy, die vervolgens bij de overval als vluchtauto is gebruikt. Op de dag van de overval heeft de verdachte deze VW Caddy op een locatie geparkeerd waar van de vluchtscooter kon worden overgestapt in deze vluchtauto. Kort voor de overval is hij met persoon 1 op een motorscooter naar de omgeving van het [benadeelde 3] gereden, waar persoon 1 zich heeft opgesteld in afwachting van de geldtransportwagen. De verdachte heeft zich in de buurt opgesteld met de motorscooter. Terwijl persoon 1 de geldloper dwong tot afgifte van het geld, is hij naar de geldtransportwagen toegereden en heeft hij zich daar zo opgesteld dat hij snel met persoon 1 en het afgeperste geld weg kon rijden. Nadat persoon 1 bij hem achterop is gesprongen, heeft hij hen en de buit vervoerd naar de vluchtauto waarmee zij zijn weggereden.
Dat niet de verdachte, maar persoon 1 degene is geweest die de concrete afpersingshandelingen heeft verricht, neemt niet weg dat ook de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt vanwege het gewicht van zijn bijdrage aan de voorbereiding en uitvoering van het delict. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat sprake is van een, mede door de verdachte, grondig voorbereid en in nauwe en intensieve samenwerking uitgevoerd plan. In de uitvoering van dat plan heeft de verdachte een essentiële rol vervuld, gelet op de aard van het feit waarbij een goed getimede en snelle verwijdering van persoon 1 met de buit van wezenlijk belang was voor het slagen van het plan.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk verzocht om nogmaals een gezichtsvergelijkend onderzoek door het NFI te laten verrichten. Indien het hof van oordeel zou zijn dat de waarde van het NFI-onderzoek beperkt is door de baard die de verdachte droeg ten tijde van het maken van de foto’s ten behoeve van dat onderzoek, zou aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden. De verdachte is bereid om zijn baard in dat geval af te scheren ten behoeve van een nieuw onderzoek.
Omdat niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan, bestaat er geen verzoek waarop het hof moet beslissen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 november 2019 te Zandvoort, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een sealbag met daarin een geldbedrag van € 80.000 (tachtigduizend euro), toebehorende aan [benadeelde 2] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- die [benadeelde 1] met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, werd bedreigd en
- die [benadeelde 1] dreigend de volgende woorden werden toegevoegd: ‘Ik ga schieten, ik ga schieten’ en/of ‘ik ga je knallen vriend’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een professionele, gewapende overval op een geldtransportwagen naast het [benadeelde 3] . Onder bedreiging van een vuurwapen of een nepwapen, heeft de geldloper een sealbag met daarin € 80.000,00 aan de onbekend gebleven mededader afgegeven. Hierbij is tegen de geldloper geroepen dat er geschoten zou worden.
Uit de verklaring van de geldloper, die bij de vordering tot schadevergoeding is gevoegd, komt naar voren dat de overval een grote indruk op hem heeft gemaakt. De angst om opnieuw te worden overvallen, heeft ertoe geleid dat hij ander werk heeft gezocht. De verdachte heeft zich niet laten weerhouden door de te verwachten grote impact op het slachtoffer. Hij heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn behoefte om snel aan veel geld te komen.
Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen vaak worden opgelegd, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 maart 2023 is hij eerder ter zake van het medeplegen van een overval onherroepelijk veroordeeld tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In die zaak is de verdachte op 3 juli 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, waarna hij zich al enkele maanden later, op 18 november 2019, aan het onderhavige feit schuldig heeft gemaakt. Het hof weegt deze omstandigheid in het nadeel van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (99-000352-13)

De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 april 2014 onder parketnummer
23-003013-13 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Deze uitspraak is onherroepelijk. Bij besluit van 24 juni 2019 is de verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld op 3 juli 2019, onder (onder meer) de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd besloeg de periode van 3 juli 2019 tot en met 21 december 2023.
De officier van justitie heeft op 8 december 2020 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI) ingediend bij de rechtbank Noord-Holland. Deze vordering strekt tot gehele herroeping (974 dagen) van de VI in verband met het onderhavige tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft de vordering geheel toegewezen. De vordering tot herroeping van de VI is ook in hoger beroep aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering. De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is voor het plegen van strafbare feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Onder omstandigheden kan een veroordeelde onder voorwaarden in vrijheid worden gesteld.
Vast is komen te staan dat de verdachte gedurende de proeftijd de aan de VI verbonden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Ook voor de geloofwaardigheid en effectiviteit van de regeling van de VI is van groot belang dat aan de overtreding van de gestelde voorwaarden gevolgen worden verbonden. Dat dient ook hier te gebeuren. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, het weloverwogen karakter ervan en het gegeven dat dit door de verdachte is begaan, terwijl zijn VI nog maar kort was ingegaan, acht het hof in deze zaak gehele herroeping van de VI op zijn plaats.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.700,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De vordering betreft rechtstreekse schade. De vordering is niet inhoudelijk betwist en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Gelet op de gevolgen van de normschending voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en omdat de aard en ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval voor de hand liggen, is het hof van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Het hof acht de gevorderde immateriële schade billijk. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 80.000,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Daartoe heeft hij aangevoerd dat [naam 2] de heer [naam 1] heeft gemachtigd. [naam 2] is blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel gezamenlijk bevoegd om op te treden, maar niet blijkt dat hij zelfstandig bevoegd is. Hij kan daarom niet alleen de bevoegdheid doorschuiven naar Vos en om die reden voldoet de machtiging niet, aldus de raadsman.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er geen gebrek kleeft aan de bevoegdheid om de vordering in te dienen. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam 2] bevoegd is om namens de rechtspersoon op te treden. Enig aanknopingspunt dat de medebestuurders niet hebben ingestemd met de machtiging en met het indienen van de vordering, ontbreekt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting (waaronder in het bijzonder ook uit de daar besproken brief van de benadeelde partij van 5 maart 2021, met bijlagen) is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 80.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 november 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 80.000,00 (tachtigduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 80.000,00 (tachtigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 338 (driehonderdachtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 november 2019.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 99-000352-13 toe en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van Amsterdam van 16 april 2014 onder parketnummer
23-003013-13 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan, te weten: 974 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. R. Kuiper en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 april 2023.
=========================================================================
[…]