Op 19 april 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2022. De verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die dezelfde straf als in eerste aanleg heeft gevorderd. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep, maar past de bewijsmiddelen aan en vervangt de motivering omtrent de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en het bewijs. De verdachte is beschuldigd van diefstal in vereniging, waarbij hij samen met een medeverdachte een portemonnee heeft weggenomen uit de schoudertas van een aangever in de IJ-passage te Amsterdam Centraal station.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de raadsvrouw betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er een loksituatie zou zijn gecreëerd die buiten de toelaatbare grenzen valt. De advocaat-generaal heeft echter gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Het hof oordeelt dat de situatie die door de verbalisant is gecreëerd binnen de toelaatbare grenzen valt en dat de verdachte wel degelijk het oogmerk had tot wederrechtelijke toe-eigening. De wisselende verklaringen van de verdachte over zijn motieven om de portemonnee weg te nemen, worden door het hof als onaannemelijk beschouwd.
Uiteindelijk oordeelt het hof dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de aanpassingen in de bewijsmiddelen en motiveringen.