ECLI:NL:GHAMS:2023:897

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
23/003040-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis in hoger beroep inzake ontucht gepleegd door zorgverlener met cliënt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 november 2021. De verdachte, werkzaam in de maatschappelijke zorg, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een cliënt, een achttienjarige vrouw met een autismespectrumstoornis. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die in zoverre werd vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en er is een contactverbod opgelegd met de benadeelde partij.

De zaak kwam ter terechtzitting in hoger beroep op 30 maart 2023, waar het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie als zorgverlener en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor het slachtoffer, die PTSS had ontwikkeld als gevolg van de ontucht. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ziekte en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld was, meegewogen in de strafoplegging.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij beoordeeld, die in hoger beroep een schadevergoeding van € 12.850,56 had gevorderd. Het hof heeft een bedrag van € 3.562,19 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, en de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2018 vastgesteld. De benadeelde partij had haar vordering onderbouwd met bewijs van de schade die zij had geleden door het handelen van de verdachte, waaronder kosten voor therapie en andere medische behandelingen. Het hof heeft de vordering voor een deel toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003040-21
datum uitspraak: 13 april 2023
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-042319-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1991,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • de bewijsmiddelen en de kwalificatie zal aanvullen;
  • de in het vonnis opgenomen motivering van de opgelegde sanctie zal vervangen;
  • opmerkt dat het heeft gezien dat de processen-verbaal die tot het bewijs zijn gebezigd in wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof verder niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de rechtbank.

Bewijsmiddelen

Het hof vult het door de rechtbank gebezigde bewijs aan met de volgende twee bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal van 3 juli 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [doorgenummerde pagina’s 48-49]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 juni 2019 tegenover verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring van
getuige [getuige]dat de verdachte betrokken was bij de aangeefster wegens haar zorgvraag en dat hij – als haar zorgcoach – bekend was met haar hulpvraag en problematiek.
2. Een proces-verbaal van 15 juni 2021, opgemaakt door mr. C.E. Voskens, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland [los bijgevoegd]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 juni 2019 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van aangeefster [benadeelde] dat de verdachte haar ging masseren, haar broek wat naar beneden deed en haar vlak bij haar billen, net erboven, heeft aangeraakt.

Kwalificatie van het feit

Het hof vult de kwalificatie aan door hieraan toe te voegen: “, meermalen gepleegd”.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte geen werk met kwetsbare vrouwen/meisjes in een maatschappelijke zorginstelling mag uitvoeren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat een contactverbod met aangeefster wordt opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat, indien het hof aan strafoplegging toe komt, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf de meest passende straf is en dat hij geen aanleiding ziet om een contactverbod met de aangeefster op te leggen. Ten aanzien van de gevorderde bijzondere voorwaarde heeft de raadsman het hof verzocht om deze, in navolging van de rechtbank, niet aan de voorwaardelijke straf te verbinden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met het slachtoffer, een aan zijn zorg als coach toevertrouwde achttienjarige vrouw met een autismespectrumstoornis. Hij heeft haar getongzoend, gestreeld en haar borsten betast en gelikt. Door zijn handelen heeft de verdachte als hulpverlener misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de aangeefster, een kwetsbare jonge vrouw, in hem stelde. Hij heeft zich hierbij laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens. De verdachte is daarbij voorbij gegaan aan de bij hem bekende bijzondere kwetsbaarheid van de aangeefster en de nadelige gevolgen die zijn gedrag voor haar welzijn zou kunnen hebben. Uit de verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd blijkt dat het ontucht haar veel verdriet heeft gedaan en grote (emotionele) gevolgen heeft gehad. Zo is zij door het misbruik nog onzekerder geworden en heeft zij moeite om hulpverleners te vertrouwen. De verdachte heeft op geen enkel moment de verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Het hof rekent dit alles de verdachte aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging verder gelet op de volgende persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is gediagnosticeerd met Multiple Sclerose en is mantelzorger voor zijn hulpbehoevende vader. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 maart 2023 is de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld en heeft hij sinds het onderhavige feit, dat vier en een half jaar geleden heeft plaatsgevonden, geen contact meer gehad met de Nederlandse politie en justitie.
Gelet op het voorgaande acht het hof het passend en geboden om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op te leggen. Het hof zal, in navolging van de rechtbank, niet het gevorderde werkverbod als bijzondere voorwaarde verbinden aan de proeftijd en betrekt hierbij dat dit een ouder feit betreft. Het hof zal als bijzondere voorwaarde wel een contactverbod met [benadeelde] opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering aangepast. De vordering bedraagt in hoger beroep € 12.850,56, bestaande uit € 6.600,56 aan materiële en € 6.250,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in hoger beroep gevorderde schade voor toewijzing in aanmerking komt. De benadeelde partij heeft haar vordering ten aanzien van de immateriële schade als volgt onderbouwd. Het slachtoffer heeft PTSS ontwikkeld als gevolg van het handelen van de verdachte en heeft hier EMDR-therapie voor gevolgd. Zij is daarnaast onder behandeling bij de fysiotherapeut voor schouder- en nekklachten, die het gevolg zijn van spanningsklachten. Haar vertrouwen in de hulpverlening is ernstig geschaad. Ter terechtzitting heeft het slachtoffer verklaard dat zij het heel moeilijk vindt om hulpverleners te vertrouwen, omdat dingen die zij in vertrouwen tegen de verdachte heeft gezegd nu door hem tegen haar worden gebruikt.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het materieel gevorderde op het standpunt gesteld dat geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de ten laste gelegde gedragingen en de gevorderde kosten voor fysiotherapie. Hetzelfde geldt voor de gevorderde kosten voor het verlies aan arbeidsvermogen, de kosten voor medicatie en de kosten voor de psychologische behandeling. Ten aanzien van de overige posten refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof. De verdediging heeft zich ten aanzien van het immaterieel gevorderde op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en dat de vordering ten aanzien van dat deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,00.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering (gedeeltelijk) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Het hof kiest als aanvangsdatum voor de wettelijke rente 23 oktober 2018, omdat de schade in ieder geval op dat moment is ontstaan. Het hof zal haar overwegingen ten aanzien van de verschillende schadeposten hieronder achtereenvolgens bespreken.
Ten aanzien van de materiële schade
(Toekomstige) kosten fysiotherapie
Het hof zal de helft van de gevorderde kosten voor fysiotherapie toewijzen, dit betreft € 238,00. Uit de vordering blijkt voldoende dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de verdachte. Voor het overige deel is de schade niet op eenvoudige wijze vast te stellen en zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Het hof zal de benadeelde partij ook ten aanzien van de gevorderde toekomstige kosten voor fysiotherapie niet-ontvankelijk verklaren, nu deze schade niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.
(Toekomstig) verlies arbeidsvermogen
Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van het gevorderde (toekomstige) verlies van arbeidsvermogen niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schade niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.
Onbenut telefoonabonnement
Het hof zal de gevorderde € 30,40 toewijzen, nu deze post niet door de verdediging is betwist.
De reis- en parkeerkosten
Uit artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld, noch gebleken. De reiskosten die betrekking hebben op reizen naar de advocaat of het arrondissementsparket worden daarom afgewezen. De parkeer- en reiskosten die betrekking hebben op reizen naar het politiebureau zullen worden toegewezen. Het hof stelt op basis van bijlagen 10 en 11 bij de vordering in eerste aanleg vast dat de parkeerkosten bij de Koudenhorn (Haarlem) € 13,50 (2,25 + 4,50 + 6,75) betreffen. De reiskosten van en naar het politiebureau aan de Koudenhorn (Haarlem) betreffen € 10,29.
Het hof zal daarom € 23,79 aan parkeer- en reiskosten toewijzen. Het hof zal de overige reis- en parkeerkosten afwijzen.
Medicatie en psychologische behandeling
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 134,04 voor medicatie en een bedrag van € 707,75 voor de kosten voor een psychologische behandeling gevorderd. Het hof is van oordeel dat op basis van de ingediende vordering kan worden vastgesteld dat een bedrag van € 770,00 (€ 385,00 + € 385,00, te weten het eigen risico van de zorgverzekering over de jaren 2019 en 2020), rechtstreeks gevolg is van het handelen van de verdachte en voor toewijzing in aanmerking komt. Voor het overige zal het hof de gevorderde niet-ontvankelijk verklaren, nu deze schade niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.
Ten aanzien van de immateriële schade
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Blijkens de in hoger beroep ingediende vordering en de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring heeft het bewezenverklaarde, waarbij de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als zorgverlener, grote gevolgen gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft onder meer PTSS aan het bewezenverklaarde overgehouden en heeft hier EMDR-therapie voor moeten volgen. Het hof is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en zal naar billijkheid een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade toewijzen. Het hof zal het overige deel van de gevorderde immateriële schade afwijzen.
Conclusie
Het hof zal in totaal een bedrag van € 3.562,19 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde] , geboren [geboortedag 2] 2000.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.562,19 (drieduizend vijfhonderd tweeënzestig euro en negentien cent) bestaande uit € 1.062,19 (duizend tweeënzestig euro en negentien cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 3.786,65 (drieduizend zevenhonderd zesentachtig euro en vijfenzestig cent) waarvan € 36,65 aan materiële en € 3.750,00 aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.562,19 (drieduizend vijfhonderd tweeënzestig euro en negentien cent) bestaande uit € 1.062,19 (duizend tweeënzestig euro en negentien cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 oktober 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2023.