ECLI:NL:GHAMS:2023:889

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
23-003477-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en bedreiging binnen een huiselijke context met overtreding van een huisverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenote en haar zoon, alsook van bedreiging met de dood. De tenlastelegging omvatte incidenten die plaatsvonden op 16 oktober 2021, waarbij de verdachte zijn echtgenote met kracht tegen het hoofd sloeg en haar zoon bedreigde met een mes. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het overtreden van een huisverbod dat hem was opgelegd door de burgemeester van Amsterdam. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de bewijsstukken en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van honderd uren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling door een zorgverlener. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003477-21
datum uitspraak: 20 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 december 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-280022-21 (zaak A) en 13-296538-21 (zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1984,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is in zaak A tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, zijn echtgenote, [slachtoffer01] , heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer01] eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen het (achter)hoofd te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 16 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer02] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer02] bij de hand te grijpen en (vervolgens) eenmaal of meermalen met kracht op/tegen de schouder, althans het (boven)lichaam, van [slachtoffer02] te slaan en/of te stompen;
3.
hij op of omstreeks 16 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen die voornoemde [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] te roepen “Ik pak jullie” en/of “Jullie gaan eraan, ik maak jullie allebei dood. Ik ga een mes pakken en dan maak ik jullie allebei dood. Jouw zoon moet dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of (vervolgens) een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te pakken en/of (vervolgens) die voornoemde [slachtoffer02] dat voorwerp te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens) met dat voorwerp een of meerdere stekende en/of zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer02] .
Aan de verdachte is in zaak B tenlastegelegd dat:
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op of omstreeks 1 november 2021 te Amsterdam in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres01] , heeft betreden en/of zich in en/of in nabijheid van die woning heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 16 oktober 2021 te Amsterdam zijn echtgenote, [slachtoffer01] , heeft mishandeld door die [slachtoffer01] met kracht tegen het achterhoofd te slaan;
2.
hij op 16 oktober 2021 te Amsterdam [slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] bij de hand te grijpen en vervolgens met kracht tegen de schouder te slaan;
3.
hij op 16 oktober 2021 te Amsterdam [slachtoffer02] en [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door tegen die [slachtoffer02] en [slachtoffer01] te roepen “Jullie gaan eraan, ik maak jullie allebei dood. Ik ga een mes pakken en dan maak ik jullie allebei dood. Jouw zoon moet dood”, en vervolgens een keukenmes te pakken en die [slachtoffer02] dat voorwerp te tonen en voor te houden en vervolgens met dat voorwerp zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer02] .
Zaak B:
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 1 november 2021 te Amsterdam in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres01] , heeft betreden.
Hetgeen in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest. De ontkennende verklaringen van de verdachte, ook ter terechtzitting in hoger beroep, vinden hun weerlegging in deze bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zaak niet in het strafrecht thuishoort. De verdachte heeft uit een gevoel van onmacht gehandeld. De raadsman heeft verzocht daarmee rekening te houden alsmede met het tijdsverloop.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld, waarbij hij zijn echtgenote en haar (meerderjarige) zoon heeft mishandeld en woordelijk heeft bedreigd met de dood. Hij heeft zijn bedreigende woorden bovendien kracht bij gezet door een keukenmes te pakken en daarmee zwaaiende bewegingen richting de zoon te maken. Naar het oordeel van het hof is dit een ernstige vorm van huiselijk geweld. Het vond plaats in en rondom de eigen woning, waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. De verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van zijn echtgenote en haar zoon.
Naar aanleiding van dit huiselijk geweld heeft de burgemeester van de gemeente Amsterdam aan de verdachte een huisverbod opgelegd, dat – vanwege onder meer de spanningen binnen het gezin en de vele incidenten in korte tijd, zo valt in de beschikking van de burgemeester te lezen – is verlengd. De verdachte heeft dit huisverbod overtreden door toch naar de woning terug te keren. Daarmee heeft de verdachte niet alleen een beslissing van het bevoegde gezag genegeerd, maar ook wederom inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van zijn slachtoffers.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte tot op heden geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Hij bagatelliseert zijn daden en legt de schuld nagenoeg geheel buiten zichzelf. Het hof acht dit zorgelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte en zijn echtgenote nog steeds samen zijn, dat er minderjarige kinderen in huis zijn en dat niet is gebleken dat de verdachte in de afgelopen periode hulp heeft gezocht voor de bij hem geconstateerde problematiek (agressiebeheersing en mogelijk ook middelengebruik), zoals die blijken uit het reclasseringsrapport van 16 december 2021.
De strafoplegging in deze zaak heeft ten doel vergelding en normhandhaving, maar bovenal het voorkomen van recidive (speciale preventie).
Naar het oordeel van het hof legt de door de politierechter opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke taakstraf onvoldoende gewicht in de schaal in het kader van het voorkomen van recidive en het – met het oog daarop – nakomen van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Het hof herhaalt dat de verdachte de ernst van de situatie niet lijkt in te zien. Er zijn verschillende instanties betrokken (geweest) bij het gezin en desondanks lijkt de verdachte alle problemen te bagatelliseren.
Het hof ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding een hogere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd, te weten, naast een onvoorwaardelijke taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verschillende bijzondere voorwaarden verbonden. Het hof kiest voor de modaliteit van een voorwaardelijke gevangenisstraf in plaats van een voorwaardelijke taakstraf met het oog op het voorkomen van recidive en ter bevordering van het meewerken aan de op te leggen bijzondere voorwaarden. Daarnaast wordt met deze straf ook de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich meldt op afspraak bij Reclassering Nederland, [adres02] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. W.S. Ludwig en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2023.