ECLI:NL:GHAMS:2023:884

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
23-002742-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen gewoontewitwassen en gebruik maken van valse geschriften met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, [verdachte01], is beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen en het gebruik maken van valse geschriften. De tenlastelegging betreft onder andere het witwassen van geldbedragen tot een totaal van € 734.113,76 in de periode van 1 januari 2005 tot en met 4 april 2011, en het opmaken en gebruiken van valse arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen om hypotheken te verkrijgen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, [medeverdachte01], gedurende meerdere jaren een gewoonte hebben gemaakt van het plegen van witwassen. De verdachte heeft geldbedragen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Het hof heeft de dagvaarding ten aanzien van een derde feit nietig verklaard, omdat de valsheid van het geschrift niet voldoende was omschreven. De advocaat-generaal had gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden en een taakstraf van 210 uren, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verbeurdverklaring van de Mercedes en onroerend goed is ook aan de orde gekomen, waarbij de verdachte gedeeltelijk werd vrijgesproken van het witwassen van deze goederen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002742-18
datum uitspraak: 12 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-741085-10 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1960,
adres: [adres01] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2022, 15 en 17 februari 2023, 29 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Feit 1
Ten aanzien van de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde heeft het hof op de terechtzitting van 15 mei 2019 als voorlopig oordeel uitgesproken dat de verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep, ook voor wat betreft de onderdelen van de tenlastelegging van dit feit waarvan hij door de rechtbank is vrijgesproken. De tenlastelegging betreft gewoontewitwassen van een bepaald bedrag in een bepaalde periode. De verschillende posten waaruit dit bedrag is samengesteld zijn in de tenlastelegging niet uitgesplitst. Er is geen reden om, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, op dit voorlopig oordeel terug te komen. De verdachte is dan ook ontvankelijk in het hoger beroep voor wat betreft alle onderdelen van het onder 1 tenlastegelegde.
Feit 2
De onder 2 ten laste gelegde feiten zijn (met tussenvoeging van de woorden en/of) cumulatief/alternatief ten laste gelegd.
De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen hem onder 2, eerste cumulatief/alternatief, is tenlastegelegd (oplichting). Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van dat feit. Het hof neemt de cumulatieve tenlastelegging tot uitgangspunt. Gelet hierop en gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen de beslissing tot vrijspraak van het onder 2, eerste cumulatief tenlastegelegde geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 04 april 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Cruquius en/of Nieuw-Vennep, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) meermalen (van) (contante) geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) 734.113,76 Euro, althans een of meer (contante) geldbedragen, en/of (welke geldbedragen zijn neergeslagen en/of opgegaan en/of omgezet in en/of aangewend zijn ten behoeve van aanschaf en/of financiering van)
- een woning gelegen aan de [adres02] en/of
- een of meerdere perce(e)l(en) grond ( [adres03] ) (te weten [adres03] , sectie [sectie01] en/of sectie [sectie02] ) en/of
- een pand gelegen aan de [adres04] en/of
- één of meerdere voertuig(en) (te weten: een Mercedes Benz en/of een Opel Corsa),
(telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of verworven en/of gebruik gemaakt en/of van voornoemde geldbedragen en/of van genoemde (on)roerende goederen (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst verhuld, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of (on)roerende goederen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2, tweede cumulatief.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 16 december 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Alkmaar en/of Den Bosch en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer perso(o)n(en) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
- werkgeversverklaring(en) (van [bedrijf01] B.V./ [bedrijf02] ter zake van een dienstverband met/van [medeverdachte01] en/of
- arbeidsovereenkomst(en) op naam van [medeverdachte01] met/van [bedrijf01] B.V./ [bedrijf02] en/of
- loonstro(o)k(en) op naam van [medeverdachte01] van [bedrijf01] B.V./ [bedrijf02]
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, en bestaande dat gebruikmaken hierin dat voornoemde stukken aan [hypotheekbank01] en/of aan [hypotheekbank02] N.V. en/of [hypotheekbank03] zijn overgelegd/ doen overgelegd ter verkrijging van een hypotheek/geldlening en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid op de voornoemde geschriften werd gemeld dat
- sprake was van een (vast) dienstverband en/of
- loonbetaling en/of
- van een zodanig (hoog) inkomen dat dit voldoende was voor het verstrekken van een hypotheek/geldlening zoals verzocht en/of
- de arbeidsovereenkomst was ondertekend door de heer [naam01] namens [bedrijf01] B.V. / [bedrijf02] (terwijl zulks niet het geval is geweest) en/of
- de werkgeversverklaring was getekend door een medewerker van/namens [bedrijf01] B.V./ [bedrijf02] (terwijl zulks niet het geval is geweest);
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2006 tot en met 15 januari 2014 te Paramaribo (Suriname) en/of Amsterdam en/of Hoofddorp en/of Haarlem, althans in Nederland, een notariële akte en/of leenovereenkomst valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken en/of (vervolgens) opzettelijk heeft gebruikt, zijnde die notariële akte en/of leenovereenkomst een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, en bestaande dat gebruikmaken hierin dat voornoemde notariële akte en/of leenovereenkomst aan de rechter-commissaris en/of de rechtbank en/of de Officier van Justitie te Haarlem is overlegd/ verstuurd/ ter beschikking is gesteld (door tussenkomst van zijn advocaat) teneinde daarmee aan te tonen dat er op een bepaalde datum (15 mei 2006) een lening aan verdachte was verstrekt ter grootte van een bedrag van 500.000,- Euro (onder voorwaarden zoals vermeld op/in die notariële akte/leenovereenkomst).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Geldigheid van de dagvaarding (feit 3)
Aan de verdachte is onder 3 ten laste gelegd het opmaken, doen opmaken, dan wel opzettelijk gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift, te weten een notariële akte. Het gebruik maken zou eruit bestaan dat deze akte is overgelegd teneinde aan te tonen dat er op een bepaalde datum aan de verdachte een lening van € 500.000,- is verstrekt. In de tenlastelegging is echter niet omschreven waaruit de valsheid of vervalsing van het geschrift heeft bestaan. Daarom voldoet de dagvaarding niet aan de eisen van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.). Het hof zal de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde daarom nietig verklaren.
Bewijs (feiten 1 en 2, tweede cumulatief)
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen van bedragen tot in totaal € 504.438,96. Dit heeft de verdachte, gelet op hun gemeenschappelijke huishouding, tezamen en in vereniging met zijn partner, de medeverdachte [medeverdachte01] , gedaan. De advocaat-generaal verenigt zich aldus, mede om proceseconomische redenen, met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1, inclusief de deelvrijspraken, met herstel van een rekenfout. Ook de onder 2, tweede cumulatief tenlastegelegde valsheid in geschrifte heeft de rechtbank terecht bewezen verklaard, aldus de advocaat-generaal.
De raadsvrouw heeft algehele vrijspraak bepleit. Omtrent de legale herkomst van de contante uitgaven en stortingen op bankrekeningen heeft de verdachte deugdelijke verklaringen afgelegd, zodat niet is bewezen dat deze van misdrijf afkomstig zijn. In dat verband heeft de raadsvrouw haar bij brief van 29 april 2019 gedane, ter terechtzitting van 15 mei 2019 door het hof afgewezen, onderzoekswensen [1] herhaald. Verder is geen sprake van medeplegen. De onder 2 ten laste gelegde stukken zijn niet valselijk (door de verdachte) opgemaakt en de verdachte heeft er ook geen gebruik van gemaakt. Ook hier is geen sprake van medeplegen.
Ten behoeve van de leesbaarheid van het arrest zal het hof eerst het onder feit 2, tweede cumulatief tenlastegelegde bespreken en daarna het onder 1 tenlastegelegde. De verdachte en zijn partner, de medeverdachte [medeverdachte01] , zullen in het vervolg telkens met hun (achter)namen worden aangeduid.

1.Feit 2, tweede cumulatief (medeplegen valsheid in geschrifte)

1.1
Inleiding
[medeverdachte01] heeft in 2005 voor een bedrag van € 750.000,- een woonboerderij aan de [adres02] gekocht. Zij heeft de koopovereenkomst op 15 februari 2005 gesloten en het pand is op 15 december 2005 aan [medeverdachte01] geleverd. [2] [verdachte01] en [medeverdachte01] hebben samen op 15 december 2005 bij [hypotheekbank02] NV (in de offerte aangeduid onder de handelsnaam: [hypotheekbank03] ) een hypothecaire lening afgesloten van € 450.000,-. [3] Voor de aanvraag van de lening is gebruik gemaakt van twee arbeidsovereenkomsten van [medeverdachte01] bij [bedrijf02] en een werkgeversverklaring van [bedrijf01] B.V., eveneens betreffende [medeverdachte01] .
1.2
Arbeidsovereenkomsten
De arbeidsovereenkomsten met [bedrijf02] dateren van onderscheidenlijk 1 september 2004 [4] (arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd) en 1 januari 2005 [5] (arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) en vermelden dat [medeverdachte01] per 1 september 2004 als bedrijfsleider € 1.252,80 bruto gaat verdienen bij een 32-urige werkweek, respectievelijk per 1 januari 2005 in dezelfde functie € 6.139,72 bruto bij een 40-urige werkweek. In deze arbeidsovereenkomsten is vermeld dat de werkgever wordt vertegenwoordigd door [naam01] .
[naam01] stond destijds als gevolmachtigd directeur van [bedrijf01] B.V. (met handelsnaam [bedrijf02] ) vermeld in het handelsregister van de kamer van koophandel. [6] Deze [naam01] heeft zowel tegenover de politie op 7 april 2011 [7] als bij de raadsheer-commissaris op 19 november 2019 [8] verklaard dat de handtekeningen op de arbeidsovereenkomsten niet van hem zijn. Dat de handtekeningen door de vader van [naam01] - de inmiddels overleden [naam02] - zouden zijn geplaatst, is niet aannemelijk en ook niet relevant, nu niet van zijn betrokkenheid of bevoegdheid bij [bedrijf02] is gebleken. Dit leidt tot het oordeel dat de arbeidsovereenkomsten valselijk zijn opgemaakt zoals ten laste is gelegd, nu daarin in strijd met de waarheid is vermeld dat deze zijn ondertekend door [naam01] .
1.3
Werkgeversverklaring
Naast deze valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomsten is ten behoeve van de aanvraag van de hypothecaire geldlening ook een op 17 oktober 2005 ondertekende werkgeversverklaring betreffende [medeverdachte01] van [bedrijf01] B.V. overgelegd. [9] Volgens die verklaring zou [medeverdachte01] sinds 1 september 2004 als manager in vaste dienst zijn van [bedrijf01] B.V. De werkgeversverklaring is namens [bedrijf01] B.V. ondertekend door [naam03] , de schoondochter van [verdachte01] en [medeverdachte01] .
In haar verklaring bij de politie op 6 april 2011 heeft [naam03] gezegd niet bij [bedrijf01] B.V. te hebben gewerkt en dit bedrijf niet te kennen. Zij kan zich ook niet herinneren namens [bedrijf01] B.V. een handtekening op een werkgeversverklaring te hebben geplaatst, maar het zou wel kunnen. [10] Bij haar verhoor door de rechter-commissaris op 11 november 2013 heeft [naam03] vervolgens verklaard het bedrijf wel te kennen en zich daar met personeelszaken te hebben bezig gehouden, 2 of 3 weken voordat zij bij [bedrijf03] aan de slag kon.
Deze laatste verklaring is ongeloofwaardig in het licht van haar eerdere, haaks daarop staande verklaring bij de politie. Bovendien is [naam03] blijkens informatie van de belastingdienst pas in 2006 bij [bedrijf03] begonnen, derhalve meer dan 2 maanden (en niet 2 of 3 weken) na haar gestelde werkzaamheden bij [bedrijf01] B.V.. Dat [naam03] zich door de politie overvallen voelde, brengt nog niet mee dat daarom niet van de juistheid van haar toen afgelegde verklaring kan worden uitgegaan. Daarbij komt nog dat [medeverdachte01] in haar verklaring bij de politie op 7 april 2011 heeft gezegd dat [naam03] nooit officieel voor [bedrijf02] heeft gewerkt, dat zij daar wel eens onbetaald in de garderobe hielp en dat zij (ook) niet bij [bedrijf01] heeft gewerkt. [11]
Gelet op het voorgaande is ook de werkgeversverklaring valselijk opgemaakt, nu [naam03] niet bij [bedrijf01] heeft gewerkt en derhalve niet in hoedanigheid van werknemer van/ namens dit bedrijf heeft kunnen tekenen.
1.4
Medeplegen
[medeverdachte01] en [verdachte01] hebben beiden op 21 november 2005 de hypotheekofferte van [hypotheekbank03] getekend, die heeft geleid tot de aan hen verstrekte hypothecaire lening. [12] Ten behoeve van de hypotheekaanvraag zijn voornoemde valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaring overgelegd. Deze stukken zijn op 11 november 2005 onder de noemer ‘aanvraag hypotheekofferte tnv [verdachte01] ’ door de financieel adviseur [hypotheekbank01] doorgezonden naar [hypotheekbank03] (onderdeel van [hypotheekbank02] ). [13] Bij die stukken bevond zich ook een kopie van de paspoorten van [verdachte01] en [medeverdachte01] . Dat [verdachte01] , ten behoeve van wie de hypotheek mede was aangevraagd en ten behoeve van wie derhalve mede de stukken zijn overgelegd, niet zou hebben geweten van de valsheid en van het gebruik van de valse stukken in dat kader, is in het licht van het voorgaande onaannemelijk. Daar komt bij dat volgens de getuige [getuige01] , de financieel adviseur van [verdachte01] en [medeverdachte01] , [verdachte01] een belangrijke inbreng in [bedrijf01] had en ook uit dien hoofde op de hoogte moet zijn geweest van de gang van zaken in het bedrijf, zeker ook wat betreft de gestelde positie van zijn schoondochter [naam03] . [14] Ook de door [medeverdachte01] aan [verdachte01] op 30 juli 2005 verstrekte volmacht ‘
om haar te vertegenwoordigen met betrekking tot haar aanvraag om een exploitatievergunning voor [bedrijf01] B.V./[bedrijf02] in de meest ruimste zin des woords, om namens haar verklaringen af te leggen, documenten te ondertekenen en voorts alles te doen of te laten wat met betrekking tot voornoemde werkzaamheden wenselijk is’, duidt op [verdachte01] ’s (vergaande) betrokkenheid. [15] Bij [medeverdachte01] , bedrijfsleider bij [bedrijf01] en ondertekenaar van deze, ten behoeve van de hypotheek opgemaakte en ingezonden stukken, heeft uit dien hoofde eveneens wetenschap bestaan van de valsheid en het gebruik daarvan.
1.5
Conclusie
Gelet op het voorgaande hebben [verdachte01] en [medeverdachte01] tezamen en in vereniging opzettelijk gebruik gemaakt van de valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomsten en een valselijk opgemaakte werkgeversverklaring door deze te (doen) overleggen aan [hypotheekbank01] , [hypotheekbank02] N.V. en/of [hypotheekbank03] .

2.Feit 1 (medeplegen van gewoontewitwassen)

2.1
Vrijspraak conform rechtbank (rechtsoverweging 4.1 vonnis)
De verdachten wordt verweten dat zij in een periode van ruim zes jaar een gewoonte hebben gemaakt van het plegen van witwassen van geldbedragen van in totaal € 734.113,76.
Dit bedrag is gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling in het strafdossier, waarbij de (contante) uitgaven door de verdachten en de contante stortingen op de bankrekeningen van de verdachten, zijn vergeleken met de (contante) ontvangsten en de contante opnamen van de bankrekeningen van de verdachten.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.1 van het vonnis overwogen dat de aldaar vermelde bedragen niet kunnen worden meegenomen in de berekening, nu daarvan niet kan worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat deze afkomstig zijn van enig misdrijf.
De advocaat-generaal heeft zich in hoger beroep, mede om proceseconomische redenen, verenigd met dit oordeel, met herstel van een rekenfout in het vonnis. De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank in dit oordeel, eveneens met herstel van de rekenfout, wordt gevolgd.
Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank aangaande de vrijspraken over en maakt deze tot de zijne. Het hof zal, mede gelet hierop, bij de verdere beoordeling niet uitgaan van de kasopstelling, maar zich bij de beoordeling richten op de herkomst van de resterende contante stortingen en betalingen en op de aankoop van de in de tenlastelegging opgenomen panden en de Mercedes personenauto.
2.2
Wettelijk kader
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp of geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden van een illegale herkomst rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp of geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van de verklaring van de verdachte spelen de omstandigheden en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Mocht de door de verdachte geboden verklaring daartoe aanleiding geven, dan ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst van het geld en de goederen die blijkt uit de verklaring van de verdachte. Uit het nadere onderzoek van het openbaar ministerie zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en goederen een legale herkomst hebben zodat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
2.3
Redelijk vermoeden
[verdachte01] en [medeverdachte01] zijn op 5 november 1982 gehuwd, hebben samen zes kinderen en staan ingeschreven op het adres [adres01] . Zij voeren een gemeenschappelijke huishouding. Dat met ingang van 25 januari 2006 huwelijkse voorwaarden tussen hen zijn opgemaakt, met uitsluiting van gemeenschap van goederen, maakt dat niet anders, gezien ook artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden, waarin de gemeenschappelijke huishouding is opgenomen. [16]
Uit informatie van de belastingdienst is gebleken dat van [verdachte01] in de periode van 2005 tot en met 2008 geen loongegevens bekend zijn. In verband met zijn detentie in de periode van 11 september 2002 tot en met 17 januari 2005 kan [verdachte01] ook gedurende deze periode geen inkomsten hebben gehad. In 2009 had hij een brutojaarloon van € 8.707 van [bedrijf04] en [bedrijf05] BV. Uit de rekeninggegevens van rekeningnummer [nummer01] is gebleken dat hij vanaf februari 2009 maandelijks salaris ontving van
[bedrijf04] en [bedrijf05] B.V. ter hoogte van € 617 tot € 623 per maand. [17]
[medeverdachte01] ontving in 2005 een brutoloon van € 73.132 van [bedrijf01] B.V. Voor de periode van 2006 tot en met 2009 zijn van haar geen loongegevens bekend. [18] Uit de rekeninggegevens van rekeningnummer [nummer02] is gebleken dat [medeverdachte01] in de periode van 7 april 2005 tot en met 23 februari 2006 maandelijks € 3.600 aan salaris ontving van [bedrijf01] B.V.. Daarnaast ontving zij in de onderzoeksperiode kinderbijslag/toeslag van in totaal € 16.902,60. [19]
Op basis van de bij de belastingdienst bekende informatie is derhalve sprake van betrekkelijk geringe inkomsten, bezien over de gehele tenlastegelegde periode van 1 januari 2005 tot en met 4 april 2011.
De verdachte [medeverdachte01] heeft in juli 2005 het pand aan de [adres04] gekocht voor een bedrag van € 100.000,- (hypotheek € 63.000,-) [20] en in februari 2005 het pand aan de [adres02] voor € 750.000 (hypotheek € 450.000). [21] [medeverdachte01] en [verdachte01] hebben in 2006 samen de [adres03] , sectie [sectie01] gekocht voor een bedrag van € 800.000 en [verdachte01] heeft in 2008 ook onroerend goed bekend als sectie [sectie02] aldaar gekocht voor een bedrag van € 183.250 (hypotheek € 163.250). [22] Verder hebben veel contante stortingen tot (in totaal) bijna € 3 ton op de diverse privé rekeningen van de verdachten plaatsgevonden. [23]
Deze voorgaande feiten en omstandigheden – het aangekochte onroerend goed en de vele contante stortingen afgezet tegen de geringe bij de belastingdienst bekende inkomsten – leveren een redelijk vermoeden van witwassen op. Hierbij komt nog dat de verdachte [verdachte01] in het verleden meermalen in verband met drugsgerelateerde strafbare feiten is veroordeeld.
2.4
Verklaringen verdachte
2.4.1
Aankoop [adres02]
Ten aanzien van het in 2005 door [medeverdachte01] aangeschafte pand aan de [adres02] heeft de verdediging gesteld dat dit pand voor een bedrag van € 300.000,- is aangeschaft met geldbedragen afkomstig uit de terugbetaling van leningen door derden en een hypotheek van € 450.000,- op naam van [verdachte01] en [medeverdachte01] .
Dat de verdachten geld terug hebben ontvangen van leningen aan derden wordt ondersteund door de gegevens van de bankrekening eindigend op - [nummer02] op naam van [naam04] en die van de rekening eindigend op - [nummer01] op naam van [verdachte01] en/of [naam05] . [24] Voorafgaand aan overboekingen van deze rekeningen ten bedrage van € 100.000 en € 20.000 in oktober 2005 respectievelijk € 101.260,20 in december 2005 naar notaris [notaris01] Wisse onder vermelding van ‘ [adres02] ’ vonden in oktober respectievelijk december 2005 diverse overboekingen en stortingen van derden op die rekeningen plaats (bijv. een ontvangen bedrag van € 20.000,- op 12 oktober 2005 met als omschrijving: ‘Afl. Schuld
[naam06] ’ (storting). [25] Al met al is sprake van een concrete, min of meer verifieerbare, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring omtrent de herkomst. Het openbaar ministerie heeft geen onderzoek gedaan naar deze verklaring van de verdachten, waaruit de onjuistheid is gebleken. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het bedrag van € 300.000 van misdrijf afkomstig is. [verdachte01] moet ten aanzien van deze post dus worden vrijgesproken.
De hypothecaire geldlening van € 450.000,-, waarmee het pand aan de [adres02] voor een belangrijk gedeelte is gefinancierd, is verkregen door het gebruik van een valse werkgeversverklaring en valse arbeidsovereenkomsten [26] , zoals hierboven reeds is overwogen. Dit geld is aldus van eigen misdrijf afkomstig en vervolgens aangewend ter financiering van de aanschaf van dit onroerend goed. Gelet daarop is het witwassen van een deel van het pand aan de [adres02] wettig en overtuigend bewezen.
2.4.2
Aankoop [adres04]
Ten aanzien van de [adres04] is namens de verdachte gesteld dat dit is aangekocht met geld van de vader van [medeverdachte01] en met een hypothecaire lening bij [naam07] van € 63.000,-. De verdachten hebben ter terechtzitting in hoger beroep overgelegd een notariële akte van 15 juli 2005, waaruit blijkt dat [medeverdachte01] aan [naam07] voor een lening van € 63.000,- een recht van hypotheek heeft verleend op het appartementsrecht plaatselijk bekend te [adres04] . [27] Ook is een brief van notaris [notaris02] van 12 juli 2005 overgelegd, waaruit volgt dat op verzoek van de familie van [medeverdachte01] , voor welke familie de notaris werkzaamheden heeft verricht waarbij na te noemen bedrag is vrijgekomen, op de derdengeldrekening van notariskantoor [notaris03] een bedrag van
€ 35.199,99 zal worden overgemaakt ten behoeve van [medeverdachte01] . Dit bedrag wordt ook als ‘Ontvangen van notariskantoor [notaris04] ’ vermeld op de eveneens door de verdediging overgelegde nota van afrekening van 15 juli 2005 van notariskantoor [notaris03] . Daarmee is de verklaring van de verdachte over een legale herkomst van de gelden voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het openbaar ministerie heeft naar de (on)juistheid geen onderzoek verricht. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld dat is aangewend ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres04] van misdrijf afkomstig is. [verdachte01] moet ten aanzien van deze post dus eveneens worden vrijgesproken.
2.4.3
Aankoop [adres03]
De [adres03] , sectie [sectie01] , is op 26 juni 2007 gekocht door [verdachte01] en [medeverdachte01] voor een bedrag van € 800.000. Volgens de verdachten is dit perceel aangekocht met een lening van € 300.000,- van [bedrijf06] en voor het resterende deel met een lening van [naam08] . Die laatste lening zou afkomstig zijn van het bedrag van € 500.000,- dat [verdachte01] van [naam08] heeft geleend blijkens de geldleningsovereenkomst van 15 mei 2006. Uit de gegevens van de bankrekening op naam van [naam08] , eindigend op - [nummer03] blijkt dat op 6 juni 2007 door [bedrijf06] € 300.000 naar deze rekening is overgemaakt. Op 13 en 20 juni 2007 zijn vervolgens vanaf deze rekening geldbedragen van € 444.500,- respectievelijk € 251.000,- overgemaakt naar [notaris01] notaris met als omschrijving aankoop [adres03] .
Op 20 juni 2007 is van de rekening eindigend op - [nummer01] ten name van [verdachte01] en/of [naam05] een bedrag van € 155.000 overgemaakt naar die notaris. [28]
Sectie AC [sectie02] is op 20 oktober 2008 gekocht door [verdachte01] voor een bedrag van € 183.250. [verdachte01] heeft op 20 maart 2009 € 20.000 overgemaakt vanaf rekening - [nummer01] op de rekening van de notaris. Het restant is [verdachte01] schuldig gebleven aan de verkoper, [naam09] , wiens vordering op 15 januari 2010 is omgezet in een geldlening. [29]
De verklaring van de verdachten is, gelet op het voorgaande en mede in aanmerking nemende hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot de gelden van [naam08] , voor wat betreft de bedragen afkomstig van rekening - [nummer03] concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het openbaar ministerie heeft geen onderzoek verricht dat de juistheid van de verklaringen van de verdachten heeft ontzenuwd. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag ad € 695.500, afkomstig van bankrekening - [nummer03] , dat is aangewend ten behoeve van de aankoop van de percelen aan de [adres03] , van misdrijf afkomstig is.
Dat is anders ten aanzien van de geldbedragen voor de aanschaf van deze percelen die afkomstig zijn van de rekening eindigend op - [nummer01] . Het hof verwijst dienaangaande naar hetgeen het hierna, ten aanzien van die rekening, overweegt. Dit betekent dat het witwassen van een deel van de percelen aan de [adres03] wettig en overtuigend bewezen is.
2.4.4
Gelden [naam08]
Bij de doorzoeking in de woning van de verdachten zijn rekeningafschriften en stortingsbewijzen aangetroffen van een bankrekening eindigend op - [nummer03] op naam van [naam08] . In de ten laste gelegde periode is in totaal bijna € 500.000 contant op deze rekening gestort. [30]
Namens de verdachten is betoogd dat [naam08] een vermogend familielid van [verdachte01] in Suriname is, die zelf contante gelden op deze rekening heeft gestort maar dit ook heeft laten doen door naar Nederland overkomende familieleden of door [verdachte01] . De verdachte [verdachte01] beheerde dit geld voor [naam08] . De verdediging heeft gesteld dat het voor het zakendoen van [naam08] in Suriname essentieel was om gelden in Nederland te stallen, mede in verband met het valutarisico in Suriname. [naam10] en [naam11] , twee van de zes kinderen van de verdachten, hebben op 13 november 2013 bij de rechter-commissaris bevestigd dat [naam08] een (aannemers)bedrijf heeft in Suriname. Volgens [naam11] betreft het een groot bedrijf en houdt [naam08] zich bezig met grote bouwprojecten. Aldus is sprake van een concrete, min of meer verifieerbare, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachten.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek gedaan naar deze verklaringen. [naam08] is op 31 augustus 2011 in Suriname gehoord en heeft de verklaring van de verdachten in hoofdlijnen bevestigd. [31] Hij heeft verklaard dat hij ondernemer is in de zin van zelfstandige wegen- en bruggenbouw, dat zijn neef [verdachte01] gemachtigd is op zijn bankrekening in Nederland, dat hij in Nederland verschillende vermogens heeft met een waarde van ongeveer 5 ton en dat [verdachte01] vrij is om met zijn geld (naar het hof begrijpt: met het geld op rekening eindigend op - [nummer03] ) elke ‘business’ te doen als het resultaat daaruit maar positief is. Ook heeft [naam08] verklaard dat hij via zijn zoon of een ander familielid contant geld meegeeft voor [verdachte01] om op die rekening te zetten. [verdachte01] is volgens [naam08] een vertegenwoordiger van de familie in Nederland; de familie is vermogend en bestaat uit allemaal ondernemers. [naam08] heeft in een brief van 30 oktober 2016 nogmaals verklaard dat met enige regelmaat contanten vanuit Paramaribo naar Nederland zijn meegenomen en op zijn bankrekening(en) in Nederland werden gestort of afgegeven, door zakenrelaties van zijn bedrijf en door familie en kennissen.
Uit informatie die naar voren is gekomen naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan Suriname volgt onder meer dat de bedrijven, vermeld op de door [naam08] op 5 juni 2014 aan de politie in Suriname verstrekte facturen ( [bedrijf07] N.V. en [bedrijf08] N.V.) inderdaad bestaan. Op een aantal facturen staat onder de naam van het bedrijf ook de naam [naam08] vermeld. Het enkele feit dat de uittreksels uit het handelsregister betreffende deze bedrijven niet de naam van [naam08] vermelden, is in dat licht onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat van betrokkenheid van [naam08] bij deze bedrijven geen sprake is. Het had dan ook op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om naar aanleiding van de desbetreffende verklaring van de verdachten nader onderzoek naar de bedrijven en geldstromen van [naam08] te verrichten. Nu dat niet is geschied, is niet bewezen dat de contante stortingen op de - [nummer03] rekening een criminele herkomst hebben.
2.4.5
Aankoop Mercedes ad € 66.000
In februari 2006 is de Mercedes met kenteken [kenteken01] gekocht voor een bedrag van € 66.000. De factuur moest worden verzonden naar [naam08] , [adres05] .
De verdachte heeft verklaard dat het geld voor de Mercedes afkomstig is van [naam08] . [naam08] is hieromtrent gehoord. Uit diens verklaringen volgt dat de Mercedes met zijn, [naam08] ’s, geld is aangeschaft. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de vermogenspositie van [naam08] en het niet afdoende verrichten van tegenonderzoek door het openbaar ministerie, kan ook hier niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp van misdrijf afkomstig is.
2.4.6
Resterende contante betalingen
Ook voor wat betreft de resterende contante betalingen van de verdachten ter zake van in de kasopstelling opgenomen posten (huur [adres06] , contante betalingen en stortingsbewijzen, betalingen [bedrijf09] , betalingen [bedrijf10] , betalingen [bedrijf11] en betaling [bedrijf12] ) is witwassen niet bewezen. De betalingen betreffen relatief kleine bedragen. De verdachten hebben verklaringen afgelegd over de legale herkomst van de desbetreffende gelden, die moeten worden aangemerkt als voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en door het openbaar ministerie niet (voldoende) nader onderzocht. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat de gelden afkomstig zijn van enig misdrijf.
2.4.7
Contante stortingen op rekeningen [medeverdachte01] en op en/of rekeningen [verdachte01] en [medeverdachte01]
De verdachten hebben contante stortingen op de rekeningen [nummer01] [32] , [nummer04] [33] , [nummer02] [34] en [nummer05] [35] gedaan. Deze rekeningen stonden op beider naam (rekeningen eindigend op - [nummer01] en
- [nummer04] ) of op naam van [medeverdachte01] (rekeningen eindigend op - [nummer02] en - [nummer05] ). In totaal is, zo blijkt uit de rekeningafschriften, € 299.455,- contant op deze rekeningen gestort.
De verdachten hebben in dit verband verklaard dat [verdachte01] regelmatig geld in het casino heeft gewonnen. Hij kent, zo verklaarde hij ter terechtzitting in hoger beroep, een methode die hem een grote winstkans oplevert. De winsten zouden contant aan hem zijn uitbetaald. Zowel [verdachte01] als het casino zijn niet in het bezit van speelwinstverklaringen die ondersteunen dat hij in de ten laste gelegde periode grote geldbedragen heeft gewonnen, die contant zijn uitgekeerd. Uit een proces-verbaal van bevindingen van 31 mei 2011 volgt dat [casino01] met ingang van 12 juni 2008 bij een lagere speelwinst dan
€ 15.000,- geen speelwinstverklaringen meer verstrekt. In de periode van 12 juni 2008 tot aan het laatste casinobezoek van [verdachte01] op 9 november 2010 is in totaal acht keer binnen een week na een casinobezoek een contante storting op een van de rekeningen van de verdachten gedaan. Deze contante stortingen voor een totaalbedrag van € 8.150,- zouden van speelwinsten afkomstig kunnen zijn. [36] Daarom is niet bewezen dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is.
Ook op 1 mei en 27 augustus 2008 heeft [verdachte01] speelwinsten gehad van respectievelijk € 3.500 en
€ 8.000,-. Hoewel niet kort na deze data contante stortingen hebben plaatsgevonden zal toch, in het voordeel van de verdachten, worden aangenomen dat contante stortingen tot dit bedrag een legale herkomst hebben. Nu de juistheid van de verklaring van de verdachten niet door onderzoek van het openbaar ministerie is ontzenuwd, is van een totaal bedrag aan stortingen van € 19.650 de legale herkomst verklaard.
Omtrent de overige contant op (hun) eigen rekeningen gestorte bedragen hebben de verdachten geen concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. Dat sprake is geweest van een legaal contant startsaldo van € 10.000, onder andere bestaande uit geld uit spaarpotjes waarmee stortingen zouden zijn gedaan is niet aannemelijk geworden, te minder nu de verdachten op pagina 5 van hun inleidende brief uit de door hen overgelegde gele map verklaren dat het bij de doorzoeking aangetroffen bedrag van € 3.260 was samengesteld uit wat in diverse spaarpotjes werd aangetroffen en wat huishoudgeld; kennelijk werden dergelijke (spaar)bedragen niet gebruikt voor stortingen. Dat sprake is geweest van een contante lening bij de stadsbank ad € 10.645,96 brengt niet met zich dat deze (vervolgens) op eigen rekening is gestort en dat is evenmin anderszins aannemelijk geworden. Wat betreft de gestelde € 24.000 aan huurinkomsten van de [adres04] heeft de huurder verklaard dat hij de huurbetalingen via de bank deed en daarnaast in 2011 een huurachterstand van € 7.500 in twee termijnen cash heeft voldaan. Inderdaad zijn giraal vier huurbetalingen aangetroffen [37] . Dat hij de overige huurbetalingen contant zou hebben gedaan is met zijn verklaring in strijd en de verdachten hebben hierover verder geen concrete gegevens verschaft. Dat de verdachten die huurbetalingen contant hebben ontvangen is dan ook op voorhand hoogst onaannemelijk. Dat de contante stortingen door de verdachten zijn te verklaren door de contante voldoening van de huurachterstand groot € 7.500 in 2011 in twee termijnen, is ook hoogst onaannemelijk. De verschillende contante stortingen die in dat jaar hebben plaatsgevonden hebben immers geen van alle, en zelfs niet tezamen, een orde van grootte die met deze verklaring overeenstemt.
Voor zover uit de verklaringen van de verdachten zou moeten worden begrepen dat dit geld voor de contante stortingen afkomstig is van [naam08] is die verklaring hoogst onwaarschijnlijk, want diens gelden werden op diens - [nummer03] rekening gestort. Dat dit geld afkomstig zou zijn van een met [naam08] afgesloten geldlening van € 500.000,- is eveneens hoogst onwaarschijnlijk. Dat geld was immers bedoeld om te investeren en daarmee winst te behalen. Dat gebeurt niet door het geld contant op bankrekeningen te storten. Bovendien betreffen het meerdere contante stortingen van verschillende bedragen over een periode van meerdere jaren en is volgens de verdachten € 482.030,- van dat geleende geld aangewend ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres03] .
De contante geldbedragen zijn gedurende een periode van ruim 6 jaar op de diverse rekeningen van de verdachten gestort. De bankrekeningen met nummers eindigend op - [nummer01] [38] en - [nummer04] [39] , waarop € 136.910,- respectievelijk € 11.000,- contant is bijgeschreven, staan op naam van zowel [verdachte01] als [medeverdachte01] . Het rekeningnummer eindigend op - [nummer02] [40] op naam van [medeverdachte01] , waarop € 140.945,- contant is gestort, is onder andere gebruikt voor de betaling van schoolboeken en belastingen aan de gemeente Haarlemmermeer. Ook wordt hierop de kinderbijslag bijgeschreven en zowel in 2007 als in 2009 bedragen die door [verdachte01] in het casino zouden zijn gewonnen. [41] Het rekeningnummer eindigend op
- [nummer05] [42] , waarop € 10.600,- contant is gestort, staat ook op naam van [medeverdachte01] . Hierop zijn eveneens in 2009 diverse bedragen gestort die door [verdachte01] in het casino zouden zijn gewonnen. [43]
Van de desbetreffende rekeningen hebben contante opnamen plaatsgevonden. De verdachten hebben niet verklaard dat zij de aldus opgenomen gelden weer op de bankrekeningen hebben gestort en dat is ook hoogst onwaarschijnlijk.
Het hof is van oordeel dat de verdachten beiden verantwoordelijk zijn voor de wijze van gebruik van de (gezamenlijke) en/of-rekeningen en daarmee op de hoogte moeten zijn geweest van de stortingen op hun rekeningen en van de herkomst van die stortingen. De verdachten waren gehuwd, voerden een gezamenlijke huishouding en gebruikten ook de rekeningen die enkel op naam van [medeverdachte01] stonden voor gezamenlijke inkomsten en uitgaven, zoals volgt uit het hiervoor overwogene. Dat de verdachten in dat licht niet van elkaars financiële situatie op de hoogte zouden zijn geweest en dan met name niet van de herkomst van vele (grote) contante stortingen op die rekeningen terwijl daar geen bekende legale inkomsten ter verklaring tegenover stonden, is hoogst onaannemelijk.
Deze feiten en omstandigheden zijn redengevend voor een gang van zaken waarin door de verdachten tezamen en in vereniging een gewoonte is gemaakt van het witwassen van contante geldbedragen.
2.5
Conclusie: medeplegen gewoontewitwassen
Alles afwegende acht het hof het medeplegen van gewoontewitwassen tot een bedrag van (€ 299.455 –
€ 19.650 =) € 279.805,- en een deel van het pand aan de [adres02] en een deel van de percelen aan de [adres03] wettig en overtuigend bewezen.
2.6
Onderzoekswensen
Het hof komt niet toe aan de beoordeling van de voorwaardelijke verzoeken tot onderzoek van de verdediging, nu deze zien op in de kasopstelling opgenomen posten die geen onderdeel uitmaken van de bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2, tweede cumulatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 4 april 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader geldbedragen tot een totaal van € 279.805,-, en een deel van de woning aan de [adres02] en een deel van de percelen aan de [adres03], verworven en/of voorhanden gehad en/of gebruik gemaakt van voornoemde geldbedragen, terwijl hij en zijn mededader telkens wisten dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2, tweede cumulatief.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 16 december 2005 in Nederland tezamen en in vereniging met een persoon opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e)
- werkgeversverklaring van [bedrijf01] B.V. ter zake van een dienstverband met [medeverdachte01] en
- arbeidsovereenkomsten op naam van [medeverdachte01] met [bedrijf02]
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften telkens echt en onvervalst, en bestaande dat gebruikmaken hierin dat voornoemde stukken aan [hypotheekbank01] en aan [hypotheekbank02] N.V. en/of [hypotheekbank03] zijn overgelegd ter verkrijging van een hypotheek en bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op de voornoemde geschriften werd gemeld dat
- de arbeidsovereenkomst was ondertekend door de heer [naam01] namens [bedrijf02] terwijl zulks niet het geval is geweest en
- de werkgeversverklaring was getekend door een medewerker van [bedrijf01] B.V. terwijl zulks niet het geval is geweest.
Hetgeen onder 1 en 2, tweede cumulatief meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals genoemd in de voetnoten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2, tweede cumulatief bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
Het onder 2, tweede cumulatief bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2, tweede cumulatief bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek. Daarnaast heeft de rechtbank de Mercedes met kenteken [kenteken01] verbeurd verklaard, evenals de [adres03].
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 tweede cumulatief en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast is de verbeurdverklaring gevorderd van de Mercedes met kenteken [kenteken01] of de waarde verkoop.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Samen met zijn partner heeft de verdachte zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Hij heeft geld waarvan hij wist dat het direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig was aan het zicht van justitie onttrokken en getracht aan die geldbedragen een schijnbaar legale opbrengst te verschaffen. De integriteit van het financiële en economische verkeer wordt daardoor aangetast.
Bovendien heeft de verdachte zich samen met zijn partner schuldig gemaakt aan het gebruik maken van valse arbeidsovereenkomsten en een valse werkgeversverklaring om bij een hypotheekverstrekker een hypothecaire lening te verkrijgen. De verdachte heeft daarmee het vertrouwen dat in het economisch verkeer aan dergelijke documenten moet kunnen worden ontleend, ondermijnd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 februari 2023 is hij eerder onherroepelijk voor onder andere vermogensdelicten en drugsfeiten veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten kan in beginsel niet worden volstaan met oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Mede gezien de ouderdom van de feiten zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden passend en geboden zijn.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht.
In deze procedure is de op redelijk te beoordelen termijn aangevangen op 4 april 2011, het moment van de inverzekeringstelling als de eerste daad van vervolging van de verdachte. Het vonnis waarvan beroep is uitgesproken op 17 juli 2018. Op 26 juli 2018 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof spreekt op 12 april 2023 dit arrest uit. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim vijf jaar overschreden en in hoger beroep met bijna twee jaar en acht maanden. De procedure als geheel heeft bijna twaalf jaren geduurd. Gezien de forse overschrijding van de redelijke termijn is het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend.
Het hof zal daarom de op te leggen straf matigen en volstaan met de hierna te noemen voorwaardelijke gevangenisstraf en onvoorwaardelijke taakstraf.
Beslag
De in beslag genomen personenauto Mercedes Benz met het kenteken [kenteken01] dient te worden teruggegeven aan de verdachte, nu de verdachte van het witwassen ervan wordt vrijgesproken.
Het witwassen van het onroerend goed aan de [adres03] sectie [sectie01] is voor een gedeelte van het aankoopbedrag van € 155.000,- bewezen verklaard. Het zal worden verbeurdverklaard omdat het feit met betrekking tot dat onroerend goed is begaan. Daarbij zal worden bepaald dat de verkoopopbrengst boven € 155.000 aan de verdachte zal worden vergoed. Anders zou de verdachte door de verbeurdverklaring onevenredig worden getroffen.
Het witwassen van het onroerend goed aan de [adres03] sectie AC [sectie02] is voor een gedeelte van het aankoopbedrag van € 20.000,- bewezen verklaard. Het zal worden verbeurdverklaard omdat het feit met betrekking tot dat onroerend goed is begaan. Daarbij zal worden bepaald dat de verkoopopbrengst boven € 20.000 aan de verdachte zal worden vergoed. Anders zou de verdachte door de verbeurdverklaring onevenredig worden getroffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 33c, 47, 57, 63, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van het onder 2, eerste cumulatief tenlastegelegde.
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het onder 3 tenlastegelegde nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2, tweede cumulatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2, tweede cumulatief bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
105 (honderdvijf) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 stuk onroerend goed: adres [adres03] sectie [sectie01]
De verkoopopbrengst boven € 155.000 zal aan de verdachte worden vergoed.
- 1 stuk onroerend goed: adres [adres03] sectie AC [sectie02]
De verkoopopbrengst boven € 20.000 zal aan de verdachte worden vergoed.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 personenauto, Mercedes Benz 500 SL 2002, kleur zwart, Cabriolet, kenteken [kenteken01]
- een geldbedrag van € 3.260,-.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. R.D. van Heffen en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2023.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Te weten: het horen van de getuigen [naam07] en de accountmanager van ING, handtekeningenonderzoek naar de stortingsbewijzen betreffende de rekening van [naam08] en het horen van de getuige [naam08] .
2.Dossierpagina 406 tot en met 412.
3.Dossierpagina 413 tot en met 418.
4.Dossierpagina 1496.
5.Dossierpagina 1497.
6.Dossierpagina 1494.
7.Dossierpagina 1492.
8.Proces-verbaal van verhoor van [naam01] bij het kabinet raadsheer-commissaris van het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2019.
9.Dossierpagina 1490.
10.Dossierpagina 1488.
11.Dossierpagina 177.
12.Dossierpagina 1441.
13.Dossierpagina 1442.
14.Proces-verbaal van verhoor van [getuige01] bij de rechter-commissaris van de rechtbank Noord-Holland op 11 november 2013.
15.Dossierpagina 1314.
16.Dossierpagina 340 tot en met 343.
17.Dossierpagina 73.
18.Dossierpagina 73.
19.Dossierpagina 74.
20.Dossierpagina 400 tot en met 405.
21.Dossierpagina 406 tot en met 412 en dossierpagina 413 tot en met 418.
22.Dossierpagina 419 tot en met 440.
23.Dossierpagina 60 en 61
24.Dossierpagina 1209 tot en met 1211.
25.Dossierpagina 1211.
26.Dossierpagina 1409 e.v.
27.Dossierpagina 390 tot en met 395.
28.Dossierpagina 1211 tot en met 1213.
29.Dossierpagina 1213 en 1214.
30.Dossierpagina 705 tot en met 709.
31.Dossierpagina 1403 tot en met 1408.
32.Dossierpagina 512 tot en met 541.
33.Dossierpagina 542 tot en met 544.
34.Dossierpagina 545 tot en met 620.
35.Dossierpagina 800 tot en met 807.
36.Dossierpagina 382.
37.Dossierpagina 800-801
38.Dossierpagina 512 tot en met 515.
39.Dossierpagina 542 en 543.
40.Dossierpagina 545 tot en met 551.
41.Dossierpagina 383 en 548.
42.Dossierpagina 800 en 801.
43.Dossierpagina 383.