ECLI:NL:GHAMS:2023:880

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
13-324206-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toewijzing van overlevering aan Polen met betrekking tot wrakingsverzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam, die op 15 februari 2023 de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen heeft toegewezen. De opgeëiste persoon heeft op 16 februari 2023 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De advocaat van de opgeëiste persoon, mr. M.R.F. Berte, heeft een beroep gedaan op doorbreking van het appelverbod, omdat er een wrakingsverzoek was ingediend vlak voor de uitspraak. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en de vraag of het wrakingsverzoek tijdig was, in het midden gelaten. Het hof oordeelt dat het wrakingsverzoek geen kans van slagen had en dat de schending van de rechtsregel, dat er geen uitspraak gedaan mag worden voordat op het wrakingsverzoek is beslist, niet leidt tot een doorbreking van het appelverbod. Het hof concludeert dat de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, gelet op artikel 29 van de Overleveringswet. De beslissing is op 22 maart 2023 in de openbare raadkamer uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM,
OPENBARE RAADKAMER
BESLISSINGop het hoger beroep in de zaak van
[ opgeëiste persoon01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1993,
verblijfadres: [adres01] ,
tegen de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam van
15 februari 2023, houdende toewijzing van de overlevering van de opgeëiste persoon aan The Regional Court in Poznań (Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het Europees aanhoudingsbevel.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van
16 februari 2023, waarbij namens de opgeëiste persoon hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep, heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon en heeft in openbare raadkamer van 8 maart 2023 gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. P.H. Hillen, waarnemend voor mr. M.R.F. Berte.

De beoordeling

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Namens de opgeëiste persoon is op 16 februari 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de Rechtbank Amsterdam van 15 februari 2023, houdende – kort samengevat - toewijzing van de verzochte overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen..
Ingevolge het bepaalde bij artikel 29 Overleveringswet staat geen (gewoon) rechtsmiddel open tegen toewijzing van de overlevering.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon mr. M.R.F. Berte heeft een beroep gedaan op doorbreking van het appelverbod.
Voorafgaand aan de behandeling in openbare raadkamer heeft het hof een brief van 7 maart 2023 met bijlagen ontvangen van mr. P.H. Hillen, waarnemend voor mr. Berte, waarin hij de gang van zaken na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting van de Internationale Rechtshulpkamer van 1 februari 2023 uiteen heeft gezet. Uit deze brief volgt dat, nadat de voorzitter de zaak heeft doen uitroepen voor de uitspraak in de overleveringszaak van de opgeëiste persoon, er een discussie is ontstaan tussen de voorzitter en de raadsman, welke is uitgemond in een – op het moment dat de voorzitter de uitspraak zou voorlezen - door de raadsman jegens de voorzitter uitgesproken wrakingsverzoek. De uitspraak is vervolgens later die dag alsnog gedaan. De wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam heeft op 21 februari 2023 het wrakingsverzoek afgewezen. De wrakingskamer heeft in onderdeel 3.3. van zijn beslissing het volgende overwogen:
“Aan het verzoek (het hof begrijpt: het wrakingsverzoek) zijn geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het is aan de rechter om de orde op zitting te bewaren. De rechter is dus ook degene die bepaalt dat de discussie over de beslissing om het onderzoek niet te heropenen, geëindigd is en dat er uitspraak wordt gedaan. Het verzoek is daarom in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk. Als verzoeker van mening is dat de rechter onsympathiek is en daarmee ongeschikt om de zaak te behandelen, zijn er andere manieren om dat aan de orde te stellen dan door de indiening van een wrakingsverzoek. Voor zover het verzoek zich richt tegen de beslissing om het onderzoek niet te heropenen, geldt dat een rechterlijke beslissing geen wrakingsgrond oplevert en dat niet is aangevoerd dat de motivering blijk geeft van vooringenomenheid. “
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het niet naleven van de fundamentele rechtsregel, inhoudend dat geen uitspraak wordt gedaan zolang er niet is beslist op het verzoek tot wraking, maakt dat er sprake is van een schending van fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging en wel in die mate dat geen sprake is geweest van een eerlijke en onpartijdige behandeling. Deze schending is, aldus de raadsman, van zodanige aard dat het een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigt.
De advocaat-generaal volgt de raadsman in diens standpunt.
Het hof zal de vraag of het wrakingsverzoek, naar voren gebracht ter zitting van de uitspraak vlak voordat de beslissing daadwerkelijk kon worden uitgesproken, tijdig is gedaan in het midden laten.
Het hof acht evident dat het wrakingsverzoek geen enkele kans van slagen had om redenen zoals
uiteengezet in het hiervoor weergegeven onderdeel 3.3. van de beslissing van de wrakingskamer van 21 februari 2023. De schending van de rechtsregel dat geen uitspraak wordt gedaan alvorens op het wrakingsverzoek is beslist leidt, naar het oordeel van het hof, in dit geval dan ook niet tot een doorbreking van het appelverbod. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat het wrakingsverzoek niet is gedaan op de zitting waarop het overleveringsverzoek door de Internationale Rechtshulpkamer is behandeld, maar eerst op de dag van – en vlak voor het doen van – de op dat moment al definitief vastgestelde uitspraak. Bij deze stand van zaken wordt de opgeëiste persoon geacht niet zodanig in zijn rechtens te respecteren belangen te zijn geschaad dat dit een doorbreking van het appelverbod kan rechtvaardigen.
Dit leidt tot de slotsom dat de opgeëiste persoon, gelet op het bepaalde in artikel 29 van de Overleveringswet, in het namens hem ingestelde hoger beroep niet zal kunnen worden ontvangen.

De beslissing

Het hof:
VERKLAART de opgeëiste persoon NIET-ONTVANKELIJK in het hoger beroep.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beslissing aan de opgeëiste persoon.
Deze beslissing is gegeven door de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, voorzitter, en mrs. J.W.P. van Heusden en M. van der Horst, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.P.M. Veerman als griffier, en is uitgesproken in de openbare raadkamer van dit hof op 22 maart 2023.