ECLI:NL:GHAMS:2023:877

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.286.236/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of een bestendige handelsrelatie bestond tussen partijen met betrekking tot de in- en verkoop van Sanex-producten in Algerije

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van FME S.A.S. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. FME, een vennootschap die sinds 1995 verzorgingsproducten in Algerije afzet, stelt dat er een bestendige handelsrelatie bestond met [geïntimeerde] B.V. met betrekking tot de in- en verkoop van Sanex-producten. De rechtbank had geoordeeld dat er geen overeenkomst was gesloten tussen partijen, omdat een derde als de wederpartij van FME had te gelden. FME vordert in deze procedure een verklaring van recht dat er wel een distributieovereenkomst bestond, dat Frans recht van toepassing is, en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor schade als gevolg van de beëindiging van deze relatie. Het hof beoordeelt de vorderingen van FME opnieuw en komt tot de conclusie dat er geen bestendige handelsrelatie is vastgesteld. De relatie tussen FME en [geïntimeerde] wordt gekarakteriseerd door onduidelijkheid over afspraken, het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst, en het feit dat FME ook bij andere leveranciers inkocht. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van FME af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.286.236/01
zaak - en rolnummer rechtbank : C/13/667418 / HA ZA 19-604
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 april 2023
inzake
de vennootschap naar buitenlands recht
FME S.A.S.,
gevestigd te Samois-sur-Seine, Frankrijk,
appellante,
advocaat: mr. R.I. Loosen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.R.C. van Zoest te Amsterdam.
Partijen worden hierna FME en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Partijen verschillen van mening over de door Frans recht beheerste vraag of tussen hen een bestendige handelsrelatie (een “
relation commerciale établie”) heeft bestaan ter zake van de in- en verkoop van producten van het merk Sanex in Algerije die bij (plotselinge) verbreking aanspraak geeft op vergoeding van schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat tussen partijen geen overeenkomst is gesloten omdat niet geïntimeerde maar een derde had te gelden als de wederpartij van appellante. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat ook als er wel een overeenkomst tussen partijen bestond, deze volgens Frans recht niet kwalificeerde als “
relation commerciale établie”zodat appellante ook dan geen recht heeft op een beëindigingsvergoeding. In hoger beroep beoordeelt het hof de vorderingen van appellante opnieuw.

2.Het geding in hoger beroep

FME is bij dagvaarding van 17 november 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2020, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen FME als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating producties van FME, met producties;
- akte uitlating producties van [geïntimeerde] , tevens akte overlegging producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 november 2022 doen bepleiten, FME door mr. Loosen, voornoemd, en door mr. M.A. Bloembergen, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. van Zoest, voornoemd, en mr. S.M. Koomen, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
FME heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van FME zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen FME ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald en met veroordeling van FME in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad –veroordeling van FME in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.14 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. FME richt zich met grief 1 en 2 tegen onderdelen van deze feitenvaststelling. Het hof zal bij de vaststelling van de feiten, zoals hierna weer te geven, voor zover van belang rekening houden met deze grieven. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
FME is een partij die sinds 1995 verzorgingsproducten afzet in de Algerijnse markt. Zij maakt daarbij gebruik van een aan haar gelieerde vennootschap genaamd “Nextlee”.
3.2
[geïntimeerde] was van 15 februari 2002 tot en met 27 december 2017 in Algerije de rechthebbende op het merk “Sanex”, een merk van persoonlijke verzorgingsproducten. [geïntimeerde] is opgericht in 1976. [geïntimeerde] werd in de voor dit geding relevante periode van 2012 tot 2 februari 2018 bestuurd door de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), tot 8 juli 2012 samen met de heer [naam 2] (overleden in 2012). [naam 2] was vader van de heren [naam 3] en [naam 4] . [naam 3] is vanaf 10 mei 2017 bestuurder van [geïntimeerde] en vanaf 15 maart 2018 enig aandeelhouder van [geïntimeerde] ; daarvoor was hij samen met de heer [naam 1] aandeelhouder van [geïntimeerde] . [naam 4] beschikte in de periode 9 januari 2006 tot en met 22 augustus 2012 over een doorlopende volmacht om namens [geïntimeerde] te handelen. Vanaf 30 januari 2018 is [naam 4] bestuurder van [geïntimeerde] (samen met zijn broer [naam 3] ).
3.3
De Bahreinse vennootschap Marketing Link W.L.L. (hierna: Marketing Link) bestaat sinds 1995. Marketing Link werd vanaf 1995 tot en met 2015 bestuurd door de heer [naam 5] (hierna: [naam 5] ). Tot aan zijn overlijden in 2012 was [naam 2] samen met [naam 5] aandeelhouder van Marketing Link. In 2013 is [naam 4] aandeelhouder en tevens medebestuurder van Marketing Link geworden. Ook [naam 3] is vanaf enig moment aandeelhouder en bestuurder van Marketing Link geworden.
3.4
Op 27 juni 2012 is tussen [geïntimeerde] als “Sanex”-merkhouder en FME als aspirant-distributeur van de Sanex-producten van [geïntimeerde] een zogenoemde Letter of Intent overeengekomen (hierna: de LoI). De LoI is namens [geïntimeerde] ondertekend door [naam 4] . De inhoud van de LoI luidt voor zover hier van belang als volgt:
“(…) This Letter of Intent covers the country of Algeria, hereinafter referred to as the Territory, for Sanex personal care products, hereinafter referred to as the Products, and is valid for a period of three months, from 1 July 2012 to 30 September 2012.
It is mutually agreed by both parties as follows:
1. During the validity of this Letter of Intent, the Parties will start negotiating the terms and conditions of a contract for the Products in the Territory.
2. [geïntimeerde] hereby undertakes not to supply the Products in the Territory to any third party during the validity of this Letter of Intent. (…)”
3.5
Op 27 september 2012 heeft MJH Trading namens FME aan [geïntimeerde] verzocht om de in de LoI bedoelde periode te verlengen tot en met 31 december 2012. [geïntimeerde] heeft dit verzoek niet ingewilligd; de LoI is eind september 2012 geëindigd. MJH Trading was een onderneming van de heer [naam 6] die, voor zover in dit geding en ten tijde hier van belang, als tussenpersoon opereerde.
3.6
Bij e-mail van 10 oktober 2012 heeft MJH Trading aan [naam 4] bericht dat FME haar had laten weten een dringend belang erbij te hebben dat tussen FME en [geïntimeerde] een overeenkomst tot stand komt strekkende tot levering van Sanex-producten door [geïntimeerde] aan FME bestemd voor de Algerijnse markt. Uit de e-mail blijkt verder dat aan het einde van de maand een bijeenkomst te Parijs (Roissy) zal plaatsvinden tussen [geïntimeerde] , FME en MJH Trading.
3.7
Op 30 oktober 2012 heeft te Parijs (Roissy) een bijeenkomst plaatsgevonden. Aanwezig waren twee vertegenwoordigers van FME, een vertegenwoordiger van MJH Trading (de heer [naam 6] ), en ten slotte [naam 4] .
3.8
Op 20 december 2012 hebben [geïntimeerde] en Marketing Link een License Agreement gesloten, op basis waarvan Marketing Link, samengevat, het niet exclusieve recht verkreeg Sanex-producten in Algerije te vervaardigen, verkopen en distribueren.
3.9
Vanaf eind 2012 althans vanaf enig moment in 2013 is FME inkooporders ter zake van voor de Algerijnse markt bedoelde Sanex-producten gaan plaatsen. Deze orders werden door FME gecommuniceerd aan MJH Trading, die steeds ertoe leidde dat de desbetreffende artikelen werden geproduceerd door de in België gevestigde fabrikant A&L Jeubis N.V. De door FME bestelde producten werden vervolgens
ex worksaan FME geleverd. Op door [geïntimeerde] in het geding gebrachte vrachtbrieven staat als “expéditeur” vermeld: “
Marketing Link, pour compte de FME”. FME werd verder ter zake van deze bestellingen gefactureerd door Marketing Link. De desbetreffende facturen instrueerden tot betaling aan Marketing Link. Conform deze instructie betaalde FME de facturen aan Marketing Link. FME heeft de hiervoor bedoelde ingekochte Sanex-producten uiteindelijk afgezet, althans door de aan haar gelieerde vennootschap Nextlee doen afzetten, in Algerije. Deze gang van zaken heeft geduurd tot in 2017.
3.1
Op 4 maart 2013 heeft MJH Trading [naam 4] gewezen op parallelimport en hem een foto gezonden met het bericht, voor zover relevant:
“(…) Ci-joint la photo du partenaire de FME qui vient d’acheter un conteneur 40’de roll-ons Sanex en Belgique (provenance Colgate).”
3.11
Op 6 juni 2013 heeft [geïntimeerde] een concept van een Distribution Agreement aan tussenpersoon MJH Trading toegezonden, ten behoeve van FME. FME heeft bij brief van haar advocaat van 9 juli 2013 gereageerd op het voorstel van [geïntimeerde] . FME heeft daarin onder andere toegelicht dat zij om haar moverende redenen geen minimumafnameverplichtingen wilde aangaan, geen prijsafspraken wilde maken en vrij wilde blijven om bij andere ondernemingen Sanex-producten in te kopen. Over het concept van een Distribution Agreement is geen overeenstemming bereikt.
3.12
In 2014 is tussen FME en MJH Trading en tussen MJH Trading en [naam 4] gecorrespondeerd over de wens van FME de gesprekken over de distributieovereenkomst te vervolgen. Op 23 juni 2014 heeft FME aan MJH Trading verzocht:
“(…) Je vous demande de nous faire parvenir en premier lieu un courrier officiel et signé sur le fait que nous distribuons bien officiellement la marque SANEX car nous sommes facturés par une autre société que [geïntimeerde] donc aucune couverture légale pour FME. (…) nous devons stocker pour plus d’un an de marchandise sans garanti et ce n’est pas acceptable. (…) ”
3.13
Op 25 juni 2014 heeft MJH Trading [naam 4] als volgt over dit verzoek geïnformeerd:
“(…) FME souhaiterait que sa position de distributeur exclusif de la marqe SANEX [geïntimeerde] en Algérie soit comfortée (…).Afin de debloquer des choses, FME souhaiterait obtenir de la part de [geïntimeerde] :
  • de suite, uncourrier succinctmentionnant que pour des raisons internes, il a été convenu que FME soit facturé via Marketing Link (…) et que [geïntimeerde] maintiendra son accord de distribution en Algérie avec la société FME le temps de l’élaboration d’un contrat.
  • Finalization ducontrat de distributionavant fin 2014. (…)”
3.14
[naam 4] heeft niet op dit verzoek gereageerd. Een door FME geredigeerd verzoek om een nieuwe letter of intent, op 7 juli 2014 door MJH Trading aan [naam 4] gezonden, waarin partijen hun wens uiten onderhandelingen aan te gaan, is ondanks herhaalde verzoeken niet ondertekend. Nieuwe onderhandelingen over een distributieovereenkomst hebben niet plaatsgevonden.
3.15
Bij e-mail van 27 augustus 2015 heeft MJH Trading een offerte aan FME voor bepaalde Sanex-producten van een Britse aanbieder van Sanex-producten doorgestuurd aan [naam 4] .
3.16
Omstreeks 17 november 2015 is telefonisch en per e-mail tussen FME en [naam 4] gecommuniceerd over de invulling van een aantal door FME geplande orders. Verder schreef [naam 4] in een e-mail van 17 december 2015 aan FME (met kopie aan MJH Trading):
“(…) I understand from [naam 6] that there are issues concerning prices and lead-times. I wish to confirm the following: for the three trucks to be dispatched before 31 January 2016, these are the (unchanged) terms:
- 20% downpayment
- 80% on day of loading
As you know, we have not had a price increase for several years and this is long overdue. We have, at the insistence of [naam 6] , not passed on any price increases on the account that we need to keep investing in the business/market. However, we have reached a point where we find this business not profitable for us. Hence, our position for the following changes per 1 February 2016:
- 10% price increase valid until 30 June 2016;
- 20% downpayment upon acceptance of proforma invoice; 80% downpayment one week before loading;
- lead-time: 60-90 days from receipt of the downpayment.
(…) I cannot exclude further price increases in June 2016.
If and when we receive your confirmation for the first 3 trucks, we will then finalise prices and lead-times for trucks 4 to 8 and send you proforma invoices which will then be subject to your acceptance. Awaiting your news to confirm the pending orders (…)”.
3.17
Per e-mail van 3 maart 2016 heeft MJH Trading aan FME bericht naar aanleiding van een voorstel van FME voor bepaalde afspraken over de leveranties van Sanex-producten:
“(…) [geïntimeerde] accepte cette proposition (…) à l’exception du tarief (…). En revanche ce tarif sera maintenu jusqu’en juin 2017(…).”
3.18
In juni 2017 is een geschil ontstaan over de hoogte van de door FME te betalen inkoopprijzen. [naam 3] berichtte in dit kader, in reactie op een e-mail van FME van 12 juni 2017 over de prijswijzigingen, onder meer het volgende aan FME in een e-mail van 20 juni 2017:
“(…) In respect to you being the exclusive distributor, that is not accurate. You don’t get exclusivity once you refused to purchase all your supplies from us exclusively, like what happened with the Deo Roll-On, the Sticks and the Shower Gels, which you said were different in pack/price and you continued to buy directly from the wholesale or other suppliers. Another important element that we could not agree on is the minimum annual quantities to be purchased by you. (…)”
en in een e-mail van 23 juli 2017:
“(…) In respect to our commercial relationship together, indeed it has been going on for the last 4-5 years, but this on an order per order basis: with no exclusivity from your side, nor any from our side, with no minimum purchase quantities per annum, and no full range of products, only the sprays. Also you have refused to work on the basis of a fixed gross margin as would a normal distributor work with.
Since we could not agree on any of the above points, no agreement was drawn up between us and so you had free hand to accept or refuse our proformas and to make any gross margin you want to. Consequently, you are a customer we deal with, totally free to accept or refuse each and every order considered independently. Here I would like to point out that you took one order of Roll-On deodorant but stopped thereafter and bought from someone else who was able to supply you the traditional “upside-down” bottle that you wanted to purchase. In respect to the shower gel, we informed you that we will be having another bottle than the European one, and then you respectfully declined to purchase that as well since the price was not convenient to you.
In respect to the new prices, as we informed you before, Algeria is not a focus zone for us, nor is it a profitable one for us. We are not imposing any prices on you nor on anyone else. We have not imposed a distribution strategy nor anything else. You are free to buy from anybody or anyone, whether it is CP or anyone else. CP or anybody else is also free to supply you with any product you may require. We are all free to engage with any commercial activity that we want: you do not need any permission from us to do that. You are a trading company, you should buy your requirements from the supplier that suits you the most.(…)”.
3.19
Het in 3.18 bedoelde geschil leidde uiteindelijk ertoe dat FME stopte met het plaatsen van inkooporders.
3.2
Bij brief van 1 november 2018 is [geïntimeerde] door de raadsman van FME aansprakelijk gesteld voor schade wegens winstderving als gevolg van het in juni 2017 door [geïntimeerde] eenzijdig verbreken van de volgens FME tussen [geïntimeerde] en FME bestaande distributieovereenkomst ter zake van Sanex-producten in Algerije. [geïntimeerde] heeft aansprakelijkheid ontkend.

4.Beoordeling

4.1
FME vordert in deze procedure een verklaring van recht dat (1) tussen FME en [geïntimeerde] een distributieovereenkomst bestond, (2) Frans recht daarop van toepassing is, (3) [geïntimeerde] bij de abrupte opzegging daarvan in strijd heeft gehandeld met artikel L. 442-6 sub 5 van de Franse
Code de commerceen (4) dat [geïntimeerde] uit dien hoofde aansprakelijk is voor de schade die FME als gevolg daarvan heeft geleden. FME vordert verder veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan FME van de door haar geleden schade van € 332.657, althans € 304.831, althans tot betaling van een in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de toepasselijke Franse wettelijke rente, en daarnaast tot betaling van € 3.438 ter zake van buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, met nakosten en rente. De rechtbank heeft de vorderingen van FME afgewezen. Zij heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet kan worden geacht te hebben gegolden als de wederpartij van FME ter zake van de diverse inkooporders. Zij heeft verder geoordeeld dat ook als wel zou worden aangenomen dat [geïntimeerde] de wederpartij was van FME, de relatie tussen FME en [geïntimeerde] niet kwalificeert als “
relation commerciale établie”. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt FME met elf grieven op.
4.2
In dit hoger gaat het in de kern om de vraag of een
“relation commerciale établie”bestond tussen FME en [geïntimeerde] , die volgens FME bij wege van de door [geïntimeerde] opgelegde prijsverhogingen de facto is beëindigd. Alleen als een
“relation commerciale établie”tussen FME en [geïntimeerde] komt vast te staan, kunnen de vorderingen van FME voor toewijzing in aanmerking komen. Op FME rust de stelplicht en, zo nodig de bewijslast daarvan.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.3
De Nederlandse rechter is bevoegd te oordelen over de door FME ingestelde vorderingen, aangezien [geïntimeerde] als verweerster in Nederland is gevestigd.
4.4
De rechtbank heeft de vraag of tussen FME en [geïntimeerde] een bestendige handelsbetrekking heeft bestaan die bij (plotselinge) verbreking daarvan recht geeft op vergoeding van schade, beoordeeld naar Frans recht. FME heeft daartegen geen grieven gericht en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben FME en [geïntimeerde] bevestigd dat zij uitgaan van de toepasselijkheid van Frans recht. Ook in hoger beroep wordt daarom daarvan uitgegaan.
Geen “relation commerciale établie” met [geïntimeerde]
4.5
De Franse
Code de Commerce(zoals geldend in de in deze zaak relevante periode) voorzag in artikel L.442-6, I onder 5 in een verplichting tot vergoeding van schade veroorzaakt door het plotseling geheel of gedeeltelijk verbreken van een bestendige handelsbetrekking, een “
relation commerciale établie”,zonder schriftelijke opzegging waarbij een opzegtermijn in acht genomen wordt. Om als een dergelijke “
relation commerciale établie”te kwalificeren dient de relatie, zoals beide partijen hebben betoogd, “
suffisament prolongé, régulier, significatif et stable” te zijn. Uit de Franse rechtspraak volgt dat de vraag of een relatie een “
relation commerciale établie”is, naar Frans recht wordt beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Dit is tussen partijen niet in geschil. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de Franse advocaat van [geïntimeerde] dit bevestigd. Het volgt daarnaast uit de door beide partijen in het geding gebrachte toelichtingen over het Franse recht en rechtspraak over de “
relation commerciale établie”.
4.6
Het hof ziet aanleiding eerst grief 9 te behandelen. Met grief 9 richt FME zich tegen het oordeel van de rechtbank dat ter zake van de inkoop van Sanex-producten geen “
relation commerciale établie”tussen haar en [geïntimeerde] bestond. FME heeft toegelicht dat de handelsrelatie onafgebroken bestond tussen 2012 en 2017 en dat er een significante jaarlijkse omzet was. FME heeft betoogd dat partijen schriftelijk afspraken maakten over (transport)prijzen en doorlooptijden die gedurende langere periodes golden, en heeft in dat kader onder andere verwezen naar een e-mail van [naam 4] van 17 december 2015 en een e-mail van MJH Trading van 3 maart 2016 (zie onder 3.16 en 3.17). FME heeft erop gewezen dat uit Franse jurisprudentie volgt dat een schriftelijke overeenkomst, exclusiviteit, targets voor hoeveelheden te leveren of af te nemen goederen en prijsafspraken geen vereisten zijn voor het aannemen van een “
relation commerciale établie”en dat een dergelijke relatie ook kan bestaan uit een reeks losse inkooporders.
4.7
Het hof is van oordeel dat FME onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat tussen FME en [geïntimeerde] een “
relation commerciale établie” bestond. Ter toelichting dient het volgende.
4.8
Indien wordt aangenomen dat, zoals door FME is benadrukt, een relatie tussen FME en [geïntimeerde] vijf jaar heeft bestaan en dat er een significante jaarlijkse omzet was, is in zoverre voldaan aan de vereisten van “
suffisament prolongé en significatif”.Waar het hier in de verhoudingen tussen partijen evenwel op aankomt, is of de relatie
stablewas en van dien aard dat FME, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs, voor de toekomst een zekere voortzetting van de stroom van zaken met [geïntimeerde] mocht voorzien; vergelijk Cour de cassation, civile, Chambre commerciale, 22 november 2016, 15-15.796:
“de nature à autoriser la partie victime de l'interruption à anticiper raisonnablement, pour l'avenir, une certaine continuité de flux d'affaires avec son partenaire commercial.
4.9
Zoals hiervoor gezegd, rust de bewijslast van het bestaan van een “
relation commerciale établie” op FME en dus van de omstandigheden die aantonen dat de verhouding stabiel was en ingevolge waarvan FME voortzetting van zaken met [geïntimeerde] mocht voorzien.
4.1
De verhouding tussen partijen is evenwel moeilijk stabiel te noemen. De oorspronkelijke LoI is geëindigd zonder dat tussen FME en [geïntimeerde] een overeenkomst tot stand gekomen is. De LoI is na zes maanden, ondanks verzoeken van FME daartoe, niet verlengd. FME verlangde vervolgens een schriftelijke distributieovereenkomst, maar ook die is er niet van gekomen. [geïntimeerde] wenste dat FME zich zou committeren aan minimumafnamen, prijsafspraken en exclusiviteit, maar FME weigerde dat. FME verlangde in de periode die daarop volgde heronderhandelingen over een schriftelijke distributieovereenkomst. Zij wilde dat onder andere omdat zij, zoals blijkt uit de mails van FME aan MJH Trading (zie onder 3.12– 3.14) meer zekerheid wilde krijgen over de continuïteit van toekomstige leveranties. FME berichtte op 23 juni 2014 zelf dat de stand van zaken “
pas acceptable”was
.Een door FME geredigeerd verzoek van 7 juli 2014 om een nieuwe LoI te sluiten is ondanks herhaalde verzoeken niet ondertekend. De verzoeken nieuwe onderhandelingen over een distributieovereenkomst aan te gaan, zijn niet gehonoreerd en nieuwe onderhandelingen hebben niet plaatsgevonden. In 2015 is sprake van “
Issues concerning prices and lead-times”en is aan FME bericht dat
“we have reached a point where we find this business not profitable for us.”In juni 2017 is een geschil ontstaan over de hoogte van de door FME te betalen prijzen. De relatie tussen partijen heeft zich aldus gekenmerkt door kwesties en gedoe. Partijen hebben zelfs geschil over de vraag wie elkaars wederpartijen zijn. Aan het vereiste van een “
stable” relatie waaraan FME de gerechtvaardigde verwachting mocht ontlenen dat een stroom van zaken met [geïntimeerde] zou blijven voortduren, is niet voldaan.
4.11
Ook de wijze waarop de relatie tot een einde is gekomen, wijst erop dat deze geen bestendige handelsbetrekking betrof. Nadat de prijzen van de Sanex-producten in juni 2017 zijn verhoogd, heeft daarover in juni en juli 2017 een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen FME en [naam 3] (zie onder 3.18). Vervolgens is FME zonder meer gestopt met het plaatsen van nieuwe inkooporders en FME heeft bijna anderhalf jaar – tot november 2018 – gewacht voordat zij jegens [geïntimeerde] aanspraak maakte op schadevergoeding. Als FME werkelijk ook voor de toekomst een “
significatif”belang verwachtte bij de producten die zij van FME betrok, dan had het in de rede gelegen dat zij voortvarend en adequaat actie zou hebben ondernomen.
4.12
In het kader van de vraag of een “
relation commerciale établie”is ontstaan, heeft het hof verder meegewogen dat FME ook Sanex-producten inkocht bij andere leveranciers. Het hof volgt FME niet in haar betoog dat zij alleen bij [geïntimeerde] inkocht en niet bij andere leveranciers en dat de facto exclusiviteit gold. FME heeft aangevoerd dat zij niet bij andere leveranciers kon inkopen, omdat [geïntimeerde] merkhouder was in Algerije. Zoals [geïntimeerde] echter terecht naar voren heeft gebracht, was [geïntimeerde] ook merkhouder in Algerije in de periode dat FME Sanex-producten inkocht bij [naam 7] en Colgate-Palmolive. Het merkhouderschap van [geïntimeerde] stond daaraan toen dus niet in de weg. De stelling van FME dat zij alleen bij [geïntimeerde] inkocht, valt ook moeilijk te rijmen met de expliciete opmerking van haar advocaat dat FME vrijheid wilde behouden bij andere leveranciers Sanex-producten te kopen. Bij e-mail van 4 maart 2013 heeft MJH Trading [naam 4] verder geïnformeerd dat FME op parallelimport was gestuit toen zij op het punt stond Sanex-producten van Colgate-Palmolive te kopen en in augustus 2015 ontving FME een offerte voor Sanex deo rollers van een Britse aanbieder van Sanex-producten (zie onder 3.10, 3.11 en 3.15). Dat FME [geïntimeerde] alleen wilde attenderen op parallelimport en wilde informeren over potentiële concurrenten, is voor die e-mails geen afdoende verklaring. De stelling dat FME alleen bij [geïntimeerde] Sanex-producten inkocht, strookt daarnaast evenmin met de wijze waarop de relatie tot een einde is gekomen; daaruit blijkt geen urgentie of nood van FME vanwege een tekort aan producten.
4.13
Het hof heeft bij zijn oordeel ook betrokken dat, voor zover al enige afspraken werden gemaakt tussen partijen (zie de e-mails van 17 december 2015 en 3 maart 2016), hetgeen [geïntimeerde] heeft betwist, geldt dat deze slechts zagen op een beperkt aantal onderwerpen en bovendien golden voor een beperkte periode.
4.14
Dat de relatie eigenlijk meer dan 20 jaar heeft geduurd omdat FME voor 2012 een distributierelatie had ter zake van Sanex-producten met [naam 7] /Unilever en later Colgate-Palmolive, zoals FME lijkt te betogen, wordt niet gevolgd. FME heeft onvoldoende aangevoerd waaruit volgt dat en waarom [geïntimeerde] bij die relatie betrokken was.
4.15
Nu niet is komen vast te staan dat FME een ter zake van de in- en verkoop van Sanex-producten een stabiele verwachtingsvolle “
relation commerciale établie” met [geïntimeerde] had, worden de vorderingen van FME afgewezen.
Slotsom
4.16
Grief 9 faalt. Grieven 3 tot en met 8 behoeven geen behandeling. In het licht van het oordeel van het hof falen ook grieven 10 en 11, die zich richten tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en de afwijzing van de vorderingen van FME. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Er is geen bewijs aangeboden van stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. FME zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt FME in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 5.517,- aan verschotten en € 12.948,- voor salaris en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, R.M. de Winter en P.A.M. Jongens-Lokin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.