ECLI:NL:GHAMS:2023:872

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.298.161/01 en 200.298.163/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de rechtsgeldigheid van schenkingen en volmachten in een familiaire context

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtsgeldigheid van schenkingen en de reikwijdte van een volmacht centraal staan. [Appellant] heeft in het verleden panden gekocht en deze aan zijn dochter, [geïntimeerde 3], geleverd. Deze dochter heeft de panden vervolgens geschonken aan haar kinderen, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. [Appellant] stelt dat deze schenkingen onrechtmatig zijn, omdat hij de eigendom van de panden behoudt en de schenkingen in strijd zijn met de volmacht die hij aan [geïntimeerde 1] heeft gegeven. De volmacht zou niet ondubbelzinnig zijn en de gevolmachtigde zou niet bevoegd zijn om schenkingen te doen zonder expliciete toestemming van [appellant]. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen, maar het hof laat [appellant] nu toe tot bewijslevering over de stelling dat de schenkingsovereenkomst tegen zijn wil tot stand is gekomen. Het hof overweegt dat de volmacht slechts geldt voor handelingen die in het belang van de volmachtgever zijn en dat de gevolmachtigde zich aan de instructies van de volmachtgever moet houden. De zaak is complex door de familiaire banden en de betrokkenheid van meerdere partijen, en het hof roept partijen op om tot een regeling te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.298.161/01 en 200.298.163/01
zaaknummers rechtbank Noord-Holland: C/15/305149/HA ZA 20-453 en C/15/299238/HA ZA 20-89
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 april 2023
in zaaknummer 200.298.161/01 van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. H. Elmas te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.A. Kanning te Haarlem,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
beide laatstgenoemden met advocaat mr. S.P. Bolweg, advocaat te Haarlem,
geïntimeerden,
en
in zaaknummer 200.298.163/01 van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. H. Elmas te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.A. Kanning te Haarlem,
2.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
advocaat mr. S.P. Bolweg, advocaat te Haarlem,
geïntimeerden.
Partijen worden hierna enerzijds [appellant] en anderzijds respectievelijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (of telkens in de desbetreffende zaak geïntimeerden) genoemd.

1.De zaken in het kort

Tussen partijen bestaat een familiaire band. [geïntimeerde 3] is de aangenomen dochter van [appellant] . [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn de kinderen van [geïntimeerde 3] , en daarmee de (aangenomen) kleinkinderen van [appellant] .
[appellant] heeft in het verleden een aantal panden gekocht. Een deel daarvan heeft hij aan zijn dochter geleverd en stond dus op haar naam. Zij heeft daarvoor geld geleend van haar vader. Die panden worden verhuurd. [geïntimeerde 3] heeft de panden eind 2019 geschonken aan haar kinderen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Volgens [appellant] zijn die panden nog steeds zijn eigendom en moeten zijn dochter en kleinkinderen meewerken aan teruglevering aan hem. De dochter en kleinkinderen betogen dat de dochter de eigendom van de panden heeft gekregen en ze daarom kon overdragen aan haar kinderen.
In 2017 heeft [appellant] [geïntimeerde 1] een volmacht gegeven om voor hem zakelijke handelingen te verrichten. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde 1] in strijd met de volmacht een schenking van bijna acht ton gedaan aan [geïntimeerde 3] . Ook moet [geïntimeerde 1] volgens hem nog steeds (mondeling) rekening en verantwoording afleggen over zijn handelingen en financiële stukken teruggegeven. [appellant] vordert in deze procedure daarnaast geld van zijn dochter en kleinkinderen. Dat zijn zij hem nog verschuldigd, vindt hij, ook vanwege door hem geleden schade. Volgens de dochter en kleinkinderen heeft [geïntimeerde 1] overeenkomstig de volmacht gehandeld en zijn zij [appellant] geen geld verschuldigd.
2a. Het geding in hoger beroep in zaaknummer 200.298.161/01
[appellant] is bij dagvaarding van 30 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2021, onder zaak-/rolnummer C/15/305149/HA ZA 20-453 (administratief gevoegd met zaak-/rolnummer C/15/299238/HA ZA 20-89), gewezen tussen [appellant] als eiser en geïntimeerden als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord van de kant van [geïntimeerde 1] ;
- memorie van antwoord van de kant van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 19 januari 2023 doen toelichten, [appellant] door mr. Elmas voornoemd, [geïntimeerde 1] door mr. Kanning voornoemd en [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] door mr. Bolweg voornoemd, ieder aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. [appellant] heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht en bewijs van zijn stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding (het hof begrijpt: in beide instanties).
[geïntimeerde 1] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het in conventie gewezen vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties.
2b. Het geding in hoger beroep in zaaknummer 200.298.163/01
[appellant] is bij dagvaarding van 30 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2021, onder zaak- /rolnummer C/15/299238/HA ZA 20-89 (administratief gevoegd met zaak-/rolnummer C/15/305149/HA ZA 20-453) gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in (voorwaardelijke) reconventie en geïntimeerden als gedaagden in conventie tevens eisers in (voorwaardelijke) reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord van de kant van [geïntimeerde 1] ;
- memorie van antwoord van de kant van [geïntimeerde 3] , met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 19 januari 2023 doen toelichten, [appellant] door mr. Elmas voornoemd, [geïntimeerde 1] door mr. Kanning voornoemd en [geïntimeerde 3] door mr. Bolweg voornoemd, ieder aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. [appellant] heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht en bewijs van zijn stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding (het hof begrijpt: in beide instanties).
[geïntimeerde 1] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerde 3] heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis voor zover in conventie gewezen en in reconventie tot veroordeling van [appellant] tot het verlenen van medewerking tot opheffing van alle beslagen op de bankrekeningen van [geïntimeerde 3] en de onroerende zaken van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] , op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat die medewerking niet wordt verleend. Ook heeft zij in voorwaardelijke reconventie gevorderd te verklaren voor recht dat [appellant] onrechtmatig handelt, dan wel misbruik van bevoegdheid maakt jegens [geïntimeerde 3] door de familieafspraken niet na te komen en te verklaren voor recht dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade, nader op te maken bij staat, die [geïntimeerde 3] lijdt en zal lijden door het onrechtmatig handelen van [appellant] , dit alles met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties.

3.De feiten in beide zaken

De rechtbank heeft in het in beide zaken bestreden vonnis onder 4.1. tot en met 4.18. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. De juistheid van deze feiten is in hoger beroep niet in geschil. Wel heeft [appellant] aangevoerd dat de feitenvaststelling onvolledig is. Voor zover naast de vastgestelde feiten nog andere feiten relevant zijn, zal het hof daarmee bij de beoordeling rekening houden. De door de rechtbank vastgesteld feiten dienen ook het hof als uitgangspunt en luiden als volgt.
a. Op 15 maart 2007 heeft [appellant] de woning aan de [straatnaam 1] 124 te ( [postcode 1] ) [plaats 1] aan [geïntimeerde 3] geleverd.
b. Op 19 juli 2007 heeft [appellant] de appartementsrechten aan de [straatnaam 2] 148 rood te ( [postcode 2] ) [plaats 1] , de [straatnaam 2] 158 rood te ( [postcode 2] ) [plaats 1] , de [straatnaam 3] 93 zwart te ( [postcode 3] ) [plaats 1] en de [straatnaam 3] 93 rood te ( [postcode 3] ) [plaats 1] aan [geïntimeerde 3] geleverd.
c. [geïntimeerde 3] heeft op 19 juli 2007 een schuldbekentenis getekend. Zij verklaart daarin een bedrag van € 767.000,00 te hebben geleend van [appellant] , tegen een rente van 6% per jaar.
d. [geïntimeerde 3] heeft op 20 december 2010 een tweede schuldbekentenis getekend. Zij verklaart hierin een bedrag van € 200.000,00 te hebben geleend van [appellant] , tegen een rente van 6% per jaar.
e. [appellant] heeft bij testament van 28 december 2015 (net als in een eerdere versie) het restant van de door hem aan [geïntimeerde 3] geleende bedragen aan [geïntimeerde 3] gelegateerd. Verder heeft hij daarin [geïntimeerde 3] en zijn biologische dochter [naam] (hierna: [naam] ) tot zijn erfgenamen benoemd.
f. Op 17 augustus 2017 heeft [appellant] een zogenoemde algehele volmacht (hierna: ‘de volmacht’) verstrekt aan [geïntimeerde 1] . In de volmacht is onder meer het volgende opgenomen:
‘(…)
PERSOONLIJKE WENSEN
Giften/schenkingen
Ik wens niet dat de gevolmachtigde namens mij giften/schenkingen doet, noch aan natuurlijke personen, noch aan algemeen nut beogende instellingen, de zogenoemde goede doelen, behoudens aan mijn toekomstige erfgenamen, met dien verstande dat de schenkingen voor gelijke delen aan mijn (pleeg)kinderen dient te geschieden, waarbij eventuele schenkingen aan mijn kleinkinderen, in het kader van voormelde schenkingen voor gelijke delen, dienen te worden opgeteld bij de ouder, zijnde mijn kind, van het betreffende kleinkind.
(…)
REKENING EN VERANTWOORDING
Periodiek rekening en verantwoording
De gevolmachtigde is verplicht jaarlijks en zo dikwijls al ik dat verzoek rekening en verantwoording af te leggen over de door de gevolmachtigde uit mijn naam verrichte rechtshandelingen. Deze rekening en verantwoording dient afgelegd te worden zoveel mogelijk overeenkomstig de wijze als voor (testamentair) bewindvoerders is bepaald. Deze volmacht strekt tot het verrichten van handelingen in mijn belang en is onherroepelijk. (…)’
g. [appellant] heeft [geïntimeerde 1] op 18 maart 2018 nog een handgeschreven machtiging verleend
‘voor het doen van schenkingen aan mijn (klein)kinderen zonder gelijke delen’.
h. Op 4 juli 2019 heeft [geïntimeerde 1] namens [appellant] een schenkingsovereenkomst gesloten met [geïntimeerde 3] (hierna: de schenkingsovereenkomst). [appellant] schenkt [geïntimeerde 3] daarbij een bedrag van € 787.419,60. In de overeenkomst is opgenomen dat [geïntimeerde 3] dit bedrag gebruikt om de schuld die zij bij [appellant] heeft af te lossen en dat [geïntimeerde 3] per 4 juli 2019 geen schuld meer heeft bij [appellant] .
Op 8 juli 2019 heeft [geïntimeerde 1] namens [appellant] een soortgelijke schenkingsovereenkomst gesloten met [naam] .
i. Op 13 augustus 2019 heeft [appellant] de volmacht van [geïntimeerde 1] ingetrokken.
j. Bij brief van 22 augustus 2019 heeft [appellant] aan [geïntimeerde 3] medegedeeld de schenkingsovereenkomst buitengerechtelijk te vernietigen.
k. Op 11 oktober 2019 heeft [appellant] [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] in kort geding gedagvaard. [appellant] heeft daarin teruggave van administratie, het doen van rekening en verantwoording, vergoeding van kosten van hulppersonen en betaling van een schadevergoeding en dwangsommen gevorderd.
l. Het kort geding van 22 oktober 2019 heeft tot een schikking geleid. Er zijn in een vaststellingsovereenkomst (onder meer) afspraken gemaakt met betrekking tot de afgifte van een kopie van de volmacht, afgifte van de administratie en afleggen van rekening en verantwoording voor het door [geïntimeerde 1] gevoerde beheer.
m. Bij akte van 31 december 2019 heeft [geïntimeerde 3] de volgende zeven onroerende zaken onder een last geschonken aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] :
• het appartementsrecht aan de [straatnaam 4] 23 zwart te (2023 DS) [plaats 1] ;
• het appartementsrecht aan de [straatnaam 2] 148 rood te ( [postcode 2] ) [plaats 1] ;
• het appartementsrecht aan de [straatnaam 2] 158 rood te ( [postcode 2] ) [plaats 1] ;
• het appartementsrecht aan de [straatnaam 3] 93 zwart te ( [postcode 3] ) [plaats 1] ;
• het appartementsrecht aan de [straatnaam 3] 93 rood te ( [postcode 3] ) [plaats 1] ;
• de woning aan de [straatnaam 1] 124 te ( [postcode 1] ) [plaats 1] ;
• de woning aan de [straatnaam 5] 22 te ( [postcode 5] ) [plaats 2] .
n. Op 2 januari 2020 heeft [appellant] ten laste van [geïntimeerde 3] conservatoir beslag gelegd op de hiervoor onder ‘m.’ genoemde panden en de bedrijfsunit met verdere aanhorigheden aan de [straatnaam 6] 23 te ( [postcode 4] ) [plaats 3] .
Ook heeft [appellant] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de volgende banken ten laste van [geïntimeerde 3] en/of [geïntimeerde 1] :
• ABN AMRO Bank N.V., statutair gevestigd aan de Gustav Mahlerlaan 10 te (1082 PP) Amsterdam, op, onder meer, de bankrekeningnummers NL20ABNA0980835682 en NL68ABNA0801016800;
• ING Bank N.V., statutair gevestigd aan de Amsterdamse Poort, Bijlmerplein 888 te (1102 MG) Amsterdam, op, onder meer de bankrekeningnummers NL50INGB0671305565 en NL72INGB0702262137.
o. Bij brief van 6 januari 2020 heeft [appellant] aan [geïntimeerde 1] gevraagd rekening en verantwoording af te leggen.
p. Bij brief van 6 januari 2020 heeft [appellant] [geïntimeerde 3] gesommeerd om uiterlijk 10 januari 2020 de schenkingsovereenkomst niet te aanvaarden en de achterstallige en opkomende rente te betalen.
q. Op 22 juni 2020 heeft [appellant] ook ten laste van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] conservatoir beslag gelegd op de hiervoor onder ‘m.’ genoemde onroerende zaken.
r. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben op 30 juni 2020 de onroerende zaken als hiervoor genoemd onder ‘m.’ geleverd aan Stichting administratiekantoor Baratabo.

4.Beoordeling in beide zaken

De vorderingen uit de eerste aanleg
4.1.
In eerste aanleg hebben partijen de volgende vorderingen ingesteld:
in de zaak C/15/299238 / HA ZA 20-89
in conventie
[appellant] heeft gevorderd, na eiswijziging ter zitting:
primair
1. Veroordeling van [geïntimeerde 3] tot verlening van medewerking tot (opnieuw) inschrijving van de onroerende zaken bij het kadaster die voorheen (ook) op naam van [appellant] stonden, dan wel teruglevering van die onroerende zaken aan [appellant] op in goede justitie te bepalen wijze; op straffe van verbeurte van dwangsommen van € 25.000,00 per dag tot een maximum van een half miljoen, dan wel in goede justitie te bepalen voorziening;
2. Een verklaring voor recht dat de schenkingsovereenkomst is vernietigd zijdens [appellant] in (althans op 22) augustus 2019, dan wel in goede justitie te bepalen datum, dan wel de schenkingsovereenkomst te vernietigen;
3. Veroordeling van [geïntimeerde 1] tot het geven van ook mondeling rekening en verantwoording aan [appellant] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 10.000,00 per dag, tot een maximum van € 100.000,00 per gevorderde is bereikt, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom;
4. Veroordeling van [geïntimeerde 1] tot teruggave (afgifte) van alle administratie, bescheiden (digitaal en/of in hard copy en andere gegevensdragers) aangaande de financiële administratie van [appellant] , waaronder (doch niet beperkt tot):
• originelen en kopieën van alle (huur)overeenkomsten en verbintenissen, die in naam en voor rekening van [appellant] zouden zijn aangegaan, dan wel aangaande de litigieuze onroerende zaken zijn aangegaan;
• het archief van [appellant] vanaf 1980 tot en met de datum van afgifte uit hoofde van het vonnis;
• de boekhouding, omzetgegevens, inkomsten en uitgaven, alsmede bestedingen van gelden/vermogensbestanddelen;
• eigendomsbewijzen van roerende zaken, zoals de Camper Ford Guston Liner gekocht en betaald door [appellant] , alsook de boot;
• alsmede alle stukken/bescheiden/akten/etc., die door gebruikmaking van de volmacht tot stand zijn gebracht;
zulks op verbeurte van dwangsommen van € 10.000,00 per dag, tot een maximum van € 100.000,00 per gevorderde is bereikt, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom;
subsidiair
5. Een verklaring voor recht dat [geïntimeerde 3] een bedrag verschuldigd is aan [appellant] , begroot op € 2.736,841,60, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
6. Veroordeling van [geïntimeerde 3] tot betaling van de hoofdsom;
7. Veroordeling van [geïntimeerde 3] tot betaling van de rente zoals bepaald in de schuldbekentenissen voor de daarin genoemde hoofdsom, en wettelijke handelsrente voor de overige door [appellant] betaalde/bekostigde bedragen, dan wel in goede justitie te bepalen rente;
8. Veroordeling van [geïntimeerde 3] tot vergoeding van de schade die [appellant] heeft geleden door de schenkingsovereenkomst, dit met inbegrip van de wettelijke handelsrente primair vanaf datum schenkingsovereenkomst, subsidiair vanaf buitengerechtelijke vernietiging, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening.
primair en subsidiair
9. Hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform liquidatietarief rapport Voorwerk II, waarbij bij betaling door de een de ander zal zijn bevrijd;
10. Hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het (na-)salaris van gemachtigde, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de (na-)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
in (voorwaardelijke) reconventie
[geïntimeerde 1] heeft gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opheffing van de beslagen op de panden en bankrekening, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding, waarbij de proceskosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis door [appellant] dienen te zijn voldaan, en – voor het geval voldoening niet binnen bedoelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf het verval van bedoelde termijn voor voldoening; voorts met veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde 1] van de nakosten en – voor het geval [appellant] die kosten niet binnen 14 dagen voldoet – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verval van die termijn.
[geïntimeerde 3] heeft gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. opheffing van de beslagen op haar bankrekeningen;
en voor zover de rechtbank oordeelt dat de vorderingen van [appellant] tegen [geïntimeerde 3] toewijsbaar zijn, specifiek indien de rechtbank oordeelt dat de kwijtscheldingen van de schuldbekentenissen (de schenkingsovereenkomsten) met recht vernietigd zijn door [appellant] :
II. een verklaring voor recht dat [appellant] onrechtmatig handelt, c.q. misbruik maakt van bevoegdheid tegen [geïntimeerde 3] door de familieafspraken niet na te komen;
III. een verklaring voor recht dat [appellant] aansprakelijk is voor de hierdoor ontstane schade, nader op te maken bij staat;
met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening niet binnen bedoelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verval van de bedoelde termijn voor voldoening; voorts met veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde 3] van de nakosten van het geding en – voor het geval [appellant] die kosten niet binnen 14 dagen voldoet – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verval van die termijn.
in de zaak C/15/305149 / HA ZA 20-453
[appellant] heeft gevorderd:
primair
1. Veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot verlening van medewerking tot (opnieuw) inschrijving van de onroerende zaken bij het kadaster die voorheen (ook) op naam van [appellant] stonden, alsook de door [appellant] gefinancierde onroerende zaken die op naam van [geïntimeerde 3] zijn gesteld en die met de schenking van 31 december 2019 op naam van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn ingeschreven, dan wel teruglevering van die onroerende zaken aan [appellant] op in goede justitie te bepalen wijze; op straffe van verbeurte van dwangsommen van € 25.000,00 per dag tot een maximum van een half miljoen, dan wel in goede justitie te bepalen voorziening;
2. Primair:
Een verklaring voor recht dat de schenking door [geïntimeerde 3] aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onrechtmatig is en derhalve de schenking op 31 december 2019 rechtens niet te gelden heeft;
Subsidiair:
Een verklaring voor recht dat de schenking door [geïntimeerde 3] door [appellant] is vernietigd, op een in goede justitie te bepalen datum;
Meer subsidiair:
De schenkingsovereenkomst te vernietigen;
3. Veroordeling van [geïntimeerde 1] tot het geven van ook mondelinge rekening en verantwoording aan [appellant] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 10.000,00 per dag, tot een maximum van € 100.000,00 per gevorderde is bereikt, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom, van het bedrag waarmee de hypotheek is afgelost betrokken bij de schenkingsakte van 31 december 2019;
4. Indien en voor zover [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op hun beurt zijn overgegaan tot levering van de onroerende zaken aan een derde, veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot het voeren van een rechtszaak tot ontbinding dan wel vernietiging van die transactie en/of schenking en het instellen van een vordering tot levering opdat de onroerende zaken aan [appellant] kunnen worden geleverd, dan wel een in goede justitie te bepalen veroordeling;
subsidiair
5. Primair:
Hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] tot (af)betaling van alle schulden die [geïntimeerde 3] heeft aan [appellant] , dit niet beperkt tot het deel betrokken in de schenkingsovereenkomst hetwelk tussen beide gedaagden met de volmacht tot stand is gebracht, dit ten koste van [appellant] ;
Subsidiair:
Veroordeling van [geïntimeerde 3] tot (af)betaling van alle schulden aan [appellant] ;
6. Primair:
Veroordeling van [geïntimeerde 3] tot betaling van de rente zoals bepaald in de schuldbekentenissen voor de daarin genoemde hoofdsom, en wettelijke handelsrente voor de overige door [appellant] betaalde/bekostigde bedragen, dan wel in goede justitie te bepalen rente, tot de dag van algehele aflossing;
Subsidiair:
Veroordeling van [geïntimeerde 1] tot betaling van de rente zoals bepaald in de schuldbekentenissen voor de daarin genoemde hoofdsom, en wettelijke handelsrente voor de overige door [appellant] betaalde/bekostigde bedragen, dan wel in goede justitie te bepalen rente, vanaf datum van de schenkingsovereenkomst die [geïntimeerde 1] met volmacht heeft tot stand gebracht, tot de dag van algehele aflossing;
7. Primair:
Hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] tot vergoeding van de schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden door toedoen van ieder der gedaagden afzonderlijk, dan wel gezamenlijk handelend, waarbij bij voldoening door de een de ander bevrijd zal zijn, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair:
Hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] tot vergoeding van de schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden, waarbij bij voldoening van de een de ander bevrijd zal zijn, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
Meer subsidiair:
Veroordeling van [geïntimeerde 3] tot vergoeding van de schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden door toedoen;
primair en subsidiair
8. Hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform liquidatietarief rapport Voorwerk II, waarbij bij betaling door de een de ander zal zijn bevrijd;
9. Hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het (na-)salaris van gemachtigde, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de (na-)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Het oordeel van de rechtbank
4.2.
De rechtbank heeft in beide zaken de vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe heel in het kort het volgende overwogen. De panden zijn rechtsgeldig aan [geïntimeerde 3] overgedragen en [appellant] is geen economisch eigenaar daarvan. Op grond van de algehele volmacht was [geïntimeerde 1] gerechtigd om schenkingen aan [geïntimeerde 3] te doen. De schenkingsovereenkomst met [geïntimeerde 3] is rechtsgeldig gesloten. Wat betreft (renovatie)kosten die [appellant] zou hebben gemaakt voor de panden van [geïntimeerde 3] is onvoldoende gesteld. Zij is daarom niets meer verschuldigd aan [appellant] . [geïntimeerde 1] heeft voldoende aan zijn verplichtingen gedaan om (mondeling) rekening en verantwoording af te leggen en niet kan worden aangenomen dat hij nog financiële administratie in bezit heeft die hij moet teruggeven.
4.3.
De respectieve vorderingen in reconventie heeft de rechtbank in zoverre toegewezen dat de beslagen op de genoemde panden en bankrekeningen zijn opgeheven. Aan het overige deel van de door [geïntimeerde 3] voorwaardelijk ingestelde vordering in reconventie (om een tweetal verklaringen voor recht te geven) is de rechtbank niet toegekomen, omdat niet aan de voorwaarde was voldaan waaronder de vordering was ingesteld.
De grieven
4.4.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven (16 in zaak 200.298.161/01 en 9 in zaak 200.298.163/01) op. De grieven, die elkaar overlappen en veel herhalingen bevatten houden in de kern het volgende in.
Grief (i)
4.5.1.
Er zijn tussen [appellant] enerzijds en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] anderzijds geen gewijzigde familieafspraken gemaakt. De schenkingsovereenkomst in dat kader gaat in tegen de algehele volmacht en is niet in het belang van [appellant] , zoals de volmacht wel voorschrijft. Hij lijdt daardoor uitdrukkelijk schade. Bovendien gaat deze overeenkomst in tegen de uitdrukkelijk kenbaar gemaakte wil van [appellant] . Zo nodig wil hij dat bewijzen. De schenking van de panden door [geïntimeerde 3] aan haar kinderen is paulianeus, omdat die er slechts toe dient te voorkomen dat [appellant] zijn vorderingen op [geïntimeerde 3] daarop kan verhalen.
4.5.2.
Ter toelichting voert [appellant] onder meer het volgende aan. De volmacht is uit praktische overwegingen gegeven. [appellant] woonde immers in het buitenland. Hij was niet bedoeld om met voorbijgaan van [appellant] en achter diens rug om beslissingen te nemen over het vermogen van [appellant] , dit weg te schenken en daarbij op die schenking Maltees recht van toepassing te laten zijn terwijl in de volmacht op de uitvoering ervan Nederlands recht van toepassing is verklaard. Het argument dat met de schenking belasting zou kunnen worden bespaard is vergezocht en onaannemelijk. Hoogstens zou dat € 3.900,- besparen, maar dat staat in geen verhouding tot de gedane schenkingen van telkens bijna acht ton aan de beide dochters van [appellant] . Bovendien betekent een en ander dat hij nu geen inkomsten meer heeft. Dit is evident niet in zijn belang. Bovendien betwist [appellant] dat [geïntimeerde 3] tussen 1 januari 2012 en 1 juli 2018 maandelijkse rentebetalingen en aflossingen heeft gedaan tot in totaal € 802.093,43, zoals in de schenkingsovereenkomst staat. Verder heeft [appellant] uitgaven gehad voor verbouwingen en onderhoud aan de panden van [geïntimeerde 3] en die uitgaven zijn niet als schenkingen gedaan. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] waren erop uit ook de laatste onroerende zaak die [appellant] nog op zijn naam had staan, het appartement in Malta, te verkrijgen, maar dat heeft [appellant] geweigerd. [geïntimeerde 1] had hem in dat verband voorgesteld om de schenkingen aan zijn dochters te doen, maar dat heeft [appellant] expliciet geweigerd. Dat blijkt ook uit de door hem overgelegde producties en afschriften van Whatsappgesprekken. Zo nodig wil hij dat nader bewijzen.
Grief (ii)
4.6.
[geïntimeerde 3] heeft, ook als de schenkingsovereenkomsten rechtsgeldig zouden zijn, nog altijd een grote schuld aan [appellant] . De opheffing van de onder haar gelegde conservatoir gelegde beslagen is daarom ook onterecht. Volgens de eigen berekening van [geïntimeerde 1] bedroeg haar schuld op 1 januari 2019 immers
€ 1.746.394,87, terwijl € 787.419,60 beweerdelijk is geschonken. Ook kosten die [appellant] voor diverse verbouwingen van en onderhoud aan de panden van [geïntimeerde 3] heeft gemaakt zijn niet meegenomen in de schuldbekentenissen.
Grief (iii)
4.7
[appellant] heeft de door hem aan [geïntimeerde 3] geleverde panden niet daadwerkelijk aan haar verkocht. De koopprijs is immers niet voldaan. De economische eigendom ervan is niet bij [geïntimeerde 3] terecht gekomen maar bij [appellant] blijven berusten. Hij heeft ook altijd alle eigenaarslasten voldaan. Aan de vereisten voor een geldige levering is niet voldaan. Niet alle afspraken tussen [appellant] en [geïntimeerde 3] staan in de leveringsakten. Een bewijsaanbod aangaande het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte gepasseerd. [geïntimeerde 3] had deze panden dus ook niet mogen overdragen aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
Grief (iv)
4.8.
[geïntimeerde 1] heeft niet voldaan aan zijn verplichting om aan [appellant] rekening en verantwoording af te leggen over de uitvoering van de volmacht en om de financiële administratie terug te geven. Hij moet een sluitende uiteenzetting geven over de ontvangen gelden en de betalingen die ermee zijn gedaan. De in het vonnis genoemde e-mails en Whatsappgesprekken maken er geen melding van dat [geïntimeerde 1] de bewuste schenkingsovereenkomsten heeft gesloten, noch wat er precies al eerder was betaald/afgelost. Betwist wordt dat dit de eerder genoemde € 802.093,43 was. Verantwoording over de schenkingsovereenkomst ontbreekt, alsmede over het feit dat [appellant] thans zonder inkomsten zit en het is dan aan [geïntimeerde 1] bewijs te leveren dat die overeenkomst in het belang van [appellant] was. Daarbij is van belang dat die overeenkomst geheim werd gehouden en pas door een kort geding boven tafel kwam. Wat betreft de administratie geldt onder meer dat [geïntimeerde 1] zelf heeft erkend dat hij diverse administratie met betrekking tot de panden die op naam staan van [geïntimeerde 3] en [naam] aan hen heeft gegeven.
Grief (v)
4.9.
De rechtbank had dan ook tot een andere feitenvaststelling moeten komen en de vorderingen van [appellant] niet moeten afwijzen, maar toewijzen. Zij had de reconventionele vorderingen evenmin mogen toewijzen als gedaan. Ook is [appellant] ten onrechte in de proceskosten veroordeeld.
De beoordeling door het hof
4.10.
Het hof zal als eerste ingaan op hetgeen onder grief (iii) naar voren is gebracht. Uit de stellingen van partijen, de desbetreffende notariële akten en de onbestreden overwegingen van het vonnis volgt dat [appellant] en [geïntimeerde 3] de bedoeling hadden een fiscaal gunstige constructie op te zetten ten behoeve van hen beiden (waarbij ook [naam] was betrokken) in welk kader de bewuste panden door [appellant] zouden worden verkocht en geleverd aan [geïntimeerde 3] , terwijl de huurinkomsten uit die panden aan [appellant] zouden toevloeien. Dit als (gedeeltelijke) aflossing en rente op een tegenover de panden staande schuld van [geïntimeerde 3] , ter zake waarvan zij twee schuldbekentenissen zou tekenen.
4.11.
Een en ander heeft vervolgens zijn beslag gekregen en de financiële afspraken zijn aldus lange tijd uitgevoerd (totdat tussen partijen onmin is ontstaan). Immers, partijen hebben twee koopovereenkomsten gesloten waarin is bepaald dat [appellant] de panden tegen een daarin bepaalde prijs aan [geïntimeerde 3] verkoopt. Daarmee is aan de vereisten van artikel 7:1 BW voldaan. Vervolgens hebben de leveringen plaatsgevonden. De bedoeling was daarbij de panden in het vermogen van [geïntimeerde 3] te laten vallen. Aan de vereisten voor een rechtsgeldige levering is voldaan. [appellant] was beschikkingsbevoegd, er waren geldige titels in de vorm van de koopovereenkomsten en de leveringsaktes zijn vervolgens ingeschreven in het kadaster. Uit de leveringsaktes blijkt dat de koopsom is voldaan, dat de panden volledig en onvoorwaardelijk zijn overgedragen en dat vanaf het tijdstip van de levering de baten aan de koper toekomen. Of de koopprijs op dat moment al of niet feitelijk door [geïntimeerde 3] aan [appellant] was betaald doet in dit geval aan de rechtsgeldigheid van de koop en de levering niet af. Het stond partijen vrij daaromtrent een geldlening overeen te komen met daarbij behorende afspraken over aflossing en rentebetaling. In de jaren nadien zijn die baten (de huurinkomsten) geheel of gedeeltelijk toegevloeid naar [appellant] als aflossing en rente op de totale schuld van [geïntimeerde 3] en in zoverre aan haar ten goede gekomen.
4.12.
Dit alles was onderdeel van de fiscaal gunstige afspraken die partijen hebben gemaakt. Dat partijen andere afspraken hebben gemaakt is onvoldoende komen vast te staan, ook als zou moeten worden aangenomen dat [appellant] kosten voor de panden voor zijn rekening heeft genomen. Het bewijsaanbod ten aanzien van dat laatste punt is dan ook niet relevant voor een te nemen beslissing.
4.13.
De slotsom is dat [geïntimeerde 3] de volledige (juridische en economische) eigendom had van de bewuste panden en ten aanzien daarvan in beginsel beschikkingsbevoegd was. Grief (iii) faalt. Of het door [geïntimeerde 3] wegschenken van de panden aan haar kinderen en dat deze vervolgens de panden in een stichting hebben ondergebracht paulianeus was komt mogelijk in een ander verband aan de orde.
4.14.
Wat betreft grief (i) gelden de volgende uitgangpunten:
Het gaat in dit geval om een algemene volmacht in de zin van artikel 3:62 lid 1 BW. Volgens dit artikellid strekt een algemene volmacht zich slechts uit tot daden van beschikking indien schriftelijk en ondubbelzinnig is bepaald dat zij zich ook tot die daden uitstrekt. Een dergelijke volmacht kan, als zij zou worden gebruikt ten voordele van een derde, de belangen van de volmachtgever in ernstige mate aantasten. Daarom kan de volmacht slechts geacht worden mede ten behoeve van een derde te zijn verleend, indien dit ondubbelzinnig uit de volmacht blijkt. Voor een ondubbelzinnige strekking in die zin is niet nodig is dat die strekking met zoveel woorden uit de volmacht blijkt, maar voldoende is dat de volmacht op dit punt duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is (ECLI:NL:HR:1997:ZC2261). Indien niet ondubbelzinnig uit de volmacht blijkt dat deze mede ten behoeve van de bewuste daad van beschikking is verleend is deze nietig omdat de gevolmachtigde niet bevoegd was deze op basis van de volmacht te verrichten.
4.15.
De rechtspositie van de gevolmachtigde tegenover de volmachtgever, alsmede de inhoud en omvang van de volmacht worden bepaald door de onderlinge rechtsverhouding. Als uitgangspunt moet worden aangenomen dat de volmachtgever bij het verlenen van de volmacht slechts bevoegdheid verleent om rechtshandelingen te verrichten die zijn belangen dienen en die passen bij de instructies die hij in het kader van de interne rechtsverhouding verstrekt. De gevolmachtigde die een rechtshandeling verricht in strijd met de belangen en/of de interne instructies van de volmachtgever gaat zijn volmacht in dat geval ook te buiten als de volmacht zelf geen beperkingen kent. De gevolmachtigde zal van zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid geen gebruik mogen maken in strijd met de instructies van de volmachtgever. Hij zal zich bij het gebruik moeten laten leiden door het belang van de volmachtgever. Hij zal met zorgvuldigheid te werk moeten gaan. Indien de volmacht instructies bevat, zal de gevolmachtigde die gebruikmaakt van de volmacht, zich in beginsel aan die instructies moeten houden. Denkbaar is ook dat de volmachtgever bij de volmachtverlening of later zijn rechtsbetrekking met de gevolmachtigde nader regelt door het geven van instructies. Wanneer van die instructie naar buiten niets blijkt, laat zij de aan de functie verbonden volmacht onverlet. Wanneer de gevolmachtigde in strijd met een en ander handelt is hij jegens de volmachtgever aansprakelijk uit wanprestatie.
4.16.
De wederpartij moet in de regel op de in naam van de volmachtgever verrichte rechtshandeling kunnen afgaan zonder zich te hoeven afvragen of met die rechtshandeling wel een belang van de volmachtgever wordt behartigd. De volmachtgever is in beginsel aan de rechtshandeling van de gevolmachtigde gebonden. Dat is echter anders als de wederpartij wist – of haar een (ernstig) verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij niet wist – dat de gevolmachtigde handelde in strijd met de belangen van de volmachtgever respectievelijk de door hem intern gegeven instructies.
Van haar wordt immers wel verlangd dat zij acht slaat op de gerechtvaardigde belangen van de volmachtgever. Dat brengt mee dat zij een zekere behoedzaamheid aan de dag moet leggen als de rechtshandeling voor de volmachtgever sterk nadelig is, ook als bij navraag blijkt dat de volmacht die handeling strikt genomen dekt. Een uitzondering op de regel dat de wederpartij zich niet hoeft af te vragen of de rechtshandeling het belang van de volmachtgever dient is immers gerechtvaardigd als het voor de wederpartij kenbaar is dat (i) de rechtshandeling die de gevolmachtigde verricht het belang van de volmachtgever niet dient en (ii) de volmachtgever niet een volmacht heeft verleend van het type dat normaliter de bevoegdheid verschaft om desgewenst de belangen van de volmachtgever te negeren.
4.17.
In dat verband is door [appellant] betoogd dat in de volmacht is vermeld dat deze strekte tot het verrichten van handelingen in zijn belang en dat met de schenking - in feite de kwijtschelding van de gehele schuld van [geïntimeerde 3] - zijn belang in het geheel niet was gediend, te minder omdat hij thans geen (af)betalingen meer van haar ontvangt en zijn inkomen aldus substantieel is verminderd. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat hij in een gesprek ondubbelzinnig aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] kenbaar heeft gemaakt dat hij niet wilde dat een dergelijke schenking zou worden gedaan, onder verwijzing naar een aantal e-mailberichten waarin hij dit standpunt heeft herhaald.
4.18.
Geïntimeerden hebben anderzijds onder meer naar voren gebracht dat de volmacht inhield dat giften/schenkingen konden worden gedaan aan de erfgenamen van [appellant] en dus aan [geïntimeerde 3] . Deze konden ook zonder toestemming van [appellant] worden gedaan. Onder de belangen van [appellant] vallen niet alleen financiële belangen. Volgens hen was het juist de bedoeling van de volmacht dat [geïntimeerde 1] zonder toestemming van [appellant] handelingen mocht verrichten ten aanzien van zijn vermogen, waaronder het doen van schenkingen. Dat hij achteraf kenbaar maakt de schenking niet te willen maakt die schenking niet vernietigbaar. Bovendien stelt [geïntimeerde 3] zich op het standpunt dat zij op de inhoud en werking van de schenking mocht vertrouwen. Eerder al hadden geïntimeerden naar voren gebracht dat [geïntimeerde 1] slechts uitvoering had gegeven aan instructies van [appellant] om deze schenkingsovereenkomsten te effectueren.
4.19.
Het hof overweegt dat het allereerst de vraag is of uit de volmacht blijkt dat deze geacht mocht worden ten behoeve van de schenkingen aan [naam] en [geïntimeerde 3] te zijn verleend. Dit zou ondubbelzinnig uit de volmacht moeten blijken en die zou op dat punt duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar mogen zijn. Weliswaar staat in de volmacht dat de gevolmachtigde schenkingen mocht doen aan beiden, maar de gedane schenkingen komen erop neer dat nagenoeg het gehele vermogen van [appellant] , bestaande uit de vorderingen op zijn dochters en een appartement in Malta, aan de dochters is weggeschonken. Bovendien had dat als consequentie dat [appellant] geen titel meer had om van zijn dochters de gebruikelijke (rente)betalingen te verlangen die dienden om in zijn levensonderhoud te voorzien. Weliswaar heeft [geïntimeerde 1] gesteld dat daarmee een aanzienlijk fiscaal belang was gediend, maar dat is bestreden en verder onvoldoende toegelicht. De schenkingen wijken daarnaast volkomen af van de schenkingen die [appellant] in de loop der jaren (en op het moment van het verlenen van de volmacht) gewoon was aan zijn dochters te doen om in hun levensonderhoud te voorzien of hen daarbij te helpen. In zoverre zijn de gedane schenkingen een significante afwijking van hoe de zogenoemde familieafspraken tot dan toe golden en werden uitgevoerd. Een en ander is kennelijk ook de reden geweest dat [naam] volgens haar schriftelijke verklaring van 9 september 2019 heeft afgezien van de schenking omdat zij op 10 augustus 2019 van haar vader hoorde dat deze tegen zijn wil was gedaan en het gevoel had onder valse voorwendselen te hebben getekend.
4.20.
Verder valt op dat de schenkingsovereenkomsten zijn gedateerd op 4 juli 2019, een maand waarin blijkens het overgelegde e-mailverkeer een fors geschil tussen partijen is ontstaan. [geïntimeerde 1] heeft de op schrift vastgelegde schenkingsovereenkomsten destijds niet vooraf met [appellant] besproken, deze raakte pas op 10 augustus 2019 via zijn dochter [naam] op de hoogte van de inhoud ervan en heeft een kort geding tegen onder meer [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] gevoerd om de schenkingsovereenkomst met laatstgenoemde boven tafel te krijgen. [geïntimeerde 1] heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor dit gebrek aan openheid. Dat klemt, ook omdat [geïntimeerde 1] voor andere (minder omvangrijke) zaken wel overlegde met [appellant] .
4.21.
Gelet op een en ander en nu de standpunten van partijen ten aanzien van de gang van zaken rondom de schenking en de instructies die [geïntimeerde 1] in verband met zijn volmacht op dat punt heeft gehad lijnrecht tegenover elkaar staan, zal alvorens hier verder op in te gaan [appellant] , conform het door hem gedane aanbod, worden toegelaten tot bewijslevering van zijn stelling dat de schenkingsovereenkomst met [geïntimeerde 3] tegen zijn (aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] expliciet kenbaar gemaakte) wil en achter zijn rug om tot stand is gebracht.
4.22.
Mocht dat bewezen worden, is er geen andere conclusie dan dat de schenkingsovereenkomst reeds om die reden nietig is. Voor [geïntimeerde 1] moest dan immers in ieder geval duidelijk zijn dat de volmacht niet de bevoegdheid gaf de schenkingsovereenkomst te sluiten. Als [geïntimeerde 3] van die kenbaar gemaakte wil ook op de hoogte was kan zij zich niet erop beroepen dat zij op de inhoud van de volmacht mocht vertrouwen.
4.23.
Grief (ii) ziet op vorderingen van [appellant] die strekken tot (af)betaling van alle schulden die [geïntimeerde 3] heeft aan hem. Die vorderingen zijn in algemene bewoordingen geformuleerd en niet gepreciseerd. Zij zijn betwist. Voor zover de vorderingen zien op de hoofdsommen van de desbetreffende schuldbekentenissen hoeft volgens de tekst ervan daarop niet te worden afbetaald en zijn deze (met een paar hier niet relevante uitzonderingen) niet opeisbaar tot het overlijden van [geïntimeerde 3] . [appellant] heeft niet toegelicht waarom desondanks die schulden op dit moment toch opeisbaar zouden zijn.
4.24.
Voor zover de schulden zouden bestaan uit andere componenten is daaromtrent onvoldoende gesteld. Wat betreft de verbouwings- en onderhoudskosten is niet toegelicht dat [appellant] en [geïntimeerde 3] hebben afgesproken dat met de betaling ervan een lening ontstond, en als al, onder welke voorwaarden (zoals terugbetaling en rente), dan wel welke andere grondslag voor terugbetaling er is.
4.25.
Wat betreft de achterstand in rentebetalingen geldt het volgende. Als komt vast te staan dat er een geldige schenking is gedaan moet worden aangenomen dat het de bedoeling van [geïntimeerde 1] was om met die schenking de totale schuld van [geïntimeerde 3] kwijt te schelden, inclusief de achterstallige rente. Onvoldoende aannemelijk is dat de in de schenking genoemde bedragen aan schuld en rente zelfstandige betekenis zouden hebben, daarover is onvoldoende gesteld.
4.26.
Na de bewijslevering zal het hof bezien of de vorderingen van [appellant] toewijsbaar zijn en zo ja, welke. In elk geval kan al wel worden gezegd dat als mocht komen vast te staan dat de schenkingsovereenkomst nietig is, [appellant] voldoende heeft gesteld dat [geïntimeerde 3] een achterstand in rentebetalingen heeft. Het bestaan en de hoogte van de achterstand is echter betwist. Bovendien ontbreekt een helder en duidelijk overzicht van de juiste stand van de lening en de rente over de diverse jaren tot heden. [appellant] zal in dat geval dan in de gelegenheid worden gesteld dat overzicht (bij akte) te verstrekken en gespecificeerd uiteen te zetten hoeveel rente hij nog tegoed heeft van [geïntimeerde 3] , waarop [geïntimeerde 3] eveneens voldoende concreet dient te reageren. Nu de renteverplichting op basis van de schuldbekentenissen vast staat, rust op haar immers de stelplicht en bewijslast dat zij daaraan heeft voldaan.
4.27.
Grief (iv) spitst zich wat betreft de door [geïntimeerde 1] af te leggen rekening en verantwoording toe op de schenkingsovereenkomst met [geïntimeerde 3] . In de memorie van grieven in de zaak 200.298.163/01 is daarover opgemerkt dat [geïntimeerde 1] aan [appellant] rekening en verantwoording moet geven over hoe hij het vermogen en de roerende zaken van [appellant] uit de macht van laatstgenoemde heeft ontfutseld en hoe dit rijmt met het handelen in het belang van laatstgenoemde. Het hof leidt daaruit af dat het [appellant] in dit kader er met name om te doen is over het voetlicht te krijgen dat de schenking niet in overeenstemming was met zijn wil en indruiste tegen zijn belangen, alsmede dat [geïntimeerde 1] gemotiveerd uiteen moet zetten waarom dat anders zou zijn. Dit komt echter in het kader van de bewijslevering aan de orde. Welk verder belang bij rekening en verantwoording door [geïntimeerde 1] zou bestaan heeft [appellant] onvoldoende gespecificeerd.
4.28.
Voor het overige, en ook ten aanzien van de verlangde teruggave van de administratie sluit het hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank in rov. 6.13. tot en met 6.19, 6.45. en 6.46. dat de vordering onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd was. Ook in hoger beroep is een voldoende onderbouwing en specificatie achterwege gebleven. De grief faalt en de daarmee samenhangende vorderingen zullen worden afgewezen.
4.29.
De slotsom is dat het hof een tussenarrest zal wijzen waarbij [appellant] zal worden toegelaten tot bewijslevering van zijn stelling dat de schenkingsovereenkomst met [geïntimeerde 3] tegen zijn (aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] ) expliciet kenbaar gemaakte wil tot stand is gebracht (zie 4.21.).
4.30.
De zaak zal te dien einde naar de rol worden verwezen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4.31.
Het hof merkt op dat gelet op het voorgaande een eindarrest nog lang op zich kan laten wachten, met bijbehorende kosten en onzekerheid over de uitkomst. Het hof brengt de woorden van [appellant] ter terechtzitting in hoger beroep in herinnering dat het hem niet zozeer om de huizen te doen is, als wel om herstel van zijn inkomen en dat hij in dat kader hervatting van (rente)betalingen verlangt en terugbetaling van de achterstand die sinds de stopzetting ervan in oktober 2019 is opgelopen. Het hof geeft partijen, mede gezien de leeftijd en gezondheidstoestand van [appellant] nogmaals in overweging om met elkaar een regeling langs die lijn te treffen.

5.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot bewijslevering van hetgeen in (4.21. en) 4.29. is vermeld;
beveelt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. L.A.J. Dun, daartoe tot raadsheercommissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op woensdag 26 juli 2023 om 10.00 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door [appellant] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn –
uiterlijk op 4 juli 2023 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 augustus 2023 tot 1 november 2023, aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J. Dun, mr. J.C.W. Rang en A.L. op ‘t Hoog en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.