ECLI:NL:GHAMS:2023:852

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.303.620/01 en 200.303.625/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en partneralimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de partneralimentatie tussen partijen, die in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 2 september 2021 aangevochten, waarin onder andere de partneralimentatie was vastgesteld op € 586,- bruto per maand en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was geregeld. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep of dit ongegrond te verklaren.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 2009 zijn gehuwd en dat hun huwelijk op 13 december 2021 is ontbonden. De man heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de partneralimentatie af te wijzen, alsook om de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te herzien. Het hof heeft de verzoeken van de man gedeeltelijk toegewezen, waarbij het appartement in [plaats A] aan de man is toebedeeld tegen een waarde van € 245.000,- en de vrouw is verplicht om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de echtelijke woning in [plaats B].

Daarnaast heeft het hof de partneralimentatie van de man aan de vrouw vastgesteld op € 526,- bruto per maand voor de periode van 13 december 2021 tot 1 april 2022 en € 508,- bruto per maand voor de periode van 1 juni 2022 tot 1 juni 2023. De vrouw is ook verplicht om een bedrag van € 10.000,- aan de man te betalen uit hoofde van de toedeling van het appartement in China. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vrouw is veroordeeld tot ontruiming van de echtelijke woning uiterlijk zeven dagen voor de levering aan de koper.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.303.620/01 en 200.303.625/01
zaaknummers rechtbank: C/15/304134 / FA RK 20-3119 en C/15/313829/21-1113
beschikking van de meervoudige kamer van 11 april 2023 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N.D. Groenewoud te Nieuw-Vennep,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te 's-Gravenhage.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 2 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 2 december 2021 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van 2 september 2021.
2.2
De vrouw heeft op 25 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 28 april 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 29 april 2022 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 mei 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5
Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden in verband met het door partijen te volgen mediationtraject. Partijen hebben het hof bericht dat de mediation niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
2.6
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 17 juni 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 18 oktober 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 23 november 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 24 november 2022.
2.7
Het hof zal punt 4 van het bericht van mr. Van Weegberg van 23 november 2022 buiten beschouwing laten wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde, nu, zoals de man terecht heeft aangevoerd, daarin de volledige reactie van de vrouw (in de Engelse taal) is opgenomen. Hoewel de advocaat een samenvatting heeft gegeven, heeft hij vervolgens de gehele reactie van de vrouw van bijna 6 pagina’s ingevoegd wat neerkomt op het indienen van een processtuk door de vrouw zonder tussenkomst van haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2009 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Chinese nationaliteit.
3.2
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2009;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2012.
3.3
Het huwelijk van partijen is op 13 december 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 september 2021 in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 586,- bruto per maand. Verder is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld zoals is overwogen onder punt 2.11.6 en 2.11.7 van die beschikking en is een vordering of verzoek van de man tot verdeling van de woning in China uitgesloten voor een periode van één jaar, te berekenen vanaf de datum van die beschikking.
4.2
De man verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking (deels) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie af te wijzen;
II. de wijze van verdeling van het appartement in [plaats A] vast te stellen door te bepalen dat dit appartement aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 245.000,-, waarbij de man de vrouw (deels) zal voldoen middels zijn aandeel in de overwaarde van de woning te [plaats B] (verder te noemen: de echtelijke woning), dat de levering van het appartement te [plaats A] aan hem tegelijkertijd zal plaatsvinden met de levering van de echtelijke woning aan een derde en dat de man vóór die datum dient aan te tonen dat hij het appartement te [plaats A] kan financieren;
III. te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop en de eigendomsoverdracht van de echtelijke woning aan een derde en de verdeling van de netto-opbrengst van die woning door:
a. direct aansluitend aan het verstrekken van de verkoopopdracht in de ruimste zin van het woord (door middel van woningfoto's, woning verkoopklaar/toonbaar maken etc.) mee te werken aan onderhandse vrije verkoop van de woning, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij in gebreke is om aan deze verplichting te voldoen, met een maximum van € 50.000,-;
b. (naar het hof begrijpt wordt ‘b’ bedoeld enz.) de woning op eerste verzoek van de makelaar open te stellen voor bezichtigingen, waarbij de makelaar gerechtigd zal zijn om potentiële kopers rond te leiden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per keer dat de makelaar de woning wenst te bezichtigen met aspirant-kopers en de vrouw haar medewerking daaraan onthoudt, met een maximum van € 50.000,-;
c. mee te werken aan de ondertekening van (het hof leest: de koopovereenkomst betreffende de echtelijke woning);
d. mee te werken aan de notariële eigendomsoverdracht van de echtelijke woning;
e. mee te werken aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de kosten, waaronder makelaarscourtage, en de schulden waarvoor de woning hypothecair verbonden is;
f. samen met de man de notaris te zijner tijd opdracht te geven een eventuele netto-opbrengst bij helfte te verdelen,
met bepaling dat deze beschikking, bij gebreke van medewerking van de vrouw aan de verstrekking van de opdracht en de ondertekening van een koopovereenkomst, meer specifiek het bepaalde hiervoor onder III a. tot en met f., in de plaats treedt van de vereiste medewerking en wilsverklaring van de vrouw en dezelfde kracht heeft als de vereiste medewerking van de vrouw;
met bepaling dat deze beschikking, bij gebreke van medewerking van de vrouw aan de notariële eigendomsoverdracht, in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot ondertekening door de vrouw van de koopovereenkomst, alsmede tot het notarieel transport van voornoemde woning;
en de vrouw te veroordelen om de woning met de haren te ontruimen uiterlijk zeven dagen voorafgaand aan de notariële levering van de woning aan de koper, met afgifte van alle sleutels aan de man of de makelaar, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
IV. te bepalen dat het appartement in China aan de vrouw wordt toebedeeld en dat zij uit hoofde van deze toedeling aan de man een bedrag van € 20.000,- verschuldigd is, welk bedrag de vrouw dient te voldoen uiterlijk op de dag van de levering van de echtelijke woning aan een derde, welke vordering de man mag verrekenen met het bedrag dat hij aan de vrouw verschuldigd is uit hoofde van de toedeling van het appartement te [plaats A] aan hem;
V. te bepalen dat de inboedel in de echtelijke woning aan de vrouw wordt toebedeeld tegen betaling aan de man van € 3.000,-.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om te oordelen over de verzoeken met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie. Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht op deze verzoeken wordt toegepast, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
appartement [plaats A]
5.2
De man verzoekt de wijze van verdeling van het appartement in [plaats A] vast te stellen door te bepalen dat dit appartement aan hem wordt toebedeeld tegen een waarde van € 245.000,-, waarbij de man de vrouw (deels) zal voldoen middels zijn aandeel in de overwaarde in de woning in [plaats B] (verder te noemen: de echtelijke woning), dat de levering van het appartement in [plaats A] aan hem tegelijkertijd zal plaatsvinden met de levering van de echtelijke woning aan derden en dat de man vóór die datum dient aan te tonen dat hij het appartement in [plaats A] kan financieren.
5.3
De man stelt dat in de bestreden beschikking enkel is bepaald dat partijen gezamenlijk een taxatie van het appartement in [plaats A] zullen laten verrichten en dat de rechtbank de waarde van dit appartement niet heeft vastgesteld. Hij wenst dat in hoger beroep de wijze van verdeling van het appartement in [plaats A] wordt vastgesteld. Nadat de man de vrouw per email van 17 september 2021 daarover had geïnformeerd, heeft de taxatie op 30 september 2021 plaatsgevonden en is de waarde van het appartement (bindend) op € 245.000,- bepaald. De man heeft de verkoopopbrengst van de echtelijke woning nodig om de overname van het appartement in [plaats A] te kunnen financieren. Omdat de levering van het appartement in [plaats A] tegelijkertijd plaatsvindt met de levering van de echtelijke woning aan een derde, heeft de vrouw er geen belang bij dat de man vier maanden vóór de datum waarop de echtelijke woning zal worden geleverd aantoont dat hij in staat is om de overname van het appartement in [plaats A] te financieren.
5.4
Volgens de vrouw heeft de man het appartement in [plaats A] buiten haar aanwezigheid laten taxeren, terwijl zij volgens de bestreden beschikking gerechtigd was de taxatie bij te wonen. De vrouw heeft de email van de man van 17 september 2021 niet ontvangen. De taxatiewaarde van € 245.000,- is te laag, gelet op de te koop staande woningen in de straat en in de buurt. De man weigert een tweede taxatie te laten uitvoeren, waarbij partijen allebei aanwezig zijn. De man heeft voldoende tijd gehad om aan te kunnen tonen dat hij het appartement in [plaats A] kan financieren. De vrouw heeft belang bij duidelijkheid op dit punt met het oog op haar zoektocht naar een nieuwe woning.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Blijkens de bestreden beschikking zijn partijen ter zitting in eerste aanleg overeengekomen dat de woning opnieuw wordt getaxeerd door Zuid Makelaar. De opdracht wordt door de man gegeven en beide partijen dienen op de hoogte gesteld te worden van de datum en het tijdstip van de taxatie. De vrouw kan, indien zij dat wenst, bij de taxatie aanwezig zijn. De door de taxateur vastgestelde waarde is bindend tussen partijen. De man stelt dat hij, nadat de bestreden beschikking was gegeven, de vrouw ervan op de hoogte heeft gesteld dat de taxatie op 30 september 2021 zou plaatsvinden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de man een aan de vrouw gerichte email van 17 september 2021 overgelegd. De taxatie heeft vervolgens op 30 september 2021 plaatsgevonden. De marktwaarde van het appartement is in het taxatierapport van 27 oktober 2021 bepaald op € 245.000,-. Nu de vrouw haar stelling dat zij de email van de man van 17 september 2021 niet heeft ontvangen niet nader heeft onderbouwd, gaat het hof ervan uit dat zij op de hoogte is gesteld van de datum en het tijdstip van de taxatie en dat zij in de gelegenheid is gesteld om desgewenst bij de taxatie aanwezig te zijn. Niet is bijvoorbeeld door haar gesteld of gebleken dat de man een foutief email account van de vrouw heeft gebruikt of dat hij haar te laat in kennis heeft gesteld van de taxatieafspraak. Het hof zal uitgaan van de door de taxateur vastgestelde waarde van € 245.000,- en, met vernietiging van de bestreden beschikking, bepalen dat het appartement in [plaats A] aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 245.000,-. Nu partijen ter zitting in eerste aanleg zijn overeengekomen dat de levering van de echtelijke woning aan een derde en de levering van het appartement in [plaats A] aan de man tegelijkertijd zullen plaatsvinden, zal het hof conform deze afspraak bepalen en daarbij tevens bepalen dat de man vóór die datum dient aan te tonen dat hij in staat is om het appartement in [plaats A] over te kunnen nemen tegen voormelde getaxeerde waarde, in die zin dat de financiering de man in staat moet stellen de helft van de waarde per de datum van de overdracht aan de vrouw te voldoen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de man de vrouw (deels) zal voldoen middels zijn aandeel in de overwaarde van de echtelijke woning, zal het hof aldus beslissen.
5.6
De rechtbank heeft geoordeeld dat, indien de man niet in staat is de hiervoor genoemde financiering rond te krijgen, het appartement door partijen te koop wordt gezet, waarbij partijen hun medewerking zullen verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan een in onderling overleg aan te wijzen makelaar tot verkoop van het appartement. Na de verkoop van het appartement wordt, na aflossing van de geldlening aan de moeder van de man van € 10.000,-, de eventuele overwaarde tussen partijen bij helfte gedeeld. Tegen dit oordeel hebben partijen geen, althans een onvoldoende duidelijke grief geuit, zodat zij aan dat oordeel van de rechtbank gebonden zijn.
echtelijke woning [plaats B]
5.7
De man verzoekt - kort gezegd - te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop en de levering van de echtelijke woning aan een derde en de verdeling van de netto-opbrengst van die woning op de hiervoor onder 4.2 omschreven wijze, met bepaling dat deze beschikking, bij gebreke van medewerking van de vrouw aan de ondertekening van de koopovereenkomst en de leveringsakte, in de plaats treedt van de vereiste medewerking van de vrouw, met veroordeling van de vrouw tot ontruiming van de echtelijke woning uiterlijk zeven dagen voorafgaand aan de notariële levering van de woning aan de koper, met afgifte van alle sleutels aan de man of de makelaar, zulks op straffe van verbeurte van een nader omschreven dwangsom voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoet. Ook heeft hij verzocht te bepalen dat deze beschikking bij gebreke van medewerking van de vrouw aan de notariële eigendomsoverdracht in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot ondertekening door de vrouw van de koopovereenkomst, alsmede tot het notarieel transport van voornoemde woning.
5.8
Volgens de man is niet duidelijk waarom de echtelijke woning getaxeerd moet worden, nu de rechtbank heeft bepaald dat deze woning zal worden verkocht. Omdat de verkoopmakelaar de taxatie niet kan uitvoeren, moet een andere makelaar worden ingeschakeld om de woning te taxeren. De vrouw heeft hieraan geen medewerking verleend. Voor de verkoop van de woning is een makelaar ingeschakeld, maar de vrouw werkt niet mee aan een vlotte verkoop. Aan partijen is een zeer goed bod voorbijgegaan. De vrouw heeft geweigerd de koopovereenkomst te tekenen. De man wenst dat er strikte regels worden vastgesteld met betrekking tot de verkoop van de echtelijke woning. Zonder nadere regels zal de man genoodzaakt zijn een kort geding procedure te starten om alsnog vervangende toestemming tot verkoop van de echtelijke woning te krijgen.
5.9
De vrouw stelt dat zij wel degelijk aan een vlotte verkoop van de echtelijke woning meewerkt. Zij heeft nog altijd geen werk en vast inkomen, zodat het voor haar op dit moment, gelet op de huidige woningmarkt, onmogelijk is om een andere woning te kopen of te huren. Zij komt niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. De vrouw stelt dat zij haar medewerking aan de verkoop van de echtelijke woning zal verlenen, zodat het hof geen beschikking hoeft te geven die in de plaats komt van haar medewerking daaraan.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Het hoger beroep strekt er mede toe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Op grond van artikel 353 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 130 Rv komt aan de oorspronkelijke eiser de bevoegdheid toe om in hoger beroep zijn eis te veranderen of te vermeerderen. Deze bevoegdheid wordt slechts beperkt door de in die bepalingen genoemde eisen van een goede procesorde, alsmede door de twee conclusie-regel. De man heeft in de procedure in eerste aanleg een verzoek met betrekking tot de verdeling van de echtelijke woning gedaan. Anders dan de vrouw stelt, is het de man blijkens het voorgaande toegestaan zijn verzoek in hoger beroep te wijzigen dan wel aan te vullen. Nu van strijd met de eisen van een goede procesorde en de twee conclusie-regel geen sprake is, kan hij naar het oordeel van het hof in zijn gewijzigde dan wel aanvullende verzoek ten aanzien van de verdeling van de echtelijke woning worden ontvangen.
5.11
In de bestreden beschikking is overwogen dat tussen partijen vaststaat dat de voormalige echtelijke woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde en dat de overwaarde bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. Op de zitting in eerste aanleg zijn partijen overeengekomen dat zij direct na de zitting gezamenlijk opdracht zullen geven aan Polder Makelaars om de echtelijke woning te taxeren op basis van de onderhandse verkoopwaarde en in de verkoop te zetten. De rechtbank heeft overwogen dat partijen gehouden zijn de adviezen van de makelaar op te volgen, zowel ten aanzien van het ‘verkoop klaar maken’ van de woning als van de vraagprijs. De wijze van verdeling van de echtelijke woning is in de bestreden beschikking vastgesteld zoals hiervoor overwogen. Tegen dit oordeel heeft de vrouw geen grief geuit -zij heeft immers geen incidenteel hoger beroep ingesteld- zodat het hof aan dat oordeel van de rechtbank gebonden is. Voor zover de vrouw heeft betoogd dat zij bij gebreke aan alternatieven in de woning wil blijven wonen met de kinderen en dit erop zou wijzen dat zij zelf de woning zou willen overnemen, is, nog los van het feit dat het hof hierop geen beslissing kan nemen omdat de vrouw niet heeft geappelleerd, niet gebleken dat zij hiervoor wel voldoende financiële middelen zou hebben.
5.12
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is verder het volgende gebleken. In de bestreden beschikking is aan de vrouw het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toegekend voor de duur van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Deze termijn is inmiddels verstreken. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende onderbouwd dat de vrouw niet dan wel onvoldoende heeft meegewerkt aan de verkoop van de echtelijke woning aan een derde. In dit verband wordt verwezen naar een email van de makelaar aan de man van 22 november 2021, waarin is vermeld:
“Wij hebben van de fotograaf bericht ontvangen dat de foto’s nog gemaakt moeten worden naar aanleiding van de stylingafspraak.
Onderstaand het bericht van de fotograaf:
“Mevrouw maandag gebeld. Ze gaf aan om eind van de week terug te bellen, dus heb ik gedaan. Ze geeft aan nog wel een week nodig te hebben en dat ze niet zo erge haast heeft. Ze belt mij als ze bijna zover is om de afspraak te maken.”
(…)”
Gesteld noch gebleken is dat de vrouw naderhand een afspraak met de fotograaf heeft gemaakt om foto’s van de echtelijke woning te laten maken. Verder heeft de vrouw niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken dat zij geen medewerking heeft verleend aan het laten verrichten van een taxatie door een makelaar. Daarbij komt dat de vrouw heeft geweigerd om een koopovereenkomst te ondertekenen, nadat een potentiële koper een bedrag van (circa) € 450.000,- voor de echtelijke woning had geboden, in welk verband wordt verwezen naar een aan beide partijen gerichte email van de makelaar van 21 januari 2022, waarin is vermeld: “
(…) Jammer dat het nu niet lukt om tot een koopovereenkomst te komen. (…) Aangezien [de vrouw] (nu) niet wil tekenen, is al het werk van de afgelopen weken voor niets geweest. Erger nog, we zijn nu een uitstekende koper kwijt die bijna € 450.000,- k.k. wilde betalen, 6 maanden wilde wachten met de overdracht en dat zonder voorbehoud financiering. (…)” Nu de vrouw niet dan wel onvoldoende heeft meegewerkt aan de verkoop van de echtelijke woning aan een derde en het hof de door de man verzochte verkoopcondities alleszins redelijk acht, zal het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking op dit punt, bepalen dat zij op de in het navolgende nader omschreven wijze haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde, op straffe van verbeurte van de verzochte dwangsom voor wat betreft het verkoopklaar maken van de echtelijke woning en haar medewerking aan bezichtigingen. Daarnaast zal het hof bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de verdeling van de netto-opbrengst van de echtelijke woning door samen met de man de notaris te zijner tijd opdracht te geven een eventuele netto-opbrengst bij helfte te verdelen met in achtneming van de verrekening van de overwaarde van het appartement te [plaats A] .
Nu de echtelijke woning zal worden verkocht aan een derde en partijen, zoals in de bestreden beschikking is overwogen, gehouden zijn de adviezen van de makelaar ten aanzien van - onder meer - de vraagprijs op te volgen, is een taxatie van de echtelijke woning naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk. De door de rechtbank vastgestelde verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zal op dit punt worden vernietigd.
5.13
Als iemand jegens een ander gehouden is een rechtshandeling te verrichten, dan kan, tenzij de aard van de rechtshandeling zich hiertegen verzet, de rechter op grond van artikel 3:300 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepalen dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is. Gelet op het hiervoor onder 5.12 overwogene ziet het hof aanleiding te bepalen dat het onderdeel van deze beschikking dat ziet op de benodigde akten met betrekking tot de verkoop en levering van de echtelijke woning en de opdracht tot verdeling van de netto-opbrengst dezelfde kracht heeft als de wilsverklaring van de vrouw. Daarnaast is verderstrekkende bepaling op grond van artikel 3:300 lid 2 BW en een dwangsom niet meer noodzakelijk, zodat het hof deze zal afwijzen voor genoemde onderwerpen.
5.14
Tot slot zal het hof de vrouw veroordelen tot ontruiming van de echtelijke woning uiterlijk zeven dagen voorafgaand aan de notariële levering van de echtelijke woning aan de koper, met afgifte van alle sleutels aan de man of de makelaar, op straffe van verbeurte van de verzochte dwangsom. De vrouw heeft tegen dit verzoek van de man niet dan wel onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd.
appartement China
5.15
De man verzoekt te bepalen dat het appartement in China aan de vrouw wordt toebedeeld en dat zij uit hoofde van deze toedeling een bedrag van € 20.000,- aan hem verschuldigd is, welk bedrag de vrouw dient te voldoen uiterlijk op de dag van de levering van de echtelijke woning aan een derde, welke vordering de man mag verrekenen met het bedrag dat hij aan de vrouw verschuldigd is uit hoofde van de toedeling van het appartement te [plaats A] aan hem.
5.16
Hij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de belangen van de vrouw bij het onverdeeld laten van het appartement in China groter zijn dan zijn belangen bij de onmiddellijke verdeling daarvan. Dat de vrouw het appartement nu mogelijk nog niet wil verkopen is haar eigen keuze. Zij kan wachten tot het certificaat is verkregen. Dit certificaat staat niet op naam van de man. Dat het appartement nu nog niet verkocht kan worden blijkt uit niets. De man heeft er belang bij dat hij niet langer aan het appartement verbonden is. Hij heeft de overwaarde van dit appartement nodig om de overname van het appartement in [plaats A] te financieren. Bovendien moet de man € 2.500,- per jaar aan lasten betalen. Het appartement is meer dan tien jaar geleden gekocht voor € 100.000,-. De waarde zal zijn gestegen, zodat het redelijk is dat uit hoofde van de toedeling van het appartement aan de vrouw aan de man € 20.000,- toekomt. Dit is ook het bedrag dat de man aan eigen geld in het appartement heeft ingebracht.
5.17
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat het appartement nog een jaar onverdeeld blijft. Zij kan het appartement nog steeds niet verkopen. Er is nog geen eigendomsbewijs/certificaat verkregen voor dit appartement. Omdat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zijn zij ieder voor de helft gerechtigd tot de netto-opbrengst van het appartement na verkoop aan een derde en kan van teruggave van het door de man ingelegde geld geen sprake zijn.
5.18
Het hof overweegt als volgt. De man heeft belang bij de verdeling van het appartement, alleen al omdat van hem niet hoeft te worden verwacht dat hij met de vrouw in een onverdeelde gemeenschap blijft. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad een vordering of verzoek van de man tot verdeling van het appartement in China uitgesloten voor een periode van één jaar, te rekenen vanaf de datum van die beschikking. Vaststaat dat deze termijn inmiddels verstreken is. Bij gebreke van (incidenteel) hoger beroep van de zijde van de vrouw tegen deze beslissing kan het hof hierover geen oordeel meer geven, omdat de termijn van het onverdeeld blijven van het appartement inmiddels is verstreken. Het voorgaande brengt met zich mee dat het hof het verzoek van de man tot toedeling van het appartement aan de vrouw zal toewijzen. Nu partijen over de juridische consequenties van de inbreng van financiële middelen ter financiering van het appartement en over de waarde van het appartement van mening verschillen, ligt nog ter beoordeling voor onder welke condities die toedeling moet plaatshebben.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem uit hoofde van de toedeling van het appartement aan haar een bedrag van € 20.000,- verschuldigd is. Tussen partijen staat vast dat het appartement is gekocht voor € 100.000,- en dat dit op naam van de vrouw staat, waarbij de man stelt dat hij daaraan € 20.000,- heeft bijgedragen en de vrouw stelt dat zij € 10.000,- heeft bijgedragen. Op het appartement rust een hypotheek van € 70.000,-. Nu partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en gesteld noch gebleken is dat zij het appartement hebben gefinancierd met financiële middelen die buiten de gemeenschap vallen, ziet het hof geen aanleiding om vanwege de door hen ingebrachte financiële middelen aan (één van) hen een hoger bedrag te doen toekomen dan de helft van de overwaarde van het appartement.
Partijen verschillen daarnaast van mening over de waarde van het appartement. De man gaat in zijn beroepschrift uit van een overwaarde die een door de vrouw aan hem te betalen bedrag van € 20.000,- mogelijk maakt. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep daarentegen gesteld dat de waarde van het appartement is gedaald, zij gaat uit van thans maximaal € 90.000,- en verwacht dat er bij verkoop, die vanwege het nog steeds ontbreken van het eigendomscertificaat nog geruime tijd zal uitblijven, geen winst zal zijn. De makelaar in China heeft haar laten weten dat de woning moeilijk te verkopen is, omdat voor woningen als deze (tweedehands) op grond van Chinese regelgeving door de koper geen hypotheek kan worden verkregen, hetgeen invloed heeft op de verkoopbaarheid en op de mogelijke vraagprijs van het appartement. De man heeft dit laatste niet weersproken. Het hof stelt vast dat het niet is gelukt om binnen de door de man op de zitting in eerste aanleg genoemde periode van een half jaar een certificaat te verkrijgen. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep onbetwist gesteld dat er nog steeds geen eigendomsbewijs/certificaat voor het appartement is verkregen en dat het appartement niet kan worden verkocht voordat het certificaat is verkregen. De vrouw is kennelijk nog niet in staat geweest deze kwestie (via derden) te regelen; zij stelt dat zij deze aanvraag persoonlijk, onder overlegging van haar originele identiteitsdocument in China moet doen. Het hof heeft uit het standpunt van de man niet kunnen opmaken dat aan deze lezing moet worden getwijfeld. Dit alles tezamen brengt het hof ertoe uit te gaan van een waarde van het appartement van € 90.000,-. De overwaarde bedraagt dan € 20.000,- (€ 90.000,- - € 70.000,-), welke bedrag aan ieder van partijen bij helfte toekomt.
5.19
Gelet op het voorgaande zal het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking voor wat betreft de (wijze van) verdeling ten aanzien van het appartement in China, bepalen dat het appartement aan de vrouw wordt toebedeeld en dat zij uit hoofde van deze toedeling aan de man een bedrag van € 10.000,- verschuldigd is, welk bedrag de vrouw dient te voldoen uiterlijk op de dag van de levering van de echtelijke woning aan een derde, welke vordering de man mag verrekenen met het bedrag dat hij aan de vrouw verschuldigd is uit hoofde van de toedeling van het appartement te [plaats A] aan hem.
5.2
De vrouw heeft (in de procedure in eerste aanleg) naar voren gebracht dat ieder de helft van de aan het appartement verbonden lasten dient te voldoen. Zij stelt dat de man enige tijd heeft bijgedragen in deze lasten, maar inmiddels niet meer. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep gemeld dat in de coronatijd het appartement door iemand werd bewoond, maar dat de opbrengst daarvan niet kostendekkend is geweest. De man stelt dat hij eerst vanaf medio 2021 en voor de toekomstige termijn tot betaling van een deel van de lasten van het appartement gehouden is.
Het hof overweegt als volgt. De jaarlijkse lasten van het appartement bedragen, inclusief de hypotheekrente, € 5.000,-. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw laatstgenoemd bedrag vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift (30 juni 2020) heeft voldaan. De man heeft vanaf medio 2021 enige tijd aan deze lasten meebetaald, maar hij heeft op enig moment geweigerd om nog langer in de lasten bij te dragen. Het hof overweegt dat volgens artikel 1:99 lid 1 onder b. BW de gemeenschap van rechtswege wordt ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding (30 juni 2020). Omdat het appartement aan ieder van partijen voor de helft in eigendom toebehoort, dient ieder van hen vanaf de datum van ontbinding van de gemeenschap tot de datum van toebedeling van het appartement aan de vrouw op grond van het bepaalde in artikel 3:172 BW voor de helft bij te dragen tot de uitgaven ten behoeve van het appartement. Op deze uitgaven strekken in mindering de inkomsten die gedurende die periode uit verhuur van het appartement zijn verkregen. Aangezien de vrouw in hoger beroep geen incidenteel verzoek heeft geformuleerd om deze kosten te kunnen verrekenen, zal het hof hierover geen beslissing kunnen nemen. Het ligt wel voor de hand dat de nog door de man aan de vrouw te betalen netto lasten van het appartement in mindering worden gebracht op het aan hem toekomende deel van de overwaarde van het appartement.
5.21
De man heeft, voor zover het hof bepaalt dat het appartement gedurende één jaar onverdeeld dient te blijven, verzocht te bepalen dat hij na één jaar niet meer gehouden is bij te dragen in de kosten die aan dit appartement zijn verbonden. Volgens de vrouw kan de man dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep indienen. Het hof is, onder verwijzing naar het hiervoor onder 5.10 overwogene, van oordeel dat de man in dit verzoek kan worden ontvangen. Nu het hof het appartement aan de vrouw zal toedelen, gaat de voorwaarde waaronder de man dit verzoek heeft ingediend niet in vervulling, zodat dit verder onbesproken kan blijven.
inboedel echtelijke woning
5.22
De man verzoekt te bepalen dat de inboedel in de echtelijke woning aan de vrouw wordt toebedeeld tegen betaling aan hem van € 3.000,-.
5.23
De man stelt dat hij de inboedel niet meer toebedeeld wenst te krijgen. De inboedel is in waarde gedaald. De man heeft de echtelijke woning al geruime tijd verlaten, terwijl de vrouw die woning is blijven bewonen en de inboedel is blijven gebruiken. De man is inmiddels naar [plaats A] verhuisd en hij heeft daarvoor het nodige moeten aanschaffen, zodat hij de inboedel niet meer nodig heeft. Volgens de man moet de inboedel daarom aan de vrouw worden toebedeeld voor een bedrag van € 3.000,- dan wel worden verkocht, waarbij de opbrengst tussen partijen bij helfte wordt verdeeld.
5.24
De vrouw stelt dat de rechtbank terecht de inboedel aan de man heeft toebedeeld, onder de bepaling dat hij aan haar € 3.000,- moet voldoen. De vrouw wenst de inboedel niet toebedeeld te krijgen.
5.25
Het hof overweegt dat partijen in de procedure in eerste aanleg zijn overeengekomen dat de inboedel van de echtelijke woning aan de man moet worden toebedeeld met levering door inbezitstelling aan de man na verloop van de periode van voortgezet gebruik door de vrouw, onder de verplichting voor de man om aan de vrouw een bedrag van € 3.000,- te voldoen. Partijen zijn in beginsel gehouden de door hen gemaakte afspraken na te komen en de man heeft onvoldoende gesteld om deze afspraak ter zijde te leggen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen en het verzoek van de man afwijzen.
Partneralimentatie
ingangsdatum
5.26
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de partneralimentatie (de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand) is niet in geschil zodat het hof deze datum, 13 december 2021, als uitgangspunt neemt.
5.27
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
behoefte en behoeftigheid vrouw
5.28
In de bestreden beschikking is de gebruteerde (aanvullende) behoefte van de vrouw (geïndexeerd naar 2021) op € 2.172,- bepaald. Dit bedrag is niet in geschil en staat daarmee vast. De gebruteerde (aanvullende) behoefte van de vrouw bedraagt na indexering per 1 januari 2022 € 2.213,- bruto per maand en per 1 januari 2023 € 2.289,- bruto per maand.
5.29
Aan de orde is de vraag met welk inkomen van de vrouw rekening moet worden gehouden. De vrouw stelt dat zij van 1 april 2022 tot en met 31 mei 2022 inkomsten uit dienstverband met [X] B.V. (hierna: [X] ) heeft gehad, maar dat zij sinds 1 juni 2022 geen inkomsten uit arbeid meer heeft gehad. Zij heeft haar best gedaan om een nieuwe baan te vinden, maar zij is hierin - mede vanwege de zorg voor de kinderen - niet geslaagd, zodat zij vanaf 1 juni 2022 weer behoefte heeft aan een partneralimentatie.
De man stelt zich op het standpunt dat aan de vrouw een verdiencapaciteit kan worden toegekend, die tenminste gelijk is aan het inkomen dat zij tijdens haar laatste dienstverband heeft verdiend. De vrouw heeft volgens hem niet aangetoond dat zij zich ervoor heeft ingespannen ander werk te vinden.
Het hof overweegt als volgt. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat, gezien de zorg die de vrouw nog heeft voor de kinderen van partijen en de omstandigheid dat zij een gebrek aan werkervaring heeft, niet te verwachten is dat de vrouw binnen afzienbare tijd in staat is zich voldoende inkomsten te verwerven om te voorzien in haar behoefte, maar dat van haar wel kan worden verlangd dat zij inspanningen blijft verrichten om arbeidsinkomen te genereren. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man de bij de bestreden beschikking met ingang van 13 december 2021 vastgestelde partneralimentatie niet heeft voldaan. Vaststaat dat de vrouw op 1 april 2022 in dienst is getreden bij [X] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Het salaris van de vrouw bedroeg blijkens de arbeidsovereenkomst € 2.703,- bruto per maand op basis van een parttime dienstverband (80%), te vermeerderen met vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering en een eventuele bonus. Hoewel de vrouw ter zitting in hoger beroep op 11 mei 2022 heeft verklaard dat het met haar werk prima ging en dat zij niet verwachtte in de daaropvolgende weken haar baan te verliezen, blijkt uit een aan haar gerichte email van [X] van 24 mei 2022 dat [X] heeft besloten het dienstverband binnen de proeftijd te beëindigen en dat de arbeidsovereenkomst per 31 mei 2022 zal worden ontbonden. De vrouw heeft nadien geen inkomen uit arbeid genoten. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat van de vrouw kan worden verlangd dat zij inspanningen blijft verrichten om arbeidsinkomen te genereren. Zij moet, gelet op haar eerdere dienstverband met [X] , in staat worden geacht inkomsten te verkrijgen ter hoogte van de hiervoor genoemde (aanvullende) behoefte van € 2.172,- per maand (in 2021). Het hof zal uitgaan van een verdiencapaciteit van de vrouw ter hoogte van dit bedrag. Nu de vrouw al geruime tijd, sinds 31 mei 2022, in de gelegenheid is geweest een andere baan te vinden, acht het hof het redelijk om met ingang van 1 juni 2023 van dit fictieve inkomen uit te gaan.
5.3
De man stelt dat daarnaast rekening moet worden gehouden met door de vrouw ontvangen inkomsten uit verhuur van de echtelijke woning van € 700,- per maand. De vrouw heeft deze stelling gemotiveerd betwist en aangegeven dat zij voor korte tijd een kamer heeft verhuurd en daarvoor in totaal € 200,- heeft ontvangen. De man heeft zijn stelling over een te ontvangen maandelijkse huur op geen enkele wijze onderbouwd, zodat het hof die stelling passeert. Uit haar aangifte IB van 2022 blijkt ook niet dat zij inkomsten uit huur heeft ontvangen.
5.31
Gelet op het voorgaande gaat het hof uit van een (aanvullende) behoefte van de vrouw in de periode van 13 december 2021 tot 1 april 2022 van € 2.172,- bruto per maand. In de periode van 1 april 2022 tot 1 juni 2022 heeft de vrouw met haar inkomsten uit arbeid in haar eigen behoefte kunnen voorzien, zodat zij in die periode geen (aanvullende) behoefte aan een partneralimentatie heeft gehad. Voor de periode van 1 juni 2022 tot 1 juni 2023 gaat het hof uit van een (aanvullende) behoefte van de vrouw van € 2.213,- bruto per maand. Nu de vrouw vanaf 1 juni 2023 wordt geacht in haar eigen behoefte te kunnen voorzien, gaat het hof ervan uit dat zij met ingang van die datum geen (aanvullende) behoefte aan een partneralimentatie heeft.
draagkracht man
5.32
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige partneralimentatie te betalen. De vrouw betwist dit.
5.33
Tussen partijen is niet in geschil dat bij de beoordeling van de draagkracht van de man van de volgende gegevens moet worden uitgegaan:
- het salaris van € 3.690,- bruto per maand (Stichting [stichting] );
- de vakantietoeslag van 8%;
- de eindejaarsuitkering van € 308,- bruto per maand;
- de ingehouden pensioenpremie van € 430,- per maand;
- de ingehouden premie IP van € 6,- per maand;
- de ingehouden premie reparatie WW van € 15,- per maand;
- de bijtelling eigen-woningforfait van € 790,- per jaar als betaalde partneralimentatie in natura;
- de algemene heffingskorting en de arbeidskorting;
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60;
- de premie zorgverzekering van € 113,- per maand.
5.34
Daarnaast zal het hof conform de bestreden beschikking rekening houden met de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie (inclusief zorgkorting) van respectievelijk € 685,- per maand (in 2021) en € 698,- per maand (geïndexeerd naar 2022). De vrouw stelt dat bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening gehouden moet worden met zorgkosten, omdat hij de kinderen al maanden niet heeft gezien. Het hof volgt de vrouw hierin niet. In de bestreden beschikking is een zorgregeling vastgesteld die door beide partijen dient te worden nagekomen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw bovendien gesteld dat partijen hebben afgesproken dat de man de zorgregeling zal nakomen.
5.35
Volgens de man is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een door hem te betalen, aan de echtelijke woning verbonden, hypotheekrente van € 259,- bruto per maand. Het juiste bedrag is volgens hem € 515,- bruto per maand.
De vrouw stelt dat de man niet heeft aangetoond welk bedrag aan hypotheekrente hij voldoet. De man heeft de vrouw te kennen gegeven dat zij het gehele bedrag aan hypotheekrente moet voldoen, omdat zij in de echtelijke woning verblijft.
Het hof overweegt dat de man ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij sinds mei 2021 geen hypothecaire lasten heeft voldaan. Nu de vrouw de hypotheekrente voor haar rekening heeft genomen, zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening houden met de aan de echtelijke woning verbonden hypotheekrente.
5.36
De rechtbank heeft volgens de man ten onrechte geen rekening gehouden met de aan de echtelijke woning verbonden spaarpremie van € 136,- per maand, die partijen moeten voldoen zolang de echtelijke woning niet is verkocht.
Volgens de vrouw heeft de man niet aangetoond dat hij de spaarpremie voldoet.
Het hof overweegt dat de man ter zitting in hoger beroep heeft gesteld dat hij deze premie voldoet. Uit het door hem in de procedure in eerste aanleg overgelegde betalingsbewijs blijkt dat hij deze premie heeft voldaan. Nu de vrouw de stelling van de man onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd heeft weersproken, zal het hof een bedrag van € 136,- per maand aan spaarpremie in aanmerking nemen bij de berekening van zijn draagkracht.
5.37
Volgens de man is in de bestreden beschikking ten onrechte geen rekening gehouden met het forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand in verband met het door hem bewoonde appartement in [plaats A] .
De vrouw voert aan dat de man niet heeft aangetoond welke aan het appartement verbonden woonlasten hij betaalt.
Het hof overweegt dat de man momenteel, anders dan ten tijde van de bestreden beschikking, het appartement in [plaats A] bewoont, zodat voldoende aannemelijk is dat de man de onder deze post begrepen kosten (zoals de premie voor een opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten) voldoet. Het hof zal daarom € 95,- per maand in aanmerking nemen bij de berekening van zijn draagkracht.
5.38
In de bestreden beschikking is volgens de man ten onrechte geen rekening gehouden met de door hem te betalen hypotheeklasten verbonden aan het appartement in China van € 208,- per maand.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man tot op heden weigert om bij te dragen in deze lasten, zodat hiermee bij de berekening van zijn draagkracht geen rekening moet worden gehouden.
Het hof overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat, nu het appartement in China voor de helft aan ieder van partijen in eigendom toebehoort, ieder van hen voor de helft draagplichtig is voor de betaling van de aan dat appartement verbonden kosten. Nu de man echter ter zitting in hoger beroep heeft gesteld dat hij deze kosten niet heeft voldaan en op dit moment nog steeds niet voldoet, zal het hof bij de berekening van zijn draagkracht de aan het appartement in China verbonden hypotheekrente niet in aanmerking nemen.
5.39
Op grond van de hiervoor vermelde gegevens heeft de man met ingang van 13 december 2021 tot 1 april 2022 draagkracht voor een partneralimentatie van € 526,- bruto per maand. In de periode van 1 juni 2022 tot 1 juni 2023 bedraagt de draagkracht van de man € 508,- bruto per maand.
5.4
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de partneralimentatie vernietigen en de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van 13 december 2021 tot 1 april 2022 vaststellen op € 526,- bruto per maand en in de periode van 1 juni 2022 tot 1 juni 2023 op € 508,- bruto per maand.
alimentatieberekeningen
5.41
Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
terugbetalingsverplichting
5.42
Volgens vaste rechtspraak geldt dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, aan de hand van hetgeen in de procedure is gebleken, dient te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Omdat, zoals ter zitting in hoger beroep is gebleken, de man de op grond van de bestreden beschikking verschuldigde partneralimentatie niet heeft voldaan, zal de beslissing die het hof thans neemt niet leiden tot een terugbetalingsverplichting, althans zal de vrouw voor het geval zij te veel heeft ontvangen dit kunnen verrekenen met de achterstallige termijnbedragen die de man over de periode van 13 december 2021 tot heden nog aan haar verschuldigd is.
5.43
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten aanzien van het appartement in [plaats A] , de echtelijke woning in [plaats B] en het appartement in China en bepaalt, (in zoverre) opnieuw rechtdoende, dat:
- het appartement in [plaats A] aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 245.000,-, dat de levering van het appartement te [plaats A] aan de man tegelijkertijd zal plaatsvinden met de levering van de echtelijke woning aan een derde en dat de man de vrouw (deels) zal voldoen middels zijn aandeel in de overwaarde in de echtelijke woning;
- de man voorafgaand aan de levering van het appartement in [plaats A] aan hem, dient aan te tonen dat hij in staat is om een passende financiering rond te krijgen om dit appartement over te kunnen nemen tegen een waarde van € 245.000,-, in die zin dat de financiering de man in staat moet stellen de helft van de waarde per de datum van de overdracht aan de vrouw te voldoen;
- de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop en de levering van de echtelijke woning aan een derde en de verdeling van de netto-opbrengst van die woning door:
- direct aansluitend aan het verstrekken van de verkoopopdracht in de ruimste zin van het woord (door middel van woningfoto's, woning verkoop klaar/toonbaar maken etc.) mee te werken aan onderhandse vrije verkoop van de woning, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij in gebreke is om aan de inhoud van deze verplichting te voldoen, met een maximum van € 50.000,-;
- de woning op eerste verzoek van de makelaar open te stellen voor bezichtigingen, waarbij de makelaar gerechtigd zal zijn om potentiële kopers rond te leiden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per keer dat de makelaar de woning wenst te bezichtigen met aspirant-kopers en de vrouw haar medewerking daaraan onthoudt, met een maximum van € 50.000,-;
- mee te werken aan de ondertekening van de koopovereenkomst betreffende de echtelijke woning;
- mee te werken aan de notariële eigendomsoverdracht van de echtelijke woning;
- mee te werken aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning van de kosten, waaronder makelaarscourtage, en de aan de echtelijke woning verbonden hypothecaire schulden;
- samen met de man de notaris te zijner tijd opdracht te geven een eventuele netto-opbrengst bij helfte te verdelen met in achtneming van de verrekening van de overwaarde van het appartement te [plaats A] ;
- bepaalt dat, als de vrouw bovengenoemde rechtshandelingen niet verricht, deze beschikking dezelfde kracht als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW heeft als de daarvoor vereiste in de wettige vorm opgemaakte akten;
- de vrouw de echtelijke woning met de haren dient te ontruimen uiterlijk zeven dagen voorafgaand aan de levering van de echtelijke woning aan de koper, met afgifte van alle sleutels aan de man of de makelaar, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
- het appartement in China aan de vrouw wordt toebedeeld en dat zij uit hoofde van deze toedeling een bedrag van € 10.000,- aan de man verschuldigd is, welk bedrag de vrouw dient te voldoen uiterlijk op de dag van de levering van de echtelijke woning aan een derde, welke vordering de man mag verrekenen met het bedrag dat hij aan de vrouw verschuldigd is uit hoofde van de toedeling van het appartement te [plaats A] aan hem;
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor wat betreft de partneralimentatie en bepaalt, (in zoverre) opnieuw rechtdoende, dat de man aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud over de periode van 13 december 2021 tot 1 april 2022 € 526,- bruto per maand en over de periode van 1 juni 2022 tot 1 juni 2023 € 508,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige, hetgeen betekent dat de beslissing van de rechtbank tot toedeling van de inboedel van de echtelijke woning aan de man onder de verplichting om een bedrag van € 3.000,- aan de vrouw te voldoen in stand blijft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.F. Miedema en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 11 april 2023 uitgesproken in het openbaar.