ECLI:NL:GHAMS:2023:841

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
23-001174-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld en bedreiging met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 3 mei 2021. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van winkelgoederen in Zaandam op 7 december 2020, waarbij de verdachte geweld heeft gebruikt tegen een benadeelde partij. Daarnaast was er een tweede feit van winkeldiefstal in Koog aan de Zaan in de periode van 16 juni tot en met 3 juli 2020. Het hof heeft de bewijsvoering van de politierechter beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde winkeldiefstal, gevolgd door geweld en bedreiging. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het tweede feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de winkeldiefstal had gepleegd. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meeweegt in de strafoplegging. Het hof heeft een gevangenisstraf van 12 weken opgelegd, waarvan 10 weken voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor materiële schade, maar de vordering voor immateriële schade is afgewezen. Het hof heeft de gevangenneming van de verdachte bevolen, gezien de ernst van de feiten en de kans op recidive.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001174-21
datum uitspraak: 27 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-046901-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2022 en 20 maart 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 7 december 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad een of meer winkelgoederen (waaronder aardbeiden en/of amandelen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [winkel 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zich los te rukken en/of trekken;
- zijn vuist te ballen en/of met die gebalde vuist een zwaaiende en/of slaande beweging te maken, althans wild/druk te bewegen;
- die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen dat hij die [benadeelde] dood zou maken en/of dat hij wist waar hij werkte en/of dat hij terug zou komen om hem te pakken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
subsidiair
hij op of omstreeks 7 december 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- zijn vuist te ballen en/of met die gebalde vuist een zwaaiende en/of slaande beweging te maken, althans wild/druk te bewegen en/of
- die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen dat hij die [benadeelde] dood zou maken en/of dat hij wist waar hij werkte en/of dat hij terug zou komen om hem te pakken, althans woorden van gelijke dreigende aard of rekking;
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 16 juni 2020 tot en met 3 juli 2020 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad telkens een of meer flessen drank (Black Label), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel 2], heeft weggenomen telkens met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van feit 1 primair
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het strafverzwarende bestanddeel geweld en/of bedreiging met geweld, en overweegt als volgt.
Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de verdachte – nadat het winkelpersoneel de verdachte heeft getracht te beletten de winkel te verlaten – zich heeft losgetrokken en zwaaiend met zijn armen de winkel heeft verlaten. Het winkelpersoneel - waaronder aangever - heeft deze vlucht belet door de verdachte pootje te lichten, waardoor hij ten val is gekomen, en hem vervolgens vast te houden op de grond. Vervolgens heeft de verdachte, nadat hij weer rechtop stond, aangever zowel woordelijk als fysiek bedreigd. Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde winkeldiefstal gevolgd door geweld en bedreiging met geweld.
Partiële vrijspraak feit 2
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een winkeldiefstal heeft gepleegd op 16 juni 2020, zodat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd onder feit 2. Niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de herkenning op basis van de camerabeelden voldoende betrouwbaar kan worden geacht omdat de dader van die winkeldiefstal een integraalhelm droeg waardoor zijn gezicht grotendeels niet zichtbaar was. Het hof is van oordeel dat de herkenning door de verbalisant in dit geval niet aan een bewezenverklaring ten grondslag kan worden gelegd. Dit brengt mee dat, nu ander toereikend bewijs ontbreekt, niet wettig en overtuigend is bewezen dat het de verdachte is geweest die de winkeldiefstal heeft gepleegd op 16 juni 2020.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primair
hij op 7 december 2020 te Zaandam winkelgoederen (waaronder aardbeien en amandelen), die geheel toebehoorden aan winkelbedrijf [winkel 1], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door
- zich los te rukken;
- zijn vuist te ballen en met die gebalde vuist een slaande beweging te maken;
- die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen dat hij wist waar hij werkte en dat hij terug zou komen om hem te pakken.
2.
hij op 3 juli 2020 te Koog aan de Zaan, flessen Black Label, die geheel toebehoorden aan [winkel 2], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals gesteld door de reclassering, met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen, waaronder een winkeldiefstal die werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen de bedrijfsleider. Winkeldiefstallen zijn op zichzelf al een hinderlijke en vervelende feiten die veel overlast en schade veroorzaken, maar als daarbij geweld en bedreigingen worden gebruikt is sprake van veel ernstiger vergrijp.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2023 is hij eerder en herhaaldelijk onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt. De onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden die door de politierechter in eerste aanleg is uitgesproken, is in overeenstemming met de straffen die vaak in soortgelijke gevallen aan personen die eerder zijn veroordeeld worden opgelegd. Toch zal het hof daar in hoger beroep niet voor kiezen, om reden van het volgende.
Over de persoon van de verdachte is door Reclassering Nederland een reclasseringsadvies van 10 maart 2023 opgemaakt, welk rapport ter terechtzitting in hoger beroep is toegelicht door reclasseringswerker [naam]. Uit het rapport blijkt dat de verdachte sinds zijn 15de jaar, na het ervaren van een trauma, ernstig verslaafd is geraakt aan harddrugs. Vanwege deze verslaving kampt de verdachte met psychische problemen, is hij dakloos en is sprake van een oplopende schuldenproblematiek. De verdachte heeft sinds 1 februari 2023 een zorgmachtiging en is opgenomen geweest in een detox kliniek. Hij is daar op 14 februari 2023 ontslagen en is, nadat er geen aansluitende behandelmogelijkheid beschikbaar was, weer teruggevallen in ernstig drugsgebruik. De reclassering adviseert om de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
opname in een zorginstelling gedurende een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
meldplicht (na ommekomst van klinische behandeling);
ambulante behandeling (na ommekomst van klinische behandeling);
meewerken aan middelencontrole (na ommekomst van klinische behandeling); en
begeleid wonen of maatschappelijke opvang (na ommekomst van klinische behandeling).
Uit de toelichting van de reclasseringswerker is gebleken dat er naar verwachting voor de verdachte vanaf 3 april 2023 plaats in de forensische kliniek. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur zou kunnen betekenen dat de plek in de kliniek niet meer beschikbaar is, aldus de reclasseringsmedewerker. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte kenbaar gemaakt gemotiveerd te zijn deze behandeling te volgen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij zullen, in het verlengde van het advies van de reclassering, na te noemen bijzondere voorwaarden worden gesteld.
Vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bij arrest de gevangenneming van de verdachte wordt bevolen.
Het hof is van oordeel dat uit de in het arrest opgenomen bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof is voorts van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert nu er – gelet op de persoonlijkheid van de verdachte en zijn documentatie zoals hiervoor aan de orde is gekomen – ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat de verdachte wederom een (winkel)diefstal zal begaan.
Het hof zal daarom de gevangenneming van de verdachte bevelen, welk bevel afzonderlijk is opgemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 459,99, bestaande uit € 99,99 aan materiële schade en € 360,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft toewijzing gevorderd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij vrijspraak de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het gedeelte van de vordering dat ziet op de materiële schade (€ 99,99) kan naar het oordeel van het hof worden toegewezen. Met betrekking tot de gestelde immateriële schade is het hof van oordeel dat de aangever de gevolgen die het bewezenverklaarde voor hem heeft gehad onvoldoende met concrete gegevens heeft onderbouwd, om tot de conclusie te komen dat hij immateriële schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij zal voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan dit slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij GGZ Reclassering Fivoor (adres: [adres 2]), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich zal laten opnemen in een nog nader door het IFZ/DIZ te beoordelen forensische kliniek of soortgelijke zorginstelling voor de duur van één jaar of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven (waaronder begrepen het innemen van medicijnen). Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
- de veroordeelde zich (na ommekomst van klinische behandeling) in het kader van nazorg, onder behandeling zal stellen, waarbij de locatie afhankelijk is van de plaats waar betrokkene zal uitstromen, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door de zorgverlener zullen worden gegeven (waaronder begrepen het innemen van medicijnen)
- de veroordeelde (na ommekomst van klinische behandeling) gedurende de volledige proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
- dat het de veroordeelde verplicht is mee te werken aan bloed- of urineonderzoek om het middelengebruik te beheersen, zovaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is opgemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 99,99 (negenennegentig euro en negenennegentig cent)ter zake van
materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 99,99 (negenennegentig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 december 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R.P. den Otter en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2023.
mr. J.J.I. de Jong is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.