ECLI:NL:GHAMS:2023:834

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.320.002/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding, huurrecht en kinderalimentatie tussen man en vrouw met Syrische nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de echtscheiding, huurrecht en kinderalimentatie tussen een man en een vrouw van Syrische nationaliteit. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om het huurrecht van de echtelijke woning aan hem toe te wijzen, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, verzocht om de echtscheiding en het huurrecht aan haar toe te wijzen. De rechtbank had op 13 september 2022 de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij de vrouw bepaald en de echtscheiding uitgesproken. De man ging in hoger beroep tegen deze beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2023 is gebleken dat partijen sinds 2018 gehuwd zijn en drie kinderen hebben, waarvan er één minderjarig is. Het hof heeft vastgesteld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk is aangetoond, en heeft de echtscheiding bekrachtigd. Wat betreft het huurrecht heeft het hof overwogen dat de vrouw, als verzorgende ouder van het minderjarige kind, een groter belang heeft bij het behoud van de woning. De man heeft weliswaar ook belang bij het huurrecht, maar de belangenafweging heeft geleid tot de conclusie dat de vrouw huurster van de woning blijft.

Ten aanzien van de kinderalimentatie heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man een bijdrage van € 25,- per maand moet betalen, met ingang van 4 april 2023. De rechtbank had de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op de datum van de beschikking van 13 september 2022, maar het hof heeft geoordeeld dat de alimentatie kan ingaan vanaf de datum van de onderhavige beschikking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de vrouw direct kan beschikken over het huurrecht en de alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.320.002/01
zaaknummer rechtbank: C/15/324301 / FA RK 22-220
beschikking van de meervoudige kamer van 4 april 2023 inzake
[de man]
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.A.F. Visser te Wormerveer,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 13 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 12 december 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 september 2022.
2.2
De vrouw heeft op 24 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 19 december 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 19 januari 2023 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de man van 8 februari 2023 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 februari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en de heer M. Majdoubi, tolk Arabisch;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de heer H. Benkrita, tolk Arabisch.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in ] 1997 gehuwd in [plaats B] (Syrië). Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren van wie nog minderjarig is [minderjarige] , geboren [in ] 2008.
3.2
Beide partijen hebben de Syrische nationaliteit.
3.3
Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw bepaald. Partijen zijn doorverwezen naar het lokale jeugdteam van de gemeente [gemeente] voor een hulpverleningstraject (oudercommunicatie). In afwachting van de resultaten daarvan is een voorlopige zorgregeling tussen de man en [minderjarige] bepaald van een weekend per twee weken.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Verder is bepaald dat zij huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] te [plaats A] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man had bij zelfstandig verzoek verzocht het huurrecht van de woning aan hem toe te wijzen.
Overeenkomstig het verzoek van de vrouw is een door de man met ingang van de datum van de bestreden beschikking te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] bepaald van € 25,- per maand.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard met betrekking tot - onder andere - het huurrecht en de onderhoudsbijdrage.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair de verzoeken van de vrouw af te wijzen en subsidiair het huurrecht van de woning aan de [adres] te [plaats A] aan hem toe te wijzen.
Ter zitting heeft de man toegelicht dat hij – indien de echtscheiding in stand blijft – niet de hoogte van de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] aan de orde stelt, maar alleen de ingangsdatum.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1
Voordat het hof zich kan buigen over de grieven van de man ten aanzien van de echtscheiding, het huurrecht en de kinderalimentatie dient te worden beoordeeld – vanwege het internationale karakter van de zaak – of de Nederlandse rechter bevoegd is van de verschillende verzoeken in hoger beroep kennis te nemen. Deze beoordeling dient ambtshalve plaats te vinden.
5.2
Ten tijde van de indiening van het (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding (14 januari 2022) hadden partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toekomt op grond van artikel 3 lid 1 sub a, eerste liggende streepje Verordening Brussel II-bis (Verordening (EG) nr. 2201/2003 (PbEG 2003, L 338/1)). Nu de Nederlandse rechter op grond van die bepaling rechtsmacht heeft om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen, heeft hij op grond van artikel 3 sub c Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 (PbEU 2009, L 7/1)) eveneens rechtsmacht om kennis te nemen van de verzochte kinderalimentatie. Ten aanzien van het huurrecht heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 3 sub a Rv rechtsmacht, omdat de woning in Nederland is gelegen.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op de verzoeken ten aanzien van de echtscheiding, de kinderalimentatie en het huurrecht. Daartegen is geen grief gericht, zodat dit ook voor het hof tot uitgangspunt strekt.
Echtscheiding
5.3
De eerste grief van de man betreft de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding.
Het hof stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten wordt uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Een huwelijk is duurzaam ontwricht, indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden en geen uitzicht bestaat op herstel van enigszins behoorlijke echtelijke verhoudingen.
Gebleken is dat partijen weliswaar nog samen in de echtelijke woning wonen, maar dat zij gescheiden van elkaar leven. Ieder verblijft in een eigen kamer en zij praten niet meer met elkaar. De vrouw volhardt in haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Nu de duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen daarmee als vaststaand kan worden aangenomen, heeft de rechtbank terecht de echtscheiding uitgesproken. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
Huurrecht
5.4
De rechtbank heeft overwogen dat zowel de man als de vrouw belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, maar dat het belang van de vrouw groter is omdat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar is bepaald. De man is het met deze overweging niet eens en stelt dat de vrouw meer alternatieven heeft dan hij. De vrouw kan een urgentieverklaring van de gemeente krijgen aangezien [minderjarige] bij haar woont. Het verzoek van de man aan de gemeente om een urgentieverklaring te geven, is afgewezen. Hij heeft bovendien geen vrienden of familie bij wie hij kan verblijven.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
5.5
Het hof stelt – net als de rechtbank – vast dat beide partijen belang hebben bij het verkrijgen van het huurrecht van de echtelijke woning. De man is in 2018 naar Nederland gekomen vanuit Syrië en woont sinds 2019 in de echtelijke woning. De vrouw is hem in 2020 gevolgd. Hun netwerk in Nederland is klein. Voor beiden geldt dat de financiële middelen beperkt zijn.
Bij de weging van de belangen van partijen is voor het hof, evenals voor de rechtbank, doorslaggevend dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw is bepaald en dat [minderjarige] bij de rechtbank bovendien te kennen heeft gegeven dat hij bij zijn moeder wil blijven wonen. Als de vrouw niet in de woning zou kunnen blijven, zal [minderjarige] dus met haar de woning (moeten) verlaten. Het hof acht dat niet in zijn belang, alleen al niet omdat hij naar school gaat in Krommenie, welke plaats vlakbij [plaats A] ligt, en daar in de tweede klas van het vmbo zit. Bovendien zal het vermoedelijk lastiger zijn om voor twee personen (al dan niet tijdelijke) alternatieve huisvesting te vinden dan voor één persoon, zoals bij de oudste zoon van partijen die in een studentenkamer woont. De man heeft aangevoerd dat de vrouw, anders dan hij, in aanmerking komt voor een urgentieverklaring omdat [minderjarige] bij haar woont. Wat daar ook van zij, die mogelijkheid is voor het hof geen reden om anders te beslissen, omdat ook dan geen alternatieve woonruimte voor de vrouw en [minderjarige] (direct) beschikbaar is.
Op grond van het vorenstaande en na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat het huurrecht van de woning aan de vrouw dient toe te komen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen.
Kinderalimentatie
5.6
De man is bereid een bijdrage voor [minderjarige] te betalen van € 25,- per maand, maar hij acht het niet redelijk dat hij die bijdrage moet betalen zolang partijen nog samen in de echtelijke woning wonen. De man heeft sinds kort inkomsten als chauffeur in het leerlingenvervoer. Zijn salaris wordt aangevuld met een uitkering op grond van de Participatiewet. De man betaalt de vaste lasten en de vrouw krijgt de helft van de aanvullende uitkering.
5.7
Het hof constateert dat de rechtbank de ingangsdatum voor de onderhoudsbijdrage heeft bepaald op de datum van de bestreden beschikking, zijnde 13 september 2022. Anders dan de man in zijn grief heeft gesteld, kan kinderalimentatie (in tegenstelling tot partneralimentatie) al ingaan vóór de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, namelijk vanaf het tijdstip dat het kind bij de ouder verblijft die het verzorgt en opvoedt. In dit geval, waarin partijen met [minderjarige] nog samen de echtelijke woning bewonen waarvan de man de vaste lasten voor zijn rekening neemt en de inkomsten tussen partijen worden verdeeld, acht het hof het redelijk om de ingangsdatum van de kinderalimentatie te bepalen op de datum van de onderhavige beschikking.
Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.8
In zijn laatste grief heeft de man er bezwaar tegen gemaakt dat de rechtbank de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard voor zover het de toewijzing van het huurrecht en de vaststelling van de kinderalimentatie betreft.
Deze grief faalt. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de vrouw terecht de mogelijkheid gegeven om de beschikking op bovenstaande punten meteen uit te voeren, ook als hoger beroep zou worden ingesteld door de man.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken en, uitvoerbaar bij voorraad, is bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning op het adres [adres] te [plaats A] met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] op € 25,- (VIJFENTWINTIG EURO) per maand met ingang van 4 april 2023, bij vooruitbetaling te voldoen en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. P.A.M. Jongens-Lokin, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 4 april 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.