In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen, die in 2015 zijn gehuwd en in 2019 zijn gescheiden. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2021 bestreden, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap was vastgesteld. De vrouw verzocht onder andere om een hogere vergoeding voor de woning in Turkije en om de man te veroordelen tot betaling van bedragen in verband met de waarde van aandelen in verschillende vennootschappen. De man, verweerder in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om betaling van bedragen die hij aan derden zou hebben geleend.
Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap correct heeft vastgesteld. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat de waarde van de woning in Turkije hoger was dan door de rechtbank vastgesteld. Ook de verzoeken van de man om betaling van bedragen aan derden zijn niet voldoende onderbouwd.
Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de wijze van verdeling van de aandelen in [BV 1], die opnieuw is geformuleerd. De vrouw is veroordeeld tot betaling van € 30.000,- aan de man, te betalen gelijktijdig met de betaling van de helft van de waarde van de aandelen. De uitspraak benadrukt het belang van goede onderbouwing van financiële claims in echtscheidingsprocedures.