In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de opzegging van de overeenkomst met [geïntimeerde] B.V. ter discussie staat. [appellant] is zelfstandig monteur en maakt gebruik van het digitale platform van [geïntimeerde] voor het aannemen van opdrachten. De overeenkomst bevat bepalingen over opzegging, waaronder de mogelijkheid voor [geïntimeerde] om de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen bij schending van de voorwaarden.
De rechtszaak is gestart na de beëindiging van de samenwerking door [geïntimeerde] op 18 februari 2020, die volgens hen plaatsvond vanwege het gebruik van een bot door [appellant], wat in strijd zou zijn met de overeenkomst. [appellant] betwist dit en vordert schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen, maar de vordering tot betaling van openstaande facturen toegewezen.
In hoger beroep heeft het hof de partijen opgedragen bewijs te leveren van hun stellingen. Het hof heeft bepaald dat [geïntimeerde] moet bewijzen dat [appellant] na oktober 2019 en/of na 18 januari 2020 gebruik heeft gemaakt van een bot. Indien [geïntimeerde] hierin niet slaagt, kan de opzegging als onterecht worden beschouwd, wat zou leiden tot aansprakelijkheid voor de schade van [appellant]. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en getuigenverhoren gelast.