ECLI:NL:GHAMS:2023:820

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.294.825/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over opzegging van een overeenkomst met een platformmedewerker en bewijsopdracht voor dringende reden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de opzegging van de overeenkomst met [geïntimeerde] B.V. ter discussie staat. [appellant] is zelfstandig monteur en maakt gebruik van het digitale platform van [geïntimeerde] voor het aannemen van opdrachten. De overeenkomst bevat bepalingen over opzegging, waaronder de mogelijkheid voor [geïntimeerde] om de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen bij schending van de voorwaarden.

De rechtszaak is gestart na de beëindiging van de samenwerking door [geïntimeerde] op 18 februari 2020, die volgens hen plaatsvond vanwege het gebruik van een bot door [appellant], wat in strijd zou zijn met de overeenkomst. [appellant] betwist dit en vordert schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen, maar de vordering tot betaling van openstaande facturen toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de partijen opgedragen bewijs te leveren van hun stellingen. Het hof heeft bepaald dat [geïntimeerde] moet bewijzen dat [appellant] na oktober 2019 en/of na 18 januari 2020 gebruik heeft gemaakt van een bot. Indien [geïntimeerde] hierin niet slaagt, kan de opzegging als onterecht worden beschouwd, wat zou leiden tot aansprakelijkheid voor de schade van [appellant]. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en getuigenverhoren gelast.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.294.825/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 8726222 CV EXPL 20-15514
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 april 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. H.J.A.M. Dohmen te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.K. Althoff te Doetinchem.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 18 mei 2021 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna de kantonrechter) van 13 oktober 2020 en 19 februari 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Bij arrest van 15 juni 2021 is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. [appellant] heeft aanvullende producties (9-20) in het geding gebracht. Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak verwezen naar de rol voor een memorie van grieven aan de zijde van [appellant] .
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende incidentele conclusies ex 843a Rv, tot benoeming van een deskundige en tot aanhouding van de hoofdzaak, tevens houdende vermeerdering en wijziging van eis;
- memorie van antwoord tevens incidentele conclusie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in de incidenten deels voorwaardelijk geconcludeerd als in zijn memorie geformuleerd en in de hoofdzaak tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en na vermeerdering/wijzing van eis tot - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van primair € 80.000 subsidiair € 23.750, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 19 augustus 2020, en met € 1.012,74 voor buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, met rente en nakosten.
[geïntimeerde] heeft in de incidenten geconcludeerd als in haar memorie geformuleerd en in de hoofdzaak tot bekrachtiging van (het hof begrijpt) het beroepen eindvonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
[geïntimeerde] heeft tegen de vermeerdering en wijzing van eis van [appellant] geen bezwaar gemaakt. De vermeerdering en wijziging zijn ook niet in strijd met de goede procesorde, zodat op de vermeerderde en gewijzigde eis zal worden beslist.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis van 19 februari 2021 onder 1.1. tot en met 1.7. de feiten vastgesteld die hij bij de beoordeling tot uitganspunt heeft genomen. Voor zover niet kenbaar in geschil dienen die feiten ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] exploiteert een digitaal platform ( [geïntimeerde] Tech) waarop aan zelfstandigen opdrachten van derden worden aangeboden. Het platform is voor de gebruikers toegankelijk via een app. [appellant] is zelfstandig monteur van zogenoemde slimme ‘Toon’-thermostaten van Eneco en maakt vanaf 12 december 2017 gebruik van het platform van [geïntimeerde] .
2.2.
De rechtsbetrekking tussen partijen wordt beheerst door een raamovereenkomst. De overeenkomst houdt onder meer in:
“Artikel 11: Tekortkomingen en einde van de Overeenkomst
(…)
11.3
[geïntimeerde] kan deze Overeenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van twee weken beëindigen door een melding in [geïntimeerde] Tech.
11.4
Indien één der Partijen de Overeenkomst heeft opgezegd en Opdrachtnemer Opdrachten heeft geaccepteerd die dienen te worden uitgevoerd na de datum van beëindiging van deze Overeenkomst conform de opzegging of de in artikel 11.3 genoemde beëindigingsmelding, blijft deze Overeenkomst voor die nog uit te voeren Opdrachten gelden. In dat geval zal Opdrachtnemer enkel nog voor die Opdrachten toegang hebben tot [geïntimeerde] Tech en zal het niet langer mogelijk zijn om nieuwe Opdrachten te accepteren.
11.5
In uitzondering op het in artikel 11.3 bepaalde, kan [geïntimeerde] deze Overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen en zal [geïntimeerde] daarvan melding doen in [geïntimeerde] Tech, waardoor de toegang tot de Opdrachten in [geïntimeerde] Tech aan de Opdrachtnemer per direct wordt ontzegd, indien:
(…)
-
Opdrachtnemer in strijd met de bepalingen van deze Overeenkomst handelt;
(…)
2.3.
In een nieuwsbrief van oktober 2019 heeft [geïntimeerde] aan haar platformgebruikers melding gemaakt van een onderzoek naar het gebruik door monteurs van een zogenoemde bot op het platform [geïntimeerde] Tech. Een bot is een softwareapplicatie waarmee geautomatiseerd opdrachten op het platform worden geaccepteerd. In de nieuwsbrief heeft [geïntimeerde] vermeld dat bij zes monteurs het gebruik van een bot is geconstateerd, dat aan deze monteurs een waarschuwing is gegeven en dat indien deze monteurs wederom een bot gebruiken, dat de samenwerking met deze monteurs dan zal worden beëindigd.
2.4.
Op 9 januari 2020 is de account van [appellant] per direct gedeactiveerd op verdenking van het gebruik van een bot. Na een gesprek tussen partijen op 15 januari 2020 heeft [appellant] op 18 januari 2020 weer toegang gekregen tot het platform van [geïntimeerde] .
2.5.
Op 18 februari 2020 heeft [geïntimeerde] de samenwerking per direct beëindigd wegens handelen in strijd met de overeenkomst door ondanks de eerdere waarschuwing opnieuw gebruik te maken van een bot.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft bij de inleidende dagvaarding gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en van twee nog openstaande facturen met rente en kosten.
3.2.
De kantonrechter heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen en die tot betaling van openstaande facturen toegewezen met rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Tegen de afwijzing is [appellant] met zeven grieven (per abuis doorgenummerd tot VI) opgekomen.
3.3.
Het gaat in dit hoger beroep om de vragen of [geïntimeerde] op goede grond op 9 januari 2020 de account van [appellant] per direct heeft gedeactiveerd en op 18 februari 2020 de overeenkomst per direct heeft beëindigd. [geïntimeerde] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met de bepalingen van de raamovereenkomst in de zin van artikel 11.5, door na de nieuwsbrief van oktober 2019 nog gebruik te hebben gemaakt van een bot.
3.4.
Op zich zelf is niet in geschil dat het gebruik van een bot een schending oplevert van de overeenkomst tussen partijen. [appellant] heeft wel onderbouwd betwist dat hij een bot heeft gebruikt. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan [geïntimeerde] om die stelling te bewijzen. Zij heeft dat ook aangeboden en zij zal dan ook worden toegelaten tot het leveren van het door haar aangeboden bewijs zoals hierna in het dictum van dit arrest bepaald.
3.5.
Indien [geïntimeerde] slaagt in dat bewijs, houdt de afwijzing van de schadevordering van [appellant] stand in hoger beroep. Indien [geïntimeerde] niet slaagt in dat bewijs, wordt het ervoor gehouden dat zij jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten door de overeenkomst zonder goede grond per direct te beëindigen en dat zij aansprakelijk is voor de schade van [appellant] als gevolg van de opzegging. Voor de alsdan te begroten schade kan het van belang zijn wat de werkvoorraad is die [appellant] op 9 januari 2020 respectievelijk 18 februari 2020 had, of maximaal kon hebben opgebouwd. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv is het [appellant] die van de door hem gestelde werkvoorraad waarop hij zijn schadevordering baseert de bewijslast heeft. Aangenomen wordt evenwel dat [geïntimeerde] over de voor de vaststelling van die werkvoorraad benodigde gegevens beschikt, zodat in het kader van een betwisting van de schadevordering van [appellant] van haar mag worden verwacht dat zij door het verstrekken van die gegevens aan [appellant] de handvatten biedt voor het van hem verlangde bewijs. Indien [geïntimeerde] zowel over het bot-gebruik van [appellant] als over de werkvoorraad van [appellant] getuigen wil doen horen, zal haar om redenen van efficiëntie worden opgedragen om dat tegelijkertijd te doen, zoals hierna in het dictum van dit arrest bepaald. In afwachting daarvan wordt in de hoofdzaak iedere verdere beslissing aangehouden en kan bij gebrek aan belang een beoordeling van de incidentele vorderingen vooralsnog onbesproken blijven.

4.Beslissing

Het hof:
in de hoofdzaak:
draagt [geïntimeerde] op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat [appellant] na oktober 2019 en/of na 18 januari 2020 gebruik heeft gemaakt van een bot en draagt haar voor het geval zij niet mocht slagen in dat bewijs voor alsdan reeds nu op om de gegevens te verschaffen waaruit kan blijken wat de werkvoorraad is die [appellant] op 9 januari 2020 respectievelijk 18 februari 2020 had, of maximaal kon hebben opgebouwd;
bepaalt dat indien zij daartoe getuigen wil doen een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. A.S. Arnold, daartoe tot raadsheercommissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde]
uiterlijk op 28 april 2023schriftelijk opgaaf doet van de naam en verblijfplaats van de voor te brengen getuigen en van de verhinderdata van partijen en de getuigen in de
maanden mei tot en juli 2023;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de incidenten:
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, G.C. Boot en J.M.B. Cramwinckel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.