ECLI:NL:GHAMS:2023:819

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.311.745/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na mishandeling door een buschauffeur, met toekenning van een transitievergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [appellant], een buschauffeur bij GVB, na een incident van mishandeling. [appellant] was op 15 maart 1999 in dienst getreden en had een laatstgenoten salaris van € 3.753,93 bruto per maand. Het incident vond plaats in de nacht van 19 op 20 oktober 2021, toen [appellant] betrokken raakte in een handgemeen met een man bij de GVB Garage West. Na het incident werd [appellant] door GVB met behoud van salaris geschorst en op 27 oktober 2021 ontslagen op staande voet. De kantonrechter vernietigde het ontslag, maar ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2022 wegens verloren vertrouwen. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht was, maar dat de arbeidsovereenkomst wel kon worden ontbonden. Het hof oordeelde dat [appellant] recht had op een transitievergoeding van € 32.483,56 bruto, met wettelijke rente vanaf 1 mei 2022. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het hof benadrukte dat de gedragingen van [appellant] niet als ernstig verwijtbaar konden worden aangemerkt, wat leidde tot de toekenning van de transitievergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.311.745/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 9577547 / EA VERZ 21-761
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 april 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel
advocaat: mr. H. den Besten te Almere,
tegen
GVB EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. R. Jonkmans te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en GVB genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met producties van 10 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 17 maart 2022, gegeven tussen [appellant] als verzoeker en GVB als verweerster (hierna: de bestreden beschikking).
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk zal vernietigen en bij beschikking de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal vernietigen en de arbeidsovereenkomst zal herstellen vanaf 1 mei 2022 dan wel een latere datum, en in dat laatste geval met vergoeding van inkomens- en pensioenschade, en [appellant] zal tewerkstellen op straffe van verbeurte van een dwangsom, dan wel, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2022 in stand blijft, [appellant] een transitievergoeding van € 32.483,56 bruto en een billijke vergoeding van € 318.395,- bruto alsook een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 12.735,81 bruto zal toekennen, alles met wettelijke rente hierover vanaf 1 mei 2022, en GVB in de proceskosten in beide instanties zal veroordelen.
GVB heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, en in incidenteel appel primair de verzoeken van GVB alsnog toe te wijzen en [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij op grond van de bestreden beschikking van GVB heeft ontvangen, met wettelijke rente, en in beide gevallen [appellant] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
[appellant] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking met veroordeling van GVB in die proceskosten.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2023, waar de hiervoor genoemde advocaten namens partijen het woord hebben gevoerd, mr. Jonkmans aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten behoeve van deze mondelinge behandeling zijn nadere producties ingebracht. Partijen hebben inlichtingen verschaft.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.Feiten

2.1
[appellant] , geboren op [geboortedatum] , is op 15 maart 1999 in dienst getreden van GVB als buschauffeur. Het laatstgenoten salaris bedroeg € 3.753,93 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2
In de nacht van 19 op 20 oktober 2021 heeft tijdens het einde van de dienst van [appellant] (omstreeks 00:15 uur) een incident plaatsgevonden bij de GVB Garage West aan de [adres] in [plaats] . Nadat [appellant] zijn bus had geparkeerd werd hij, toen hij via de tourniquet het parkeerterrein van GVB verliet, aangesproken door een man. Daarop heeft zich een handgemeen voorgedaan tussen [appellant] en deze man (hierna: het incident). Vervolgens is [appellant] in zijn auto weggereden en heeft hij zich begeven naar het adres van zijn echtgenote. Om 2.00 uur ‘s nachts heeft de politie zich gemeld bij het huisadres van [appellant] , waar zijn zoon op dat moment aanwezig was. Deze heeft [appellant] gebeld, die zich vervolgens heeft gemeld op het politiebureau Meer en Vaart. [appellant] is op 20 oktober 2021 om 11.00 uur verhoord door de politie en heeft toen vernomen dat de man om 8.00 uur die ochtend aangifte van mishandeling had gedaan. [appellant] is tot 17.30 uur die dag vastgehouden op het politiebureau. Van het incident zijn camerabeelden gemaakt.
2.3
Twee medewerkers van OV-Zorg die na het incident ter plaatse zijn geweest, hebben, voor zover relevant, het volgende verklaard:
“(…) bij het binnen rijden zagen wij een man voor het hek staan waarvan zijn gezicht en kleding was bedekt met bloed. (…) Ik hoorde de man zeggen dat het net een paar minuten ervoor door een bestuurder van een bus was geslagen. Ik stapte uit samen met mijn collega en ik vroeg de man hoe dit zo kon gebeuren. De man antwoordde dat de bestuurder even hiervoor de man met zijn bus had afgesneden. (...) de man antwoordde dat het bij Slotermeerlaan bij de rotonde gebeurd moet zijn (...) Ik zag en rook dat de man gedronken had en vroeg of de man auto had gereden. Ik hoorde de man antwoorden dat hij wat had gedronken maar dat zijn zoon de auto bestuurde en dat zijn zoon met de laatste tram 13 naar huis is gegaan. De man vertelde dat hij hier om de hoek woonde en bij het naar huis lopen zag hij de bestuurder met de bus binnenkomen en wilde verhaal gaan halen over het voorval. De man vertelde dat de bestuurder hem na een discussie meerdere keren had geslagen en ook zijn bril is hierbij van zijn gezicht geslagen. Wij hebben nog gezocht op het parkeerterrein maar konden niks vinden behalve de autosleutels van de man. Ik hoorde de man vertellen dat de bestuurder weg was met zijn auto. (…) er is besloten om de politie erbij te halen. De Politie was snel ter plaatse en heeft wat vragen aan de man gesteld (...)”.
2.4
Op 20 oktober 2021 is [appellant] door GVB met behoud van salaris geschorst en uitgenodigd voor een (toelichtend) gesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2021. Tijdens het gesprek waren aanwezig: [appellant] , met [naam 1] (vakbondsconsulent), en namens GVB [naam 2] (teammanager) en [naam 3] (HR Business Partner). In het gespreksverslag is, voor zover relevant, het volgende. opgenomen: “(...)
Confrontatie medeweggebruiker
Bij de tourniquet stond een man die aan [appellant] vroeg of de bus die hij naar binnen reed van hem was. [appellant] gaf daarop aan dat hij inderdaad deze bus naar binnen heeft gereden. De medeweggebruiker zou daarop aangegeven hebben dat hij [appellant] moest hebben en dat hij hem zou pakken. De medeweggebruiker zou zijn afgesneden op de Slotermeerlaan en kwam verhaal halen. [appellant] gaf aan dat hij de bestuurder niet kon zijn, omdat hij die avond niet op de Slotermeerlaan heeft gereden, hij reed immers op lijn 15
(...).
Vervolgens op het parkeerterrein
[appellant] geeft aan de medeweggebruiker hier geen genoegen mee nam en hem volgde tot op het parkeerterrein van GVB. Daar begon hij weer te keer te gaan tegen [appellant] , waarbij er speeksel op het gezicht van [appellant] kwam. Volgens [appellant] was hij dronken. Hij stond zo dicht tegen [appellant] aan, waardoor [appellant] zich bedreigd voelde. [appellant] heeft hem vervolgens een duw gegeven. De man kwam ten val doordat hij over zijn eigen benen struikelde. Hij stond volgens [appellant] niet stevig op zijn benen, omdat hij dronken was.
Toen [appellant] naar zijn auto wilde lopen, kwam de man weer achter hem aan en gaf weer aan dat hij [appellant] zou pakken. Ook nu kwam er weer speeksel in [appellant] zijn gezicht terecht. [appellant] heeft hier meerdere malen aangegeven dat hij de bestuurder niet was. Vervolgens zou de medeweggebruiker [appellant] bij zijn shirt gepakt hebben, waarbij er ook een knoop is afgetrokken. (...) Hierop heeft [appellant] de man weer een duw gegeven. De man kwam toen weer ten val, viel naar voren en kwam met zijn gezicht op de grond. De man stond op. [appellant] zag dat hij bebloed was op zijn gezicht en schrok daarvan. [appellant] is vervolgens naar zijn auto gelopen (...).
Gevraagd wordt of het klopt dat de medeweggebruiker twee keer is gevallen. [appellant] bevestigt dit. De medeweggebruiker heeft aangegeven dat hij door [appellant] is geslagen. Op de vraag of [appellant] de man heeft geslagen of geschopt, geeft hij aan dat hier in geen geval sprake van was. [naam 4] vraagt of hij bij zijn verklaring blijft wanneer de beelden bekeken zouden worden. [appellant] bevestigt nogmaals dat zijn verklaring in overeenstemming is met de waarheid.
Melding bij GVB
[naam 4] vraagt waarom [appellant] er niet voor heeft gekozen melding te doen bij GVB, bijvoorbeeld bij de teammanager van dienst of CCV. [appellant] geeft aan dat hij niet zo goed wist waar hij op dit tijdstip melding moest doen en besloot om het de volgende dag te zullen delen met [naam 4] .
Aanhouding politie
Even voor 2 uur (in de nacht) heeft de politie zich op het huisadres van [appellant] gemeld. Zijn zoon deed open en op de vraag of zijn vader thuis was, gaf hij aan dat die niet thuis was. De zoon van [appellant] heeft vervolgens [appellant] gebeld en [appellant] heeft zich om 2 uur gemeld bij het politiebureau Houtmankade. Vandaaruit is hij overgebracht naar het politiebureau Meer en Vaart. Daar mocht hij een aantal telefoontjes plegen. Hij heeft ervoor gekozen om zijn vrouw te bellen. Hij heeft er niet aan gedacht om GVB te bellen. Hij had daar ook geen nummer van, omdat hij zijn telefoon moest afgeven. De nacht heeft [appellant] in de cel doorgebracht.
(...)
De politie heeft aangegeven dat [appellant] op 22 november 2021 voor de politierechter moet verschijnen. [appellant] heeft direct na zijn vrijlating [naam 4] een Whatsapp bericht gestuurd.
(...)”.
2.5
Op 20 oktober 2021 heeft de betreffende man aangifte gedaan. In het door de politie opgemaakt proces-verbaal van aangifte is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(...) Ik had besloten om een melding te doen bij GVB. Zodoende begaf ik mij naar de hoofdingang van de vermelde locatie. (...) Na het aanbellen zag ik een man (...). Direct herkende ik deze man als de chauffeur van GVB die hinder en of gevaar veroorzaakte. (...) Ik zag dat de man via een poort naar buiten liep en hoorde hem het volgende tegen mij zeggen: “Wat doe jij hier?!” Hierop antwoordde ik dat ik naar aanleiding van zijn rijgedrag een melding wilde doen. Vervolgens hoorde ik de man, “Kom hier, kom hier” roepen. Nadat ik richting van hem liep, zag en voelde ik uit het niets dat hij van mijn schouders vastpakte. Hierop aansluitend zag en voelde ik dat de man mij opzettelijk en met kracht richting een metalen hekwerk duwde. Hierdoor kwam ik met mijn gezicht hard tegen genoemde metalen hekwerk aan. (...) Toen ik mij omdraaide richting de man, zag en voelde ik dat hij meerdere harde stoten richting mijn gezicht gaf. Ik zag en voelde dat de man eerst een harde stoot tegen mijn linkerslaap gaf. Direct hierop zag en voelde ik dat de man een harde stoot richting mijn neus gaf. Vervolgens zag en voelde ik dat de man nog één harde stoot richting mijn linkerwang gaf. Ik probeerde mij nog te beschermen door middel van mijn handen voor mijn gezicht te houden. Op dat moment voelde ik dat de man een harde trap richting mijn rechterknie gaf waardoor ik uit evenwicht raakte en op de grond ten val kwam. (...) Naar aanleiding van het incident heb ik het volgende letsel opgelopen:
- gebroken/opgezwollen neus,
- meerdere schaafwonden op mijn gezicht (...),
- nog steeds hevige pijnklachten, vooral op de plek van mijn kaak,
- mijn bril ter waarde van 300 euro is stuk (..)
2.6
Op 25 oktober 2021 is [appellant] uitgenodigd om de camerabeelden te bekijken, omdat deze volgens GVB niet in lijn zijn met hetgeen hij op 22 oktober 2021 heeft verklaard. [appellant] heeft de beelden op 26 oktober 2021 niet willen bekijken. Hij heeft deze op 9 november 2021 in aanwezigheid van zijn gemachtigde bekeken.
2.7
Op 27 oktober 2021 is [appellant] door GVB op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

Uw verklaring
U heeft geweigerd de beelden te bekijken. Verder hebt u in dat het tweede gesprek verklaard dat u toen u de man bij het tourniquet aantrof en hij u aansprak, het niet in u opgekomen is om in de garage hulp te halen, of om achteruit te stappen als de man te dicht op u kwam staan. (…) Op de vraag waarom u niet de-escalerend heeft gehandeld gaf u aan dat gewoon naar huis wilde. De man heeft u bedreigd, hij zei “ik ga je pakken”. U vermoedt dat het spuug dat op uw gezicht kwam en dat de man u bij uw shirt greep u heeft getriggerd om geweld te gebruiken. U vermoedt dat u een black-out heeft gehad waardoor u zich niet meer kan herinneren wat er precies gebeurd is.
Conclusie en motivering van de beslissing
Ik verwijt u dat u op 20 oktober 2021 aan het eind van uw dienst, maar nog tijdens werktijd en in GVB bedrijfskleding op het parkeerterrein bij GVB een medeverkeersdeelnemer die verhaal kwam halen, heeft mishandeld. Ook verwijt ik u dat u daar niet gelijk openheid van zaken over hebt gegeven in het toelichtend gesprek op 22 oktober 2021. U hebt toen namelijk niet aangeven dat u een black-out hebt gehad. GVB acht het niet aannemelijk dat u een black-out heeft gehad. En het komt ook wel erg toevallig over dat u de black-out pas beseft en meldt nadat u bent geïnformeerd dat de camerabeelden niet stroken met uw relaas van 22 oktober 2021. Ik heb besloten tot ontslag op staande voet. (...) Bij dit besluit heeft GVB uw persoonlijke omstandigheden, waaronder uw leeftijd, de lengte van uw dienstverband, en ook het feit dat uw dossier nagenoeg leeg is, meegewogen.
Als personen vervoerder bus bent u opgeleid om de-escalerend op te treden. GVB mocht van u verwachten dat ook in dit geval te doen, en zo nodig telefonisch of bij Garage West hulp in te schakelen. U hebt dat niet gedaan, u hebt de man herhaaldelijk opgewacht terwijl u simpelweg had kunnen de-escaleren door uw weg naar de auto te vervolgen (...). U heeft buitensporig geweld gebruikt tegen een medeverkeersdeelnemer die u weliswaar bij uw overhemd heeft beetgepakt, maar die tegen u geen fysiek geweld heeft gebruikt. (...)”.
2.8
[appellant] is op 21 november 2021 door de politierechter veroordeeld wegens mishandeling tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uur en het onvoorwaardelijk betalen van € 1.054,00 schadevergoeding aan de man.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg de kantonrechter, samengevat en voor zover nog relevant, verzocht (primair) het hem op 27 oktober 2021 gegeven ontslag op staande voet te vernietigen met doorbetaling van salaris vanaf 27 oktober 2021, en GVB te veroordelen hem op straffe van een dwangsom in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten, (subsidiair) hem een billijke vergoeding toe te kennen van € 318.395,- bruto alsmede een transitievergoeding van 32.483,56 bruto en een vergoeding wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn van € 12.735,81 bruto.
3.2
GVB heeft zich tegen deze verzoeken verweerd en heeft voorwaardelijk, voor geval de opzegging zou worden vernietigd, naar het hof begrijpt, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] , subsidiair op grond van het volledig wegvallen van vertrouwen in [appellant] , zonder daarbij een transitievergoeding aan [appellant] toe te kennen. [appellant] heeft verweer gevoerd tegen dit voorwaardelijk ontbindingsverzoek en verzocht in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst hem een transitievergoeding toe te kennen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigd, de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2022 ontbonden op grond van het verloren vertrouwen door GVB, GVB veroordeeld tot betaling aan [appellant] van diens salaris van € 3.753,93 bruto per maand (te verhogen met 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering) van 27 oktober 2021 tot 1 mei 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 25% en de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid, en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in principaal appel op, en GVB in incidenteel appel.
3.4
De vragen die partijen verdeeld houden, en waarop de grieven in principaal en in incidenteel appel zich richten, zijn:
  • i) Heeft [appellant] GVB een dringende reden verschaft? Als dat het geval is, slaagt grief 1 in incidenteel appel en falen de grieven 1 en 4 in principaal appel hoe dan ook.
  • ii) Indien [appellant] GVB geen dringende reden heeft verschaft: was er dan een grond voor ontbinding per 1 mei 2022? Als dat het geval is, faalt grief 1 in principaal appel.
  • iii) Indien de arbeidsovereenkomst terecht is ontbonden per 1 mei 2022: was het handelen of nalaten van [appellant] dan ernstig verwijtbaar? Als dat niet zo is, slaagt grief 2 in principaal appel.
  • iv) Los van alle eerdere vragen: was het gedrag van GVB tegenover [appellant] ernstig verwijtbaar? Als dat zo is, dan slaagt grief 3 in principaal appel.
  • v) Afhankelijk van de uitkomst van deze nummers (i) tot en met (iv) zullen de grieven 5 in principaal appel en 2 in incidenteel appel, beide betrekking hebbend op de proceskostencompensatie in eerste aanleg, worden beoordeeld.
3.5
Het hof is, kort samengevat, van oordeel dat de (gepleegde of nagelaten) gedragingen van [appellant] niet kwalificeren als een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW, zodat de kantonrechter het door GVB gegeven ontslag op staande voet terecht heeft vernietigd. Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2022 diende worden te ontbonden. Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat dit gedrag van [appellant] niet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten is aan te merken. [appellant] heeft daarom recht op een transitievergoeding. Bij die uitkomst geldt nog steeds dat beide partijen op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zodat het oordeel van de kantonrechter dat iedere partij in eerste aanleg de eigen kosten dient te dragen in hoger beroep in stand wordt gelaten. De proceskosten in principaal appel zullen worden gecompenseerd en in incidenteel appel zal GVB in de proceskosten worden veroordeeld. Deze beslissing wordt als volgt toegelicht.
Geen dringende reden
3.6.1
[appellant] was, toen het incident plaatsvond, in functie. Zijn dienst duurde immers die nacht tot 00.28 uur, en het incident vond plaats omstreeks 00.15 uur en duurde slechts enkele minuten. [appellant] had zijn GVB-uniform nog aan, en bevond zich op dan wel in de onmiddellijke nabijheid van als zodanig herkenbare GVB terreinen, zodat het incident een onmiskenbare, negatieve, uitstraling had op GVB. Het slachtoffer (hierna te noemen: de man) maakte er melding van op dan wel vlak bij een GVB terrein door een GVB-chauffeur ernstig te zijn mishandeld.
3.6.2
[appellant] is voor de door hem gepleegde mishandeling strafrechtelijk veroordeeld, waarbij [appellant] de door de man geleden schade heeft moeten vergoeden. Die veroordeling is onherroepelijk geworden. Het hof heeft op de ter zitting getoonde filmbeelden kunnen zien dat [appellant] geweld heeft gepleegd door klappen en schoppen uit te delen. De film is zonder geluid, zodat het hof niet heeft kunnen vaststellen wie wat zei. [appellant] en de man hebben daarover verschillende verklaringen afgegeven. Het hof zal zich daarom uitsluitend op de filmbeelden baseren. Te zien is dat de man contact zoekt met [appellant] , dat [appellant] op enig moment wegloopt, maar wanneer de man hem achterna loopt, ook zelf naar de man toe gaat, dat [appellant] de man zodanig duwt dat deze op de grond valt, en dat [appellant] vervolgens, wanneer de man weer naar hem toe komt, deze flinke klappen geeft en, wanneer de man gevallen is, deze ook schopt. Aldus heeft [appellant] escalerend opgetreden, in plaats van de-escalerend, zoals van chauffeurs in dergelijke situaties mag worden verwacht. [appellant] zou bijvoorbeeld de-escalerend hebben kunnen optreden door naar zijn auto door te lopen en weg te rijden, zoals GVB heeft gesteld en [appellant] niet (voldoende) heeft weersproken.
3.6.3
Dat het hof deze mishandeling toch niet als dringende reden aanmerkt heeft te maken met de volgende omstandigheden. De betreffende gebeurtenissen vonden plaats in het begin van de nacht, op een op dat moment vrijwel verlaten terrein. Kort voordat de man op [appellant] afkwam waren er twee personen langs gelopen, maar op het moment dat de man [appellant] benaderde was er verder niemand aanwezig. De man was dronken en bleef [appellant] benaderen. Volgens GVB had [appellant] contact kunnen zoeken met een hulpdienst, maar ook wanneer die in de nabijheid van het betreffende terrein aanwezig was ( [appellant] heeft dat nadrukkelijk ontkend) dan staat niet vast dat deze [appellant] direct hulp had kunnen bieden. De man had een hand in zijn broekzak: GVB leidt daaruit af dat de man minder ‘gevaarlijk’ was, maar [appellant] heeft aangevoerd – en het hof kan zich die gedachtegang voorstellen – dat de man in die broekzak een mes of ander soort wapen bij zich had kunnen hebben. Het hof kan zich daarom voorstellen dat [appellant] zich, zoals hij in wezen ook aanvoert, bedreigd voelde en dat hij sterk getriggerd werd doordat hij – midden in coronatijd - tweemaal spuug van de man in het gezicht kreeg. [appellant] had er, achteraf oordelend, voor moeten kiezen nadrukkelijker van de man weg te lopen en niet terug te keren, maar het voor hem bedreigende karakter van de situatie vormt voor de beoordeling van de dringende reden wel een verzachtende omstandigheid. Dat zelfde geldt voor het voor het overige probleemloze functioneren door [appellant] , gedurende meer dan twintig jaar.
3.6.4
GVB legt aan het ontslag op staande voet ook ten grondslag dat [appellant] na het incident hiervan aan GVB geen melding heeft gemaakt, en daarentegen naar huis is gegaan, de man bloedend achterlatend, als ook dat [appellant] , nadat hij hierover daags nadien door GVB werd ondervraagd, geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. In dat gesprek heeft [appellant] immers ontkend de man geslagen en geschopt te hebben. [appellant] voert als verklaring voor dit handelen aan dat hij nooit eerder met iets strafrechtelijks was geconfronteerd, nooit eerder was aangehouden en daarom nooit eerder een advocaat had gehad. De strafrechtadvocaat die hem werd toegewezen had hem geadviseerd niets te zeggen dan wel alles te ontkennen. [appellant] had dat advies opgevolgd. Dat [appellant] niet al vanuit het politiebureau GVB heeft gebeld verklaart hij door te stellen dat hij maar een enkel telefoontje mocht plegen, en het nummer van GVB niet bij de hand had. [appellant] werd in het eerste gesprek met GVB bijgestaan door een (vakbonds)vertegenwoordiger, maar [appellant] had met deze geen vooroverleg gevoerd, en [appellant] heeft daarom ook richting GVB, zo verklaarde hij, het advies van de advocaat opgevolgd. Het valt te begrijpen dat GVB dit als kwalijk ervaart, maar evenzo valt begrip op te brengen voor het feit dat [appellant] in een voor hem wel zeer uitzonderlijke situatie terecht was gekomen, en dat hij daarom niet zal hebben gehandeld zoals hij had moeten handelen, namelijk door tegenover GVB direct openheid van zaken te geven.
3.6.5
Al met al kwalificeert het hof het geheel van [appellant] ’s gedragingen, alle omstandigheden meegewogen, niet als dringende reden. Grief 1 in incidenteel hoger beroep slaagt daarom niet.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
3.7.1
Het hof acht deze gedragingen wel verwijtbaar, en ook zodanig verwijtbaar, dat dit ontbinding van de arbeidsovereenkomst had gerechtvaardigd. GVB heeft onweersproken gesteld dat het voor het vervoersbedrijf heel belangrijk is dat haar personeel zich de-escalerend gedraagt. Dat heeft [appellant] bepaald niet gedaan. [appellant] was, als zeer ervaren chauffeur, van dit beleid van GVB op de hoogte dan wel had daar van op de hoogte moeten zijn, getuige de door GVB hierover bij herhaling gegeven instructies. ‘Slaan is gaan’, zo heeft GVB aangevoerd. Dat op zich is door [appellant] niet weersproken, en voor zover [appellant] dat wel bedoeld heeft te doen, acht het hof de situatie waarin [appellant] verkeerde niet zo uitzonderlijk, dat het door hem – tijdens diensttijd, in dienstkleding en in dan wel vlak bij een GVB-terrein - slaan en schoppen van een buitenstaander geen ontbinding op de e-grond zou rechtvaardigen, zoals GVB in eerste aanleg primair had verzocht.
3.7.2
Los hiervan is het maar zeer de vraag of [appellant] , gelet op de onherroepelijk geworden strafrechtelijke veroordeling, en gelet op de door GVB begrijpelijkerwijs verlangde verklaring omtrent gedrag, wel als chauffeur had kunnen blijven functioneren. Gelet op de voldragen e-grond is herplaatsing niet aan de orde. Dat [appellant] , zoals hij pas op een later moment aanvoerde, op enig moment tijdens het hierboven genoemde incident, een ‘black out’ zou hebben gehad, is door hem onvoldoende onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Grief 1 in principaal appel slaagt niet.
3.8
Het hof acht de gedragingen van [appellant] daarentegen niet ernstig verwijtbaar. Daarbij acht het hof van belang dat het incident (afgezien van het niet direct daarna melden en het daags daarna niet volledige openheid geven) een eenmalige gebeurtenis betrof, in een lang dienstverband, en het een situatie betrof die [appellant] niet volledig zelf had opgezocht: in zijn (excessieve) gedrag reageerde hij op het gedrag van de man die hem er van beschuldigde hem met de bus te hebben afgesneden en hem lastig viel in het begin van de nacht, op een op dat moment vrijwel verlaten terrein. Omdat het handelen en nalaten van [appellant] niet ernstig verwijtbaar is, heeft hij recht op een transitievergoeding. Het door [appellant] hiertoe becijferde bedrag van € 32.483,56 bruto is door GVB niet weersproken en komt het hof ook niet onjuist voor. Dit bedrag, met wettelijke rente hierover vanaf 1 mei 2022, zal daarom aan [appellant] worden toegewezen. Grief 2 in principaal appel slaagt.
3.9
Nu het ontslag op staande voet door de kantonrechter is vernietigd, kan [appellant] geen aanspraak (meer) maken op een vergoeding in verband met de onregelmatige opzegging door GVB: die opzegging is immers vernietigd, en dus al ongedaan gemaakt. Grief 4 in principaal appel slaagt daarom niet.
3.1
Op geen enkele manier is gebleken dat GVB ernstig verwijtbaar tegenover [appellant] zou hebben gehandeld of zou hebben nagelaten te handelen. Evenmin kan [appellant] aanspraak maken op een billijke vergoeding vanwege het door GVB ten onrechte gegeven ontslag op staande voet: die opzegging is immers vernietigd. Grief 3 in principaal appel slaagt daarom niet.
3.11
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.
3.12
Nu de kantonrechter [appellant] in het gelijk heeft gesteld wat betreft het onterecht gegeven ontslag op staande voet, maar, anders dan [appellant] wenste, de arbeidsovereenkomst terecht heeft ontbonden, kon de kantonrechter – ook wanneer zij aan [appellant] wel een transitievergoeding had toegekend – de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten zou dragen. De hiertegen in principaal en incidenteel gerichte grieven slagen daarom niet.
3.13
Nu beide partijen in het principaal appel gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zullen die proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. In incidenteel appel wordt GVB geheel in het ongelijk gesteld, zodat GVB in die proceskosten wordt veroordeeld.
4. Beslissing
Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan [appellant] geen transitievergoeding is toegekend,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt GVB tot betaling aan [appellant] van een transitievergoeding van € 32.483,56 bruto met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2022;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in principaal appel, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en veroordeelt GVB in de kosten van het incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.183,- voor salaris;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.S. Arnold, G.C. Boot en J.M.B. Cramwinckel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.