3.5Het hof is, kort samengevat, van oordeel dat de (gepleegde of nagelaten) gedragingen van [appellant] niet kwalificeren als een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW, zodat de kantonrechter het door GVB gegeven ontslag op staande voet terecht heeft vernietigd. Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2022 diende worden te ontbonden. Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat dit gedrag van [appellant] niet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten is aan te merken. [appellant] heeft daarom recht op een transitievergoeding. Bij die uitkomst geldt nog steeds dat beide partijen op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zodat het oordeel van de kantonrechter dat iedere partij in eerste aanleg de eigen kosten dient te dragen in hoger beroep in stand wordt gelaten. De proceskosten in principaal appel zullen worden gecompenseerd en in incidenteel appel zal GVB in de proceskosten worden veroordeeld. Deze beslissing wordt als volgt toegelicht.
3.6.1[appellant] was, toen het incident plaatsvond, in functie. Zijn dienst duurde immers die nacht tot 00.28 uur, en het incident vond plaats omstreeks 00.15 uur en duurde slechts enkele minuten. [appellant] had zijn GVB-uniform nog aan, en bevond zich op dan wel in de onmiddellijke nabijheid van als zodanig herkenbare GVB terreinen, zodat het incident een onmiskenbare, negatieve, uitstraling had op GVB. Het slachtoffer (hierna te noemen: de man) maakte er melding van op dan wel vlak bij een GVB terrein door een GVB-chauffeur ernstig te zijn mishandeld.
3.6.2[appellant] is voor de door hem gepleegde mishandeling strafrechtelijk veroordeeld, waarbij [appellant] de door de man geleden schade heeft moeten vergoeden. Die veroordeling is onherroepelijk geworden. Het hof heeft op de ter zitting getoonde filmbeelden kunnen zien dat [appellant] geweld heeft gepleegd door klappen en schoppen uit te delen. De film is zonder geluid, zodat het hof niet heeft kunnen vaststellen wie wat zei. [appellant] en de man hebben daarover verschillende verklaringen afgegeven. Het hof zal zich daarom uitsluitend op de filmbeelden baseren. Te zien is dat de man contact zoekt met [appellant] , dat [appellant] op enig moment wegloopt, maar wanneer de man hem achterna loopt, ook zelf naar de man toe gaat, dat [appellant] de man zodanig duwt dat deze op de grond valt, en dat [appellant] vervolgens, wanneer de man weer naar hem toe komt, deze flinke klappen geeft en, wanneer de man gevallen is, deze ook schopt. Aldus heeft [appellant] escalerend opgetreden, in plaats van de-escalerend, zoals van chauffeurs in dergelijke situaties mag worden verwacht. [appellant] zou bijvoorbeeld de-escalerend hebben kunnen optreden door naar zijn auto door te lopen en weg te rijden, zoals GVB heeft gesteld en [appellant] niet (voldoende) heeft weersproken.
3.6.3Dat het hof deze mishandeling toch niet als dringende reden aanmerkt heeft te maken met de volgende omstandigheden. De betreffende gebeurtenissen vonden plaats in het begin van de nacht, op een op dat moment vrijwel verlaten terrein. Kort voordat de man op [appellant] afkwam waren er twee personen langs gelopen, maar op het moment dat de man [appellant] benaderde was er verder niemand aanwezig. De man was dronken en bleef [appellant] benaderen. Volgens GVB had [appellant] contact kunnen zoeken met een hulpdienst, maar ook wanneer die in de nabijheid van het betreffende terrein aanwezig was ( [appellant] heeft dat nadrukkelijk ontkend) dan staat niet vast dat deze [appellant] direct hulp had kunnen bieden. De man had een hand in zijn broekzak: GVB leidt daaruit af dat de man minder ‘gevaarlijk’ was, maar [appellant] heeft aangevoerd – en het hof kan zich die gedachtegang voorstellen – dat de man in die broekzak een mes of ander soort wapen bij zich had kunnen hebben. Het hof kan zich daarom voorstellen dat [appellant] zich, zoals hij in wezen ook aanvoert, bedreigd voelde en dat hij sterk getriggerd werd doordat hij – midden in coronatijd - tweemaal spuug van de man in het gezicht kreeg. [appellant] had er, achteraf oordelend, voor moeten kiezen nadrukkelijker van de man weg te lopen en niet terug te keren, maar het voor hem bedreigende karakter van de situatie vormt voor de beoordeling van de dringende reden wel een verzachtende omstandigheid. Dat zelfde geldt voor het voor het overige probleemloze functioneren door [appellant] , gedurende meer dan twintig jaar.
3.6.4GVB legt aan het ontslag op staande voet ook ten grondslag dat [appellant] na het incident hiervan aan GVB geen melding heeft gemaakt, en daarentegen naar huis is gegaan, de man bloedend achterlatend, als ook dat [appellant] , nadat hij hierover daags nadien door GVB werd ondervraagd, geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. In dat gesprek heeft [appellant] immers ontkend de man geslagen en geschopt te hebben. [appellant] voert als verklaring voor dit handelen aan dat hij nooit eerder met iets strafrechtelijks was geconfronteerd, nooit eerder was aangehouden en daarom nooit eerder een advocaat had gehad. De strafrechtadvocaat die hem werd toegewezen had hem geadviseerd niets te zeggen dan wel alles te ontkennen. [appellant] had dat advies opgevolgd. Dat [appellant] niet al vanuit het politiebureau GVB heeft gebeld verklaart hij door te stellen dat hij maar een enkel telefoontje mocht plegen, en het nummer van GVB niet bij de hand had. [appellant] werd in het eerste gesprek met GVB bijgestaan door een (vakbonds)vertegenwoordiger, maar [appellant] had met deze geen vooroverleg gevoerd, en [appellant] heeft daarom ook richting GVB, zo verklaarde hij, het advies van de advocaat opgevolgd. Het valt te begrijpen dat GVB dit als kwalijk ervaart, maar evenzo valt begrip op te brengen voor het feit dat [appellant] in een voor hem wel zeer uitzonderlijke situatie terecht was gekomen, en dat hij daarom niet zal hebben gehandeld zoals hij had moeten handelen, namelijk door tegenover GVB direct openheid van zaken te geven.
3.6.5Al met al kwalificeert het hof het geheel van [appellant] ’s gedragingen, alle omstandigheden meegewogen, niet als dringende reden. Grief 1 in incidenteel hoger beroep slaagt daarom niet.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
3.7.1Het hof acht deze gedragingen wel verwijtbaar, en ook zodanig verwijtbaar, dat dit ontbinding van de arbeidsovereenkomst had gerechtvaardigd. GVB heeft onweersproken gesteld dat het voor het vervoersbedrijf heel belangrijk is dat haar personeel zich de-escalerend gedraagt. Dat heeft [appellant] bepaald niet gedaan. [appellant] was, als zeer ervaren chauffeur, van dit beleid van GVB op de hoogte dan wel had daar van op de hoogte moeten zijn, getuige de door GVB hierover bij herhaling gegeven instructies. ‘Slaan is gaan’, zo heeft GVB aangevoerd. Dat op zich is door [appellant] niet weersproken, en voor zover [appellant] dat wel bedoeld heeft te doen, acht het hof de situatie waarin [appellant] verkeerde niet zo uitzonderlijk, dat het door hem – tijdens diensttijd, in dienstkleding en in dan wel vlak bij een GVB-terrein - slaan en schoppen van een buitenstaander geen ontbinding op de e-grond zou rechtvaardigen, zoals GVB in eerste aanleg primair had verzocht.
3.7.2Los hiervan is het maar zeer de vraag of [appellant] , gelet op de onherroepelijk geworden strafrechtelijke veroordeling, en gelet op de door GVB begrijpelijkerwijs verlangde verklaring omtrent gedrag, wel als chauffeur had kunnen blijven functioneren. Gelet op de voldragen e-grond is herplaatsing niet aan de orde. Dat [appellant] , zoals hij pas op een later moment aanvoerde, op enig moment tijdens het hierboven genoemde incident, een ‘black out’ zou hebben gehad, is door hem onvoldoende onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Grief 1 in principaal appel slaagt niet.