1.Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [A] en [C] c.s. genoemd. Geïntimeerde sub 2 wordt ook [D] genoemd, geïntimeerde sub 3 wordt ook [E] genoemd. [B] wordt hierna (bij zijn roepnaam) [B] genoemd, [C] (bij haar roepnaam) [C] .
[A] is bij dagvaarding van 30 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [A] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [C] c.s. als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven houdende vermeerdering van grondslag van eis;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- akte overleggen producties in incidenteel appel (met producties 5 en 6);
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2022. Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van pleitnotities die zijn overgelegd.
Vervolgens heeft [C] c.s. (met toestemming van het hof) nog een akte overleggen producties (producties 7 tot en met 10) overgelegd en [A] een antwoordakte, houdende vermindering van eis.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[A] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de – in hoger beroep gewijzigde – vorderingen van [A] alsnog integraal zal toewijzen en [C] c.s. alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans deze zal afwijzen, althans een zodanig oordeel zal geven als het hof juist acht, onder veroordeling van [C] c.s. in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van grieven heeft [A] zijn vorderingen zoals gedaan in eerste aanleg deels gewijzigd. Hij vordert dat het hof – samengevat weergegeven –, voor zoveel mogelijk hoofdelijk, uitvoerbaar bij voorraad en tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
1. voor recht verklaart dat [C] op 13 juni 2018 geen schenkingen heeft gedaan aan [D] en [E] , althans niet de als productie 3 en 4 in het geding gebrachte schuldverklaringen heeft ondertekend, althans verklaart voor recht dat de betreffende schenkingen zijn vervallen, althans rechtens zijn vernietigd, althans deze vernietigt;
2. [C] c.s. hoofdelijk, in hun hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [C] veroordeelt om te bevorderen dat aan [A] wordt voldaan € 68.972,10, zijnde de helft van het in depot bij de notaris staande bedrag van € 137.944,19, op straffe van een dwangsom;
3. [C] c.s. hoofdelijk, in hun hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [C] , veroordeelt aan [A] te voldoen de wettelijke rente over € 68.972,10 vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg tot de dag van algehele voldoening;
4. voorwaardelijk, dat wil zeggen ingeval [C] c.s. of één van hen aanspraak zou maken op een reprisevordering van de nalatenschap van [C] op de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van [C] en [B] , [C] c.s. hoofdelijk veroordeelt aan [A] af te geven:
• een integrale en gedateerde kopie van de akte van verdeling van Actus notarissen;
• een bewijs van ontvangst van het bedrag van € 34.464,63;
• een kopie van alle rekeningafschriften van de bankrekening die [C] c.s. aan de notaris kenbaar heeft gemaakt, op straffe van een dwangsom;
5. [C] c.s. veroordeelt in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
Voor zover [A] in eerste aanleg ook een veroordeling van [C] c.s. in de buitengerechtelijke kosten had gevorderd, begrijpt het hof dat [A] deze vordering niet handhaaft, aangezien de rechtbank deze vordering heeft afgewezen en [A] daartegen niet heeft gegriefd.
Bij antwoordakte, houdende vermindering van eis heeft [A] zijn eis verminderd in die zin dat hij het in het petitum van de dagvaarding onder 2. en 3. genoemde bedrag van € 68.972,10 vermindert tot € 51.699,29.
[C] c.s. heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met inachtneming van de gewijzigde eis in conventie en deze gewijzigde eis eveneens af te wijzen evenals de eis om [C] c.s. te veroordelen in de kosten in beide instanties.
In het incidenteel hoger beroep heeft [C] c.s. geconcludeerd tot (naar het hof begrijpt) gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de reconventionele vorderingen van [C] c.s. alsnog toe te wijzen. Deze vorderingen houden in:
a. een verklaring voor recht dat er ten gunste van de nabestaanden van [C] een vergoedingsrecht (repriserecht) bestaat ter hoogte van een bedrag van € 34.545,61 uit het privévermogen van [C] in december 2016 in de huwelijksgemeenschap is gevloeid, en is aangewend tot betaling vanuit de gemeenschap aan [B] in privé;
b. een veroordeling van [A] om te bevorderen dat ten behoeve van de nalatenschap van [C] een bedrag van € 134.545,61 dat deel uitmaakt van het depot bij de notaris, ten goede komt aan de nalatenschap van [C] , alsmede de helft van het bedrag dat daarna bij de notaris in depot zal zijn, op straffe van een dwangsom;
c. een veroordeling van [A] om aan de nalatenschap van [C] te voldoen de wettelijke rente over € 134.545,61 vanaf 21 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
d. een veroordeling van [A] in de (proces)kosten.
[A] heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van [C] c.s. in het incidenteel hoger beroep, althans dit hoger beroep als ongegrond af te wijzen, met veroordeling van [C] c.s. in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep.
[C] c.s. heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.