ECLI:NL:GHAMS:2023:794

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/15/333604 / JU RK 22-1687
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de spoed uithuisplaatsing van een minderjarige met diabetes type 1

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de spoed uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010, die lijdt aan diabetes type 1. De vader van de minderjarige, die in hoger beroep was gekomen tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter, heeft betoogd dat hij in staat is om voor zijn dochter te zorgen, maar het hof oordeelde dat de vader momenteel niet in staat is om de noodzakelijke zorg en begeleiding te bieden die de minderjarige nodig heeft. De minderjarige verblijft sinds november 2022 op een woongroep, waar zij meer structuur en ondersteuning krijgt. Het hof heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende in staat is om de diabetes van zijn dochter goed te reguleren en dat er zorgen zijn over de communicatie tussen hen. De vader heeft erkend dat zijn dochter zorg nodig heeft, maar het hof concludeert dat de huidige situatie in de thuissituatie niet veilig is voor de minderjarige. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd en het hoger beroep van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie -en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.321.458/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/333604 / JU RK 22-1687
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak van
[de vader], wonende te [plaats A] , verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam, en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [plaats B] , verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren [in] 2010 te [plaats C] .
Als informant is aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem, hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kinderrechter) van 9 november 2022 en 16 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de voornoemde beschikkingen van 9 november 2022 en 16 november 2022.
2.2
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
  • een bericht van de vader van 23 januari 2023;
  • een bericht van de GI van 14 februari 2023, met bijlagen;
  • een brief van 15 februari 2023 van de advocaat van de moeder, mr. F.R. Brouwer, met een inhoudelijke reactie op de uithuisplaatsing van [minderjarige] en een bericht van verhindering van de moeder en de advocaat.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige] gesproken. De inhoud van dit gesprek is door de voorzitter ter zitting zakelijk weergegeven.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn [in] 2006 tot 16 juli 2015 met elkaar gehuwd geweest. Sinds de echtscheiding van de ouders heeft [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader. Sinds de beschikking van 2 juli 2020 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bekrachtigd bij beschikking van dit hof, oefent de vader alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van dit hof van 9 augustus 2022 is een omgangsregeling bepaald, kort gezegd, waarbij [minderjarige] één keer per maand van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de moeder thuis verblijft, nader in te vullen in overleg met de GI, met dien verstande dat deze regeling vanaf 9 augustus 2022 zal worden opgebouwd.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2015 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd tot 22 september 2019.
[minderjarige] is daarna opnieuw onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 maart 2022 tot 30 maart 2023, welke beslissing is bekrachtigd door dit hof op 13 september 2022.
3.4
Op 21 juli 2022 heeft de vader een schriftelijke aanwijzing gekregen van de GI die, kort samengevat, ziet op de medische verzorging van [minderjarige] , op de inzet van ambulante opvoedondersteuning en een kindercoach en op structurele omgang tussen de moeder en [minderjarige] .
Op 27 januari 2023 heeft de vader een schriftelijke aanwijzing gekregen van de GI die ziet op de Evaluatie Schriftelijke Aanwijzing van 21 juli 2022 en de voorwaarden om [minderjarige] terug naar huis te laten gaan.
3.5
[minderjarige] verblijft sinds november 2022 op een woongroep van Nabij-Zorg, locatie [locatie] , in [plaats D] . Zij gaat nog steeds in [plaats A] naar [school] , een school voor speciaal onderwijs.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikkingen is, uitvoerbaar bij voorraad, aan de GI een machtiging uithuisplaatsing verleend om [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg en/of een 24-uurs setting te mogen plaatsen. Eerst bij spoedbeslissing van 9 november 2022 voor een periode van vier weken en vervolgens bij beschikking van 16 november 2022 voor de periode tot 30 maart 2023.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, het verzoek van de GI om [minderjarige] uit huis te plaatsen (alsnog) af te wijzen, dan wel slechts toe te wijzen voor een beperktere duur.
4.3
De GI heeft ter zitting verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunt van de vader
5.1
De vader is het niet eens met de (spoed)uithuisplaatsing van [minderjarige] . Hij erkent dat [minderjarige] zorg nodig heeft in verband met haar diabetes en dat het niet altijd goed ging met haar bloedglucosespiegel. De vader doet er alles aan om deze stabiel te houden. [minderjarige] is echter een puber die wel eens onverstandige keuzes maakt, zoals stiekem snoepen. Daar heeft de vader geen zicht op. Hij zorgt er altijd wel voor dat [minderjarige] met voedzaam eten of geld op school verschijnt, maar hij weet niet wat [minderjarige] met het geld doet.
De vader is wel degelijk bereid om hulpverlening in de thuissituatie te accepteren en hij heeft dit tot op heden altijd gedaan. Hij wijst op de positieve rapportage over de periode van 5 september 2022 tot 2 oktober 2022 van de crisishulp van Kenter en in het verleden van de praktijk Irene Heim. De vader heeft wat moeite om aan te geven dat hij voor zichzelf hulp zou kunnen gebruiken bij praktische zaken. De verstandhouding met de gezinsmanager is niet goed, zodat hij niet bij haar komt met zijn vragen. De vader heeft via de huisarts en andere instanties geprobeerd een hulpverleningstraject voor zichzelf te krijgen om zijn emotieregulatie te verbeteren. Er zijn hiervoor wachtlijsten van enkele jaren. Hij kan zich niet voorstellen dat [minderjarige] heeft aangegeven angstig te zijn voor hem. Bovendien hoort het boos worden op of streng toespreken van [minderjarige] bij het opvoeden van een puber.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn bereidheid uitgesproken om via de gemeente voor zichzelf hulp en bijstand te vragen van een maatschappelijk werker.
Verweer van de GI
5.2
De gezinsmanager staat nog steeds achter de noodzaak van de uithuisplaatsing van [minderjarige] . De directe aanleiding vormden de zorgen over de (on)mogelijkheid om in de thuissituatie de zorg te verbeteren met betrekking tot de diabetes van [minderjarige] en de geuite weerstand van [minderjarige] tegen de onvoorspelbare wijze waarop haar vader met haar communiceerde. De gezinsmanager wijst erop dat het de vader niet lukte om met [minderjarige] haar diabetes goed te reguleren en dat dit tot gevaarlijke gezondheidsrisico’s kan leiden, en tot een spoedopname zoals zich heeft voorgedaan in april 2022.
De gezinsmanager heeft verder naar voren gebracht dat [minderjarige] nog basale zaken met betrekking tot haar persoonlijke hygiëne moest leren, bijvoorbeeld om zelf haar haren te wassen en dagelijks schoon ondergoed aan te trekken. Ook wordt gezien dat zij geniet van de
huiselijkheid op de groep, waar bijvoorbeeld met elkaar een spelletje wordt gedaan. Bij haar vader moest zij vaak naar buiten en ontbrak het aan controle over haar contacten. Op school zien ze ook meer rust bij [minderjarige] . De positieve ontwikkeling van [minderjarige] maakt dat de kindercoach kan starten. Het is voor [minderjarige] zeer teleurstellend dat de vader niet naar omgangsafspraken komt. De gezinsmanager is bereid om de vader duidelijke informatie te geven over de wijze waarop hij naar de afgesproken locaties zou kunnen komen, nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader moeite heeft met het voor zichzelf regelen van dit soort praktische zaken.
Advies van de raad
5.3
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling gewezen op de kwetsbaarheid van [minderjarige] in meerdere opzichten. Zij heeft diabetes en heeft meer uitleg nodig dan een gemiddeld kind. Dat vraagt om een netwerk dat haar helpt bij de ingewikkelde situatie waar zij nu in zit, zowel op medisch gebied als op school. In het belang van [minderjarige] moet veel worden samengewerkt. Ten tijde van de verleende machtiging uithuisplaatsing waren er zorgen over de instabiele suikerwaarden en of de vader in staat was om [minderjarige] op haar niveau te begeleiden en aan te spreken. De machtigingen zijn volgens de raad op terechte gronden verleend.
Om te kunnen werken naar een terugplaatsing is het belangrijk dat de vader zelf ook hulp zoekt om hem te ondersteunen bij allerlei zaken. Nodig is een betere samenwerking met de GI. Voor [minderjarige] blijft het belangrijk dat haar vader een rol speelt in haar leven.
Beoordeling door het hof
5.4
Het hof dient te toetsen of de verleende machtigingen uithuisplaatsing noodzakelijk waren in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] (artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Hiervoor zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. [minderjarige] heeft diabetes type 1 en spuit insuline. Zij heeft daarmee een kwetsbare gezondheid. Er is sprake geweest van een intensieve begeleiding van [minderjarige] en haar vader in de thuissituatie. Zij zijn in de zomervakantie 2022 begeleid door KinderThuisZorg, die drie keer per dag langskwam. Uit het verslag van 1 september 2022 blijkt dat de vader de begeleiding door de diabetesverpleegkundige niet ondersteunde en een eigen beleid hanteerde. Het lukte de vader zelf niet om noodmedicatie te regelen. Voor [minderjarige] was er thuis geen rust, reinheid en regelmaat en zij werd continu blootgesteld aan de verbale agressie van haar vader. Ook naar de medewerkers van de KinderThuisZorg liet de vader veel verbale agressie en afwijzing zien. Dit gedrag leek invloed te hebben op [minderjarige] . Zij kon negatief en soms onbeleefd reageren. De ingezette crisiszorg van Kenter Jeugdhulp, in september 2022, heeft na een traject van vier weken geconcludeerd dat de gezinssituatie veilig was en de crisis was opgeheven. De doelstelling die betrekking heeft op de basisroutines in het gezin om tegemoet te komen aan de ontwikkelingstaken en behoeften van het kind, waren deels behaald. In het verslag is bij de aanleiding van de aanmelding ook beschreven dat de vader door ziekte een minimale conditie heeft en alles vergeet. De vader zou opvoedondersteuning kunnen gebruiken, omdat [minderjarige] steeds ouder wordt en de vader haar op een juiste manier zou moeten begrenzen en loslaten. De GI heeft het niet verantwoord geacht om de verdere opvoedondersteuning af te wachten, aangezien [minderjarige] in november 2022 via school signalen heeft afgegeven dat zij niet naar huis wilde. Dit omdat zij nooit wist hoe de vader zou reageren en zij daarom bang was in de thuissituatie.
5.5
Het hof acht bovengenoemde feiten en omstandigheden voldoende aanleiding om over te gaan tot een spoeduithuisplaatsing. Het is voor [minderjarige] met haar kwetsbare gezondheid van belang om aan te kunnen op een voorspelbare opvoeder die in staat is om de basale zaken met betrekking tot de gezondheid te kunnen begeleiden. Stress van [minderjarige] over de thuissituatie, in
het bijzonder de verbale agressie van de vader, is schadelijk voor haar gezondheid en sociaal- emotionele ontwikkeling. Aan de goede wil van de vader wordt niet getwijfeld, maar hij komt onvoldoende tegemoet aan de zorg en opvoeding die [minderjarige] nodig heeft. Dit is na de uithuisplaatsing bevestigd toen er meer zicht kwam op [minderjarige] .
5.6
Gebleken is dat de structuur die nu aan [minderjarige] wordt geboden haar goed doet en dat zij meer vertrouwen lijkt te krijgen in de begeleiding van haar diabetes. In het bericht van KinderThuisZorg van 22 januari 2023 aan de gezinsmanager wordt beschreven dat [minderjarige] vanuit haar thuissituatie geleerd is dat hulpverleners lastig zijn en dat je dat moet afwijzen. In haar nieuwe woonsituatie lijkt zij volgens KinderThuisZorg te leren dat je dit ook op een andere manier kunt bekijken. Uit het verslag van KinderThuisZorg van 8 februari 2023 blijkt dat [minderjarige] ontspant door de veilige omgeving waar zij zich nu in bevindt. Zij vertoont pubergedrag, maar is ook geïnteresseerd in haar diabetesplan. Op 24 januari 2023 heeft [minderjarige] haar laatste stap mogen aftekenen van het aanleertraject om de ratio te berekenen van haar medicatie. Dit wordt bevestigd door de groepsmentor van [minderjarige] . In het evaluatieformulier van 20 januari 2023 heeft zij geschreven dat in december 2022 de diabetes van [minderjarige] stabiel genoeg was om te starten met het tellen van koolhydraten. Dit is nooit eerder gelukt toen [minderjarige] bij haar vader woonde. Zij heeft meer en beter geaccepteerd dat zij hulp krijgt van de thuiszorg.
5.7
Verder is duidelijk geworden dat [minderjarige] nog veel moest leren over bijvoorbeeld de dagelijkse persoonlijke hygiëne, aangezien zij dat van huis uit niet heeft meegekregen. Uit de evaluatie van de groepsmentor van 18 januari 2023 blijkt dat [minderjarige] het moeilijk vond om te horen dat dit een aandachtspunt is. Het ontbreken van aandacht thuis is eveneens een zorgpunt. [minderjarige] was veel buiten en de vader had geen zicht op haar vriendenkring. Volgens de gezinsmanagers ervaart [minderjarige] nu bijvoorbeeld hoe gezellig het kan zijn om binnen een spelletje te doen met elkaar. In het verslag van school van 16 januari 2023 wordt aangegeven dat met betrekking tot sociale vaardigheden, houding en gedrag [minderjarige] stappen zet met vallen en opstaan. Een aandachtspunt is onder andere sociale flexibiliteit van [minderjarige] . Ook op dat punt acht het hof de vader op dit moment onvoldoende in staat om [minderjarige] daarin te ondersteunen. De moeite die het de vader kost om afspraken te realiseren met betrekking tot de omgang en evaluatie met de GI, wijzen erop dat hij in het dagelijks leven voor zichzelf al moeite heeft om de zaken te kunnen regelen, laat staan om zijn kwetsbare puberdochter adequaat te begeleiden. Buiten kijf staat dat de vader voor [minderjarige] belangrijk is. Zij heeft dat in het gesprek met de voorzitter ook aangegeven. Wel is een eerste vereiste dat hij leert voor haar een voorspelbare opvoeder te zijn die in staat is haar aandacht te geven en te bejegenen op een toon en met een woordgebruik welke passend zijn voor haar als jeugdige. Een thuisplaatsing is op dit moment niet aan de orde, omdat er nog geen enkele start is gemaakt tot verandering. Een eerste stap dient te zijn dat de omgangsafspraken nageleefd worden en dat [minderjarige] daarin niet wordt teleurgesteld.
5.8
Dit leidt tot de conclusie dat het hof de beschikkingen zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter van 9 en 16 november 2022 en wijst het hoger beroep van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, M.T. Hoogland en G.W. Brands- Bottema, in tegenwoordigheid van mr. F de Jongh, als griffier en is op 21 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.