3.7.Anders dan [appellant] in zijn toelichting op
grief 2betoogt, vormen de door de kantonrechter in overweging 5.6 van de tussenbeschikking genoemde kwesties, zoals hiervoor in de laatste volzin van overweging 3.4 is weergegeven, geen onderdeel van de bewijsopdracht: het zijn (slechts) aandachtspunten in het kader van de bewijslevering. Het is dus niet zo dat Kite dient te bewijzen dat [naam 3] geen (oneigenlijk) motief had om de melding over [appellant] te doen en/of een goede reden had om die melding pas drie weken na het derde incident te doen. Inhoudelijk zal het hof aanstonds nog op deze kwesties ingaan.
3.8.1.De
grieven 2 (voor zover nog niet behandeld) tot en met 10kunnen gezamenlijk worden besproken, omdat zij alle opkomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat Kite is geslaagd in haar bewijslevering. Het hof onderschrijft evenwel dat oordeel en de gronden waarop het berust. De kantonrechter heeft de getuigenverklaring van [naam 3] , die is bevestigd door die van [naam 1] , en die in lijn is met de twee verklaringen die zij eerder aflegde (zie hierboven overweging 2, onder o, p en t), voldoende aannemelijk en geloofwaardig geacht om op grond daarvan het door Kite te leveren bewijs aan te nemen. Daarbij heeft zij de getuigenverklaring van [appellant] minder aannemelijk en minder geloofwaardig geacht dan die van [naam 3] en [naam 1] . Het hof, dat de getuigen niet heeft gehoord, ziet in niets van wat [appellant] in appel heeft aangevoerd aanleiding om de bewijswaardering door de kantonrechter, die de getuigen wel heeft gehoord, te desavoueren. Niettemin zal, waar nodig, in het navolgende op de door [appellant] aangevoerde specifieke bezwaren tegen de bewijswaardering door de kantonrechter worden ingegaan. Waar dergelijke bezwaren door het hof in meerdere of mindere mate steekhoudend zullen worden geacht, heeft dat geen gevolgen voor de (uiteindelijke) conclusie dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat Kite in haar bewijslevering is geslaagd. Voor de inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen verwijst het hof kortheidshalve naar de desbetreffende processen-verbaal.
3.8.2.In de toelichting op grief 2 voert [appellant] onder meer aan dat er voor [naam 3] eind maart 2021 geen andere reden was om het derde incident te melden dan begin maart 2021, omdat [naam 3] ook begin maart 2021 al technical trainer van Kite was en dus als zodanig op de verifier training bij [appellant] had kunnen worden ingedeeld. Dit moge zo zijn, [naam 3] heeft als getuige verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij het voorval eerst niet wilde escaleren omdat zij niet wilde dat [appellant] in de problemen zou komen, maar dat zij op een later moment, toen zij was ingedeeld op de verifier simulator, de naam van [appellant] zag staan. Daardoor bestond de kans dat zij bij [appellant] zou worden ingedeeld en dat wilde zij per se niet. Anders gezegd, de mogelijkheid dat [naam 3] betrokken zou worden bij de training van [appellant] was begin maart 2021 weliswaar aanwezig maar nog slechts abstract, althans in de beleving van [naam 3] . Dit werd voor haar pas concreet toen zij, ingedeeld op de verifier simulator, de naam van [appellant] zag staan, en dat was de reden om (pas) toen de melding over het incident te doen. Het hof acht dit – met de kantonrechter in overweging 3.7 van de bestreden beschikking – een plausibele verklaring voor het feit dat [naam 3] enige tijd heeft gewacht met het melden van het derde incident.
3.8.3.De stelling van [appellant] (in de toelichting op grief 3) dat [naam 3] niet bevoegd was de onderhavige training af te nemen verdraagt zich niet met hetgeen hij ter zake (in de toelichting op grief 2) heeft aangevoerd, zoals zojuist besproken. Bovendien heeft Kite bij verweerschrift in hoger beroep een overzicht in het geding gebracht, waaruit volgens haar blijkt dat [naam 3] als trainer wel gekwalificeerd was, ook voor de verifier training. [appellant] heeft dit, hoewel nadien nog aan het woord geweest, niet betwist, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Ten slotte volgt ook uit de getuigenverklaringen van [naam 3] en [naam 1] dat [naam 3] ter zake bevoegd was.
3.8.4.Ook als ervan dient te worden uitgegaan dat, zoals [appellant] in de toelichting op de grieven 3 en 9 opmerkt, in maart 2021 niet zeker was dat hij op korte termijn voor een verifier training zou worden opgeroepen, heeft [appellant] onvoldoende (gemotiveerd) betwist dat hij voor die training in 2021, ook in maart, kón worden ingedeeld. In zoverre is het dus, anders dan [appellant] meent, niet onlogisch dat hij medio maart 2021 heeft gehandeld zoals hem door Kite is verweten en door de kantonrechter bewezen is geacht. Dat [appellant] tot dan toe steeds zijn trainingen in een keer had gehaald, doet daaraan niet af. Het behoeft geen betoog dat het voor [appellant] , mede gezien de eerdere incidenten, noodzakelijk was de training met succes af te ronden.
3.8.5.Dat [appellant]
[naam 3]en niet een van de andere door hem in zijn toelichting op grief 3 genoemde technical trainers heeft benaderd met, kort gezegd, het voorstel hem te helpen frauderen is, laat zich – zo dat al nodig is – verklaren door het feit dat [naam 3] (indirect) betrokken was bij de door [appellant] geconstateerde procesdeviatie en [appellant] kennelijk meende haar in verband daarmee onder druk te kunnen zetten, ook al had [naam 3] , zoals tussen partijen vaststaat en [appellant] als getuige ook heeft verklaard, de desbetreffende ‘kritische handeling’ in het Biosafety Cabinet niet verricht en daaraan dus geen schuld.
3.8.6.Met de kantonrechter (in overweging 3.8 van de bestreden beschikking) is het hof, anders dan [appellant] in de toelichting op grief 4 betoogt, van oordeel dat de omstandigheid dat [naam 3] als getuige heeft verklaard dat er twee gesprekken tussen haar en [appellant] zijn geweest (een op 3 en een op 9 maart 2021), terwijl zij op 29 maart 2021 tegenover [naam 2] en op 24 augustus 2021 schriftelijk heeft verklaard dat er (slechts) een gesprek is geweest (op 3 maart 2021), niet afdoet aan haar geloofwaardigheid als getuige. Evenmin invalideert deze omstandigheid het oordeel van de kantonrechter (in overweging 3.6 van de bestreden beschikking) dat de verklaringen van [naam 3] ook overigens – in het bijzonder ten aanzien van de inhoud van het voorval – ‘consistent en specifiek en (mede) daardoor geloofwaardig en overtuigend’ zijn. Hetzelfde merkt het hof op met betrekking tot de omstandigheid dat [naam 3] [appellant] ter zitting niet heeft herkend, hoewel het gebeurde naar haar verklaring veel indruk op haar heeft gemaakt. Ten slotte doet naar het oordeel van het hof evenmin aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van [naam 3] af dat zij in haar schriftelijke verklaring van 24 augustus 2021 heeft geschreven “(…) je weet niet wat [appellant] ermee doet en ik vind het al niet makkelijk met [appellant] samen te werken. Hij vindt iets en dan is het moeilijk hem te overtuigen dat het anders is”, terwijl zij als getuige heeft verklaard dat zij [appellant] vóór het derde incident niet kende. Mogelijk is de schriftelijke verklaring van [naam 3] in zoverre gebaseerd op na dat incident met [appellant] opgedane andere ervaringen, maar hoe dan ook acht het hof dit aspect in het kader van de bewijswaardering niet van voldoende zwaarwegend belang.
3.8.7.Als onder 3.8.5 vermeld, staat tussen partijen niet ter discussie – en heeft [appellant] als getuige zelf verklaard – dat niet [naam 3] maar een andere collega de ‘kritische handeling’ in het Biosafety Cabinet heeft verricht, waarbij een fout is gemaakt. Uit de getuigenverklaringen van zowel [appellant] als [naam 3] is ook af te leiden dat dit door hen beiden ook van meet af aan is aangenomen. Tegen die achtergrond valt niet in te zien waarom [naam 3] vanwege de onderhavige kwestie bang zou zijn geweest voor haar eigen positie binnen Kite, laat staan dat zij daarom [appellant] valselijk zou hebben beschuldigd. De precieze gang van zaken met betrekking tot de verslaglegging van de onderhavige ‘deviatie’ acht het hof reeds daarom evenmin van belang in het kader van de bewijswaardering.
3.8.8.Met de overweging dat tegenover de (getuigen)verklaringen van [naam 3] en [naam 1] de getuigenverklaring van [appellant] zelf onvoldoende gewicht in de schaal legt (overweging 3.9 van de bestreden beschikking), heeft de kantonrechter tot uitdrukking gebracht dat zij meer geloof en waarde hecht aan de getuigenverklaringen van [naam 3] en [naam 1] dan aan die van [appellant] . Het hof deelt dat oordeel, waarbij in aanmerking wordt genomen dat [appellant] (als partij) belang bij de uitkomst van deze zaak heeft en [naam 3] en [naam 1] niet. Er bestaat geen grond aan te nemen dat [naam 3] en/of [naam 1] bewust niet naar waarheid hebben verklaard (hebben gelogen).
3.8.9.In het midden kan blijven of [appellant] , zoals hij in de toelichting op grief 10 naar voren heeft gebracht, al dan niet bang was voor [naam 1] vanwege diens rol bij de eerdere incidenten althans het tweede incident. Waar het om gaat is dat [naam 1] als senior technical trainer een (grote) vinger in de pap had op het gebied van het beoordelen van eventuele schendingen van veiligheidsregels binnen Kite, alsmede op het terrein van de door de werknemers van Kite te volgen trainingen. Kennelijk was [appellant] er met het oog op de door hem te volgen verifier training, mogelijk (mede) vanwege de eerdere incidenten en/of op hem geuite kritiek, niet gerust op dat [naam 1] hem in het kader van die training welwillend gezind zou zijn. Hoe dan ook, gelet op voormelde positie van [naam 1] ziet het hof geen aanleiding eraan te twijfelen dat [appellant] (de rol van onder anderen) [naam 1] bij (de beoordeling van) de training tegenover [naam 3] heeft genoemd als reden waarom zij hem bij de verifier training zou moeten helpen.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
3.9.1.Grief 11houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de e-grond heeft ontbonden. [appellant] betoogt dat de kantonrechter bij de beoordeling van het (primaire) verzoek tot ontbinding op deze grond het tweede incident (vgl. hierboven overweging 2 h) heeft betrokken, terwijl zij zich had moeten beperking tot een beoordeling van dit verzoek op basis van het derde incident.
3.9.2.Net als grief 1 berust deze grief op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. Het hof stelt voorop dat, zoals onder 3.3 is overwogen, de kantonrechter in overweging 5.4 van de tussenbeschikking heeft geoordeeld dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van [appellant] (de e-grond) gerechtvaardigd is, als voldoende vaststaat dat [appellant] zich heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, de hem verweten gedragingen in verband met het derde incident. In verband daarmee heeft de kantonrechter Kite bewijs opgedragen. Na de bewijslevering heeft de kantonrechter in de bestreden beschikking (overweging 3.3 e.v.) geoordeeld dat [appellant] zich aan ‘de [hem] verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt’, waarmee, gelet op het voorgaande, uitsluitend het derde incident wordt bedoeld. Als de kantonrechter vervolgens (in overweging 3.20) concludeert dat ‘het primair door Kite aan de ontbinding ten grondslag gelegde verwijtbaar handelen van [appellant] [is] komen vast te staan’, doelt zij dan ook alleen op het derde incident.
Het enkele feit dat de kantonrechter in overweging 3.18 van de bestreden beschikking in het kader van de bewijswaardering het tweede incident ten tonele voert, maakt dat niet anders. Anders dan [appellant] lijkt te willen aanvoeren, maakt voor het voorgaande niet uit of de verweten gedragingen (uitsluitend) hebben plaatsgevonden op 3 maart 2021, of (gedeeltelijk ook) op 9 maart 2021.
3.9.3.Tot goed begrip merkt het hof nog op dat [appellant] niet heeft geappelleerd tegen de tussenbeschikking, dus geen grief heeft gericht tegen de zojuist genoemde overweging 5.4 daarvan. Evenmin heeft [appellant] in het kader van grief 11 aangevoerd dat – ook als vaststaat dat hij zich aan de hem verweten en Kite te bewijzen opgedragen gedragingen had schuldig gemaakt – de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet op de e-grond had mogen ontbinden.