ECLI:NL:GHAMS:2023:789

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
2 april 2023
Zaaknummer
200.311.975/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van werknemer in de farmaceutische sector

In deze zaak gaat het om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant], werkzaam als Cell Therapy Specialist II bij Kite Pharma EU B.V., en zijn werkgever. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst ontbonden op de e-grond, omdat [appellant] zich schuldig had gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen. Dit handelen betrof onder andere het willen frauderen bij een verplichte training en het onder druk zetten van een collega om hem te helpen bij die training. De kantonrechter oordeelde dat de gedragingen van [appellant] de integriteit van het bedrijf in gevaar brachten en dat het vertrouwen in hem onherstelbaar was geschaad. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam de beslissing van de kantonrechter bevestigd. Het hof onderschreef het oordeel dat Kite in haar bewijslevering was geslaagd en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. Het hof oordeelde dat [appellant] geen recht had op een transitievergoeding of billijke vergoeding, omdat zijn handelen als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt. De kosten van het hoger beroep werden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: : 200.311.975/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9295314 \ AO VERZ 21-66
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 april 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.W. Ebbink te Haarlem,
tegen
KITE PHARMA EU B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Ruijssenaars te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Kite genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op 20 juni 2022, onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van de (eind)beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) op 31 maart 2022 onder bovengenoemd zaak- en rolnummer tussen partijen heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het beroepschrift, dat een eisvermeerdering bevat, strekt ertoe dat het hof – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking behoudens de daarbij uitgesproken ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal vernietigen en de verzoeken van [appellant] , zoals in het beroepschrift vervat, (alsnog) zal toewijzen, met veroordeling van Kite in de proceskosten in beide instanties.
Op 23 december 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift van Kite, met bijlagen, ingekomen. Dit stuk strekt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking en veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Bij deze gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, [appellant] door zijn hiervoor genoemde advocaat, Kite door mr. M. van Eck, advocaat te Amsterdam, alsmede door haar hiervoor genoemde advocaat, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen. [appellant] heeft bij deze gelegenheid nog nadere stukken in het geding gebracht.
Kite heeft een bewijsaanbod gedaan.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.Feiten

De kantonrechter heeft zowel in de niet in het hoger beroep betrokken tussenbeschikking van 21 september 2021 (hierna: de tussenbeschikking), overwegingen 2.1 tot en met 2.28, als in de bestreden beschikking, overwegingen 2.1 tot en met 2.23, een aantal feiten in deze zaak als vaststaand aangemerkt. Deze feiten staan tussen partijen niet ter discussie. Het gaat om het volgende.
( a) [appellant] , geboren [geboortedatum] , is op 1 december 2018 in dienst getreden van Kite in de functie van Cell Therapy Specialist II (hierna: CTS II), met een salaris van € 3.825,00 bruto per maand.
( b) Kite, onderdeel van het wereldwijde farmaceutische concern Gilead Sciences Inc., is een farmaceutisch bedrijf dat zich bezighoudt met het ontwikkelen en produceren van geïndividualiseerde celtherapieën tegen kanker zoals de zogeheten CAR T-celtherapie. Bij deze therapie worden specifieke afweercellen uit het bloed van de patiënt geïsoleerd en opnieuw geprogrammeerd, zodat zij na terugplaatsing bij de patiënt de kankercellen (tumor) herkennen en opruimen.
( c) In de functie van CTS II was [appellant] verantwoordelijk voor de celbewerking en celuitbreiding in een strikt gereguleerde aseptische omgeving. De CTS II bewerkt het bloed van de patiënt in een zogenoemde cleanroom volgens strikte regels (Good Manufacturing Practice, hierna: GMP) en standaard operationele procedures. De CTS II heeft daarnaast de taak en verantwoordelijkheid de juiste registratie van processtappen in documentatie en logboeken te controleren en ‘opvolging te geven aan eventuele afwijkingen (‘deviations’) in het proces’.
( d) Binnen Kite gelden strenge veiligheidsregels (hierna: GMP-regels) en integriteitsregels, vastgelegd in een Code of Ethics. In de Code of Ethics staat over integriteit het volgende vermeld:

‘The integrity and reputation of Gilead depends on the honesty, fairness and integrity brought to the job by each person associated with the company. Gilead Personnel and Third Party Representatives are required to apply common sense, together with their own highest personal ethical standards, in making business decisions where there is no stated guideline in the Code. Unyielding personal integrity is the foundation of corporate integrity’.

( e) Bij brief van 24 april 2020 heeft Kite [appellant] een officiële waarschuwing gegeven voor een gebeurtenis op 1 april 2020 (hierna: het eerste incident). Volgens Kite had [appellant] die dag het Biosafety Cabinet verlaten zonder daarbij de geldende (GMP) veiligheidsprocedures te volgen, nadat hij in het cabinet een discussie had gehad met de ‘verifier’ van die dag over diens feedback, waar [appellant] het niet mee eens was.
( f) Bij brief van 4 mei 2020 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen deze officiële waarschuwing. [appellant] heeft daarbij naar voren gebracht dat niet hij maar de verifier schuld had aan de ontstane situatie. Bij brief van 14 mei 2020 heeft Kite laten weten dat de bezwaren van [appellant] geen aanleiding voor haar zijn de waarschuwing in te trekken.
( g) Van juni tot 10 september 2020 heeft [appellant] – onder protest, maar met succes – een zogeheten Performance Improvement Plan (hierna: PIP) doorlopen. Dit PIP was volgens de beschrijving ervan gericht op verbetering van [appellant] ten aanzien van de volgende kritiekpunten:
“• Not open to receive feedback
• No timely escalation to Team Lead
• Not following procedure”.
( h) Op 29 oktober 2020 heeft een ‘technical trainer’ bij Kite gemeld dat [appellant] die dag tijdens zijn werk in het Biosafety Cabinet meerdere GMP-regels heeft geschonden (hierna: het tweede incident).
( i) Van de activiteiten in het Biosafety Cabinet worden cameraopnames gemaakt, die een beperkte periode worden bewaard. [naam 1] (hierna: [naam 1] ), senior technical trainer, heeft naar aanleiding van de melding over [appellant] de relevante camerabeelden bekeken en in een e-mail van 30 oktober 2020 aan [naam 2] (hierna: [naam 2] ), de ‘manager manufacturing’, bevestigd dat daarop te zien is dat [appellant] de gemelde overtredingen heeft begaan.
( j) Bij brief van 7 december 2020 heeft Kite [appellant] naar aanleiding van dit tweede incident een laatste officiële waarschuwing gegeven en erop gewezen dat een volgende regelovertreding tot ontslag zal leiden. Verder is bevestigd dat het certificaat (hierna: het certificaat) dat [appellant] nodig heeft om in het Biosafety Cabinet te mogen werken, per 30 oktober 2020 is ingetrokken en dat een nieuwe training moet worden gevolgd om het certificaat opnieuw te verkrijgen.
( k) Bij brief van 18 december 2020 heeft [appellant] bij Kite bezwaar gemaakt tegen de brief van 7 december 2020 en verzocht de waarschuwing en de intrekking van zijn certificaat ongedaan te maken. [appellant] heeft onder meer geschreven dat hij de hem verweten gedragingen niet heeft begaan en dat de technical trainer die de overtredingen zou hebben vastgesteld, zich vergist moet hebben. Bij brief van 9 maart 2021 heeft Kite [appellant] laten weten dat zijn brief van 18 december 2020 voor haar geen aanleiding vormt de waarschuwing van 7 december 2020 in te trekken.
( l) In een gespreksverslag van 10 maart 2021 heeft Kite [appellant] geschreven dat hij zich moet verbeteren op het gebied van professioneel omgaan en accepteren van feedback en respectvol en constructief samenwerken en communiceren met collega’s. Kite heeft [appellant] een tweede PIP aangeboden ter verbetering van deze punten.
( m) Op 16 maart 2021 heeft [appellant] zich bij Kite ziek gemeld.
( n) Op 26 maart 2021 heeft een collega van [appellant] , te weten [naam 3] (hierna: [naam 3] ), bij Kite melding gemaakt van een incident met [appellant] op 3 maart 2021, waarbij [appellant] [naam 3] zou hebben gevraagd hem op niet legitieme wijze te helpen bij het halen van de ‘verifier training’. Daarnaast zou [appellant] hebben geïnsinueerd dat [naam 3] hem een gunst verschuldigd was, omdat hij een deviatie-onderzoek zo zou opschrijven dat [naam 3] geen blaam zou treffen (hierna: het derde incident).
( o) [naam 2] heeft de melding in een e-mail van 29 maart 2021 aan [naam 3] als volgt samengevat:
“(…)
Dank je voor het gesprek van zonet en natuurlijk voor het op de juiste manier escaleren van de besproken situatie. Zoals besproken hieronder een korte samenvatting van het gebeurde. Kan jij verfiëren of onderstaande feitelijk correct is?
[naam 3] is een van de CTS die op dit moment een tijdelijke rol invult als "temporary technical trainer" in het MFG-trainingteam van SMT. Op 03maart2021 verstuurde [appellant] een email aan [naam 3] betreffende een procesdeviatie waar [naam 3] indirect bij betrokken zou zijn. [naam 3] is dezelfde dag bij [appellant] langsgelopen om de deviatie kort te bespreken (standaard proces). Tijdens het gesprek insinueerde [appellant] dat [naam 3] hem iets verschuldigd zou zijn omdat hij het deviatie-onderzoek zo zou opschrijven dat de betrokken operators geen blaam zou treffen (notitie: bij de bewuste deviatie was [naam 3] ’s operationele rol in het proces dusdanig dat de deviatie nooit door haar veroorzaakt zou kunnen zijn).
Tijdens het gesprek vroeg [appellant] aan [naam 3] om hem te helpen bij de qualificatie voor de verifier rol. [appellant] zal deze qualificatie-test in de komende periode (…) uitvoeren en gaf bij [naam 3] aan dat hij er niet op vertrouwde dat [naam 1]en [naam 4]van het trainingteam hem zouden laten slagen voor de qualificatie ook als hij deze qualificatie goed af zou leggen. [appellant] vermeldde twee mogelijke manieren om hem te helpen met de qualificatie voor de verifier rol; i) [naam 3] zou het script voor de verifier-simulatie qualificatie uit kunnen printen en "onder de tafel" aan hem kunnen geven (het script bevat in wezen de antwoord-sleutel om de qualificatie test succesvol uit te voeren). ii) [naam 3] zou tijdens de verifier simulatie qualificatie van [appellant] als support ingedeeld moeten worden om hem in te seinen op momenten dat hij iets zou missen tijdens zijn qualificatie test.
[naam 3] is op deze opties niet ingegaan en heeft [appellant] de tip gegeven om zich op basis van de terug te vinden deviaties in het qualiteitsssysteem voor te bereiden op de verifier qualificatie. [naam 3] heeft bovenstaande gebeurtenis op 26maart2021 gemeld aan [naam 1] (sr. technical trainer). (…)”
( p) Bij e-mail van 21 juni 2021 heeft [naam 3] bevestigd dat de weergave van [naam 2] in diens hiervoor geciteerde e-mail van 29 maart 2021 correct is.
( q) In een (online) gesprek op 1 april 2021 heeft Kite de melding van [naam 3] met [appellant] besproken. [appellant] gaf toen aan niet in staat te zijn te reageren. Bij brief van 12 april 2021 heeft de advocaat van [appellant] op de melding van [naam 3] gereageerd en de aan [appellant] verweten gedragingen betwist.
( r) Bij brief van 15 april 2021 heeft Kite [appellant] laten weten dat zij diens arbeidsovereenkomst wil beëindigen en hem in dat verband een beëindigingsvoorstel gedaan. Daarover is geen overeenstemming bereikt.
( s) Op 5 mei 2021 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [appellant] niet meer medisch arbeidsongeschikt is.
( t) In een verklaring van 24 augustus 2021 heeft [naam 3] het volgende geschreven:
”(…) [appellant] mailde mij op 3 maart dat ik betrokken zou zij bij een procesdeviatie. Ik ben meteen die dag bij hem binnen gelopen om dat te bespreken. Toen zei hij mij dat hij dat deviatierapport zo zou opstellen dat ik erbuiten zou blijven (geen fout gemaakt zou hebben). Maar dan zou ik hem moeten helpen met zijn her-kwalificatie voor de verifier rol. Hij zei mij dat [naam 1] en [naam 4][ [naam 1] respectievelijk [naam 4] ; hof]
hem namelijk nooit zouden laten slagen. Ik zou het script voor de verifier simulatie kwalificatie uit kunnen printen en onder de tafel aan hem kunnen geven of ik zou kunnen zorgen dat ik als support ingedeeld zou staan, zodat ik hem kon inseinen als hij iets zou missen in zijn kwalificatietest. Ik vond het heel naar en voelde me door [appellant] onder druk gezet, terwijl ik zeker wist dat ik in dat proces geen fouten had gemaakt (en zelfs als dat zo was, sloeg het ook nergens op, dan hadden we die fout gewoon moeten melden in het rapport en opvolgen. (…)”.

3.Beoordeling

Inleiding
3.1.
In eerste aanleg heeft Kite de ontbinding verzocht van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, primair wegens verwijtbaar handelen van [appellant] in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e van het Burgerlijk Wetboek (BW, de zogeheten e-grond). Aan dit (primaire) verzoek heeft Kite, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat de (door haar gestelde) gedragingen van [appellant] op 3 maart 2021, die rechtstreeks de integriteit raken, niet getolereerd kunnen worden binnen Kite als farmaceutisch bedrijf en dat daarmee haar vertrouwen in [appellant] , na een laatste waarschuwing in december 2020, onherstelbaar is geschaad. Subsidiair en meer subsidiair heeft Kite de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op, kort gezegd, de zogeheten h- respectievelijk i-grond, een en ander op basis van stellingen die zo nodig later zullen worden vermeld. Tevens heeft Kite een verklaring voor recht verzocht dat zij geen transitievergoeding aan [appellant] verschuldigd is, omdat diens door haar verweten handelen als ernstig verwijtbaar in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW moet worden aangemerkt. Ten slotte heeft Kite om veroordeling van [appellant] in de proceskosten verzocht.
3.2.
[appellant] heeft tegen de verzoeken verweer gevoerd en primair verzocht die verzoeken af te wijzen. Subsidiair, namelijk voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zou ontbinden, heeft [appellant] verzocht te bepalen dat Kite hem een transitievergoeding verschuldigd is van € 5.330,56 bruto, te vermeerderen met 50% wegens de wettelijke verhoging, alsmede een billijke vergoeding van € 35.000,00. In beide gevallen heeft [appellant] verzocht Kite te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijk door hem gemaakte proceskosten, tot aan de zitting begroot op € 7.500,00, en de nakosten.
3.3.
In overweging 5.4 van de tussenbeschikking heeft de kantonrechter allereerst overwogen, kort gezegd, dat en waarom zij van oordeel is dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van [appellant] gerechtvaardigd is, als voldoende vaststaat dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan de in overweging 5.3 van die beschikking genoemde gedragingen, te weten a) het willen frauderen bij de verplichte verifier training, terwijl die training van groot belang is binnen Kite omdat die ziet op veiligheidsregels en ‘compliance’ die een farmaceutisch bedrijf moet nakomen, en b) het onder druk zetten althans benaderen van een collega om hem bij die training te helpen omdat die collega hem iets verschuldigd zou zijn.
3.4.
Van oordeel dat het bewijs van de stellingen van Kite ter zake – in het licht van de betwisting door [appellant] – onvoldoende was geleverd, heeft de kantonrechter Kite bij de tussenbeschikking in de gelegenheid gesteld feiten en omstandigheden te bewijzen, waaruit volgt dat [appellant] zich heeft schuldig gemaakt aan de in overweging 5.3 genoemde gedragingen. Daarbij heeft de kantonrechter kennelijk – en terecht – aangenomen dat de bewijslast ter zake op Kite rust. De kantonrechter heeft hierbij overwogen dat op basis van de door Kite aangeleverde stukken niet kon worden nagegaan of [naam 3] een – naar het hof begrijpt: oneigenlijk – motief had om de melding over [appellant] te doen en dat onvoldoende duidelijk was waarom er geruime tijd overheen is gegaan voordat [naam 3] het incident bij Kite heeft gemeld.
3.5.
Nadat zij op 17 december 2021 in enquête twee getuigen had gehoord, te weten [naam 3] en [naam 1] , en nadat [appellant] op 24 januari 2022 in contra-enquête een getuigenverklaring had afgelegd, heeft de kantonrechter bij de bestreden beschikking de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van de datum van die beschikking, 31 maart 2022, ontbonden. Zij heeft daartoe, samengevat, geoordeeld dat het primair door Kite aan de ontbinding ten grondslag gelegde verwijtbaar handelen van [appellant] is komen vast te staan, dat deze gedragingen, gelet op de aard en de ernst daarvan, een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond rechtvaardigen en dat herplaatsing van [appellant] niet in de rede ligt (overweging 3.20). Voorts heeft de kantonrechter (in overweging 3.23) geoordeeld dat [appellant] dusdoende ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat hem geen transitievergoeding toekomt, alsmede dat Kite geen belang heeft bij de door haar verzochte verklaring voor recht. [appellant] werd tot betaling van de proceskosten van Kite veroordeeld.
Is Kite in haar bewijslevering geslaagd?
3.6.1.
Met
grief 1betoogt [appellant] dat de kantonrechter (in overweging 3.23 van de bestreden beschikking), kort gezegd, alleen onderdeel a van de bewijsopdracht (het willen frauderen bij de verplichte verifier training) bewezen heeft geacht, maar niet heeft vastgesteld dat ook onderdeel b van de bewijsopdracht (het onder druk zetten althans benaderen van een collega om hem bij die training te helpen omdat die collega hem iets verschuldigd zou zijn) is bewezen.
3.6.2.
De grief berust op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking en faalt dan ook. De kantonrechter heeft in de overwegingen 3.3 tot en met 3.19 de vraag of Kite in haar bewijslevering is geslaagd bevestigend beantwoord. In het bijzonder heeft zij in overweging 3.3 geoordeeld dat [appellant] zich aan de (hem) verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt, en dus – zo begrijpt het hof – aan zowel, kort gezegd, het willen frauderen (onderdeel a) als het onder druk zetten/benaderen van een collega (onderdeel b). Daarbij komt dat in de hiervoor genoemde overwegingen van de kantonrechter bewijsrechtelijke beschouwingen besloten liggen aangaande onderdeel b van de bewijsopdracht op grond waarvan de kantonrechter tot het oordeel is gekomen dat ook dat onderdeel bewezen is. Het hof onderschrijft dit oordeel, zoals hierna uitgebreider aan bod komt. Overweging 3.23 van de bestreden beschikking, waarop [appellant] zijn onderhavige grief baseert, bevat geen oordeel over de bewijslevering maar is een onderdeel van de beantwoording van de vraag (in de overwegingen 3.21 tot en met 3.24) of [appellant] , handelend als bewezen geacht, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW. Het antwoord op die vraag is van belang met het oog op een [appellant] al dan niet toekomende transitievergoeding.
3.7.
Anders dan [appellant] in zijn toelichting op
grief 2betoogt, vormen de door de kantonrechter in overweging 5.6 van de tussenbeschikking genoemde kwesties, zoals hiervoor in de laatste volzin van overweging 3.4 is weergegeven, geen onderdeel van de bewijsopdracht: het zijn (slechts) aandachtspunten in het kader van de bewijslevering. Het is dus niet zo dat Kite dient te bewijzen dat [naam 3] geen (oneigenlijk) motief had om de melding over [appellant] te doen en/of een goede reden had om die melding pas drie weken na het derde incident te doen. Inhoudelijk zal het hof aanstonds nog op deze kwesties ingaan.
3.8.1.
De
grieven 2 (voor zover nog niet behandeld) tot en met 10kunnen gezamenlijk worden besproken, omdat zij alle opkomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat Kite is geslaagd in haar bewijslevering. Het hof onderschrijft evenwel dat oordeel en de gronden waarop het berust. De kantonrechter heeft de getuigenverklaring van [naam 3] , die is bevestigd door die van [naam 1] , en die in lijn is met de twee verklaringen die zij eerder aflegde (zie hierboven overweging 2, onder o, p en t), voldoende aannemelijk en geloofwaardig geacht om op grond daarvan het door Kite te leveren bewijs aan te nemen. Daarbij heeft zij de getuigenverklaring van [appellant] minder aannemelijk en minder geloofwaardig geacht dan die van [naam 3] en [naam 1] . Het hof, dat de getuigen niet heeft gehoord, ziet in niets van wat [appellant] in appel heeft aangevoerd aanleiding om de bewijswaardering door de kantonrechter, die de getuigen wel heeft gehoord, te desavoueren. Niettemin zal, waar nodig, in het navolgende op de door [appellant] aangevoerde specifieke bezwaren tegen de bewijswaardering door de kantonrechter worden ingegaan. Waar dergelijke bezwaren door het hof in meerdere of mindere mate steekhoudend zullen worden geacht, heeft dat geen gevolgen voor de (uiteindelijke) conclusie dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat Kite in haar bewijslevering is geslaagd. Voor de inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen verwijst het hof kortheidshalve naar de desbetreffende processen-verbaal.
3.8.2.
In de toelichting op grief 2 voert [appellant] onder meer aan dat er voor [naam 3] eind maart 2021 geen andere reden was om het derde incident te melden dan begin maart 2021, omdat [naam 3] ook begin maart 2021 al technical trainer van Kite was en dus als zodanig op de verifier training bij [appellant] had kunnen worden ingedeeld. Dit moge zo zijn, [naam 3] heeft als getuige verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij het voorval eerst niet wilde escaleren omdat zij niet wilde dat [appellant] in de problemen zou komen, maar dat zij op een later moment, toen zij was ingedeeld op de verifier simulator, de naam van [appellant] zag staan. Daardoor bestond de kans dat zij bij [appellant] zou worden ingedeeld en dat wilde zij per se niet. Anders gezegd, de mogelijkheid dat [naam 3] betrokken zou worden bij de training van [appellant] was begin maart 2021 weliswaar aanwezig maar nog slechts abstract, althans in de beleving van [naam 3] . Dit werd voor haar pas concreet toen zij, ingedeeld op de verifier simulator, de naam van [appellant] zag staan, en dat was de reden om (pas) toen de melding over het incident te doen. Het hof acht dit – met de kantonrechter in overweging 3.7 van de bestreden beschikking – een plausibele verklaring voor het feit dat [naam 3] enige tijd heeft gewacht met het melden van het derde incident.
3.8.3.
De stelling van [appellant] (in de toelichting op grief 3) dat [naam 3] niet bevoegd was de onderhavige training af te nemen verdraagt zich niet met hetgeen hij ter zake (in de toelichting op grief 2) heeft aangevoerd, zoals zojuist besproken. Bovendien heeft Kite bij verweerschrift in hoger beroep een overzicht in het geding gebracht, waaruit volgens haar blijkt dat [naam 3] als trainer wel gekwalificeerd was, ook voor de verifier training. [appellant] heeft dit, hoewel nadien nog aan het woord geweest, niet betwist, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Ten slotte volgt ook uit de getuigenverklaringen van [naam 3] en [naam 1] dat [naam 3] ter zake bevoegd was.
3.8.4.
Ook als ervan dient te worden uitgegaan dat, zoals [appellant] in de toelichting op de grieven 3 en 9 opmerkt, in maart 2021 niet zeker was dat hij op korte termijn voor een verifier training zou worden opgeroepen, heeft [appellant] onvoldoende (gemotiveerd) betwist dat hij voor die training in 2021, ook in maart, kón worden ingedeeld. In zoverre is het dus, anders dan [appellant] meent, niet onlogisch dat hij medio maart 2021 heeft gehandeld zoals hem door Kite is verweten en door de kantonrechter bewezen is geacht. Dat [appellant] tot dan toe steeds zijn trainingen in een keer had gehaald, doet daaraan niet af. Het behoeft geen betoog dat het voor [appellant] , mede gezien de eerdere incidenten, noodzakelijk was de training met succes af te ronden.
3.8.5.
Dat [appellant]
[naam 3]en niet een van de andere door hem in zijn toelichting op grief 3 genoemde technical trainers heeft benaderd met, kort gezegd, het voorstel hem te helpen frauderen is, laat zich – zo dat al nodig is – verklaren door het feit dat [naam 3] (indirect) betrokken was bij de door [appellant] geconstateerde procesdeviatie en [appellant] kennelijk meende haar in verband daarmee onder druk te kunnen zetten, ook al had [naam 3] , zoals tussen partijen vaststaat en [appellant] als getuige ook heeft verklaard, de desbetreffende ‘kritische handeling’ in het Biosafety Cabinet niet verricht en daaraan dus geen schuld.
3.8.6.
Met de kantonrechter (in overweging 3.8 van de bestreden beschikking) is het hof, anders dan [appellant] in de toelichting op grief 4 betoogt, van oordeel dat de omstandigheid dat [naam 3] als getuige heeft verklaard dat er twee gesprekken tussen haar en [appellant] zijn geweest (een op 3 en een op 9 maart 2021), terwijl zij op 29 maart 2021 tegenover [naam 2] en op 24 augustus 2021 schriftelijk heeft verklaard dat er (slechts) een gesprek is geweest (op 3 maart 2021), niet afdoet aan haar geloofwaardigheid als getuige. Evenmin invalideert deze omstandigheid het oordeel van de kantonrechter (in overweging 3.6 van de bestreden beschikking) dat de verklaringen van [naam 3] ook overigens – in het bijzonder ten aanzien van de inhoud van het voorval – ‘consistent en specifiek en (mede) daardoor geloofwaardig en overtuigend’ zijn. Hetzelfde merkt het hof op met betrekking tot de omstandigheid dat [naam 3] [appellant] ter zitting niet heeft herkend, hoewel het gebeurde naar haar verklaring veel indruk op haar heeft gemaakt. Ten slotte doet naar het oordeel van het hof evenmin aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van [naam 3] af dat zij in haar schriftelijke verklaring van 24 augustus 2021 heeft geschreven “(…) je weet niet wat [appellant] ermee doet en ik vind het al niet makkelijk met [appellant] samen te werken. Hij vindt iets en dan is het moeilijk hem te overtuigen dat het anders is”, terwijl zij als getuige heeft verklaard dat zij [appellant] vóór het derde incident niet kende. Mogelijk is de schriftelijke verklaring van [naam 3] in zoverre gebaseerd op na dat incident met [appellant] opgedane andere ervaringen, maar hoe dan ook acht het hof dit aspect in het kader van de bewijswaardering niet van voldoende zwaarwegend belang.
3.8.7.
Als onder 3.8.5 vermeld, staat tussen partijen niet ter discussie – en heeft [appellant] als getuige zelf verklaard – dat niet [naam 3] maar een andere collega de ‘kritische handeling’ in het Biosafety Cabinet heeft verricht, waarbij een fout is gemaakt. Uit de getuigenverklaringen van zowel [appellant] als [naam 3] is ook af te leiden dat dit door hen beiden ook van meet af aan is aangenomen. Tegen die achtergrond valt niet in te zien waarom [naam 3] vanwege de onderhavige kwestie bang zou zijn geweest voor haar eigen positie binnen Kite, laat staan dat zij daarom [appellant] valselijk zou hebben beschuldigd. De precieze gang van zaken met betrekking tot de verslaglegging van de onderhavige ‘deviatie’ acht het hof reeds daarom evenmin van belang in het kader van de bewijswaardering.
3.8.8.
Met de overweging dat tegenover de (getuigen)verklaringen van [naam 3] en [naam 1] de getuigenverklaring van [appellant] zelf onvoldoende gewicht in de schaal legt (overweging 3.9 van de bestreden beschikking), heeft de kantonrechter tot uitdrukking gebracht dat zij meer geloof en waarde hecht aan de getuigenverklaringen van [naam 3] en [naam 1] dan aan die van [appellant] . Het hof deelt dat oordeel, waarbij in aanmerking wordt genomen dat [appellant] (als partij) belang bij de uitkomst van deze zaak heeft en [naam 3] en [naam 1] niet. Er bestaat geen grond aan te nemen dat [naam 3] en/of [naam 1] bewust niet naar waarheid hebben verklaard (hebben gelogen).
3.8.9.
In het midden kan blijven of [appellant] , zoals hij in de toelichting op grief 10 naar voren heeft gebracht, al dan niet bang was voor [naam 1] vanwege diens rol bij de eerdere incidenten althans het tweede incident. Waar het om gaat is dat [naam 1] als senior technical trainer een (grote) vinger in de pap had op het gebied van het beoordelen van eventuele schendingen van veiligheidsregels binnen Kite, alsmede op het terrein van de door de werknemers van Kite te volgen trainingen. Kennelijk was [appellant] er met het oog op de door hem te volgen verifier training, mogelijk (mede) vanwege de eerdere incidenten en/of op hem geuite kritiek, niet gerust op dat [naam 1] hem in het kader van die training welwillend gezind zou zijn. Hoe dan ook, gelet op voormelde positie van [naam 1] ziet het hof geen aanleiding eraan te twijfelen dat [appellant] (de rol van onder anderen) [naam 1] bij (de beoordeling van) de training tegenover [naam 3] heeft genoemd als reden waarom zij hem bij de verifier training zou moeten helpen.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
3.9.1.
Grief 11houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de e-grond heeft ontbonden. [appellant] betoogt dat de kantonrechter bij de beoordeling van het (primaire) verzoek tot ontbinding op deze grond het tweede incident (vgl. hierboven overweging 2 h) heeft betrokken, terwijl zij zich had moeten beperking tot een beoordeling van dit verzoek op basis van het derde incident.
3.9.2.
Net als grief 1 berust deze grief op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. Het hof stelt voorop dat, zoals onder 3.3 is overwogen, de kantonrechter in overweging 5.4 van de tussenbeschikking heeft geoordeeld dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van [appellant] (de e-grond) gerechtvaardigd is, als voldoende vaststaat dat [appellant] zich heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, de hem verweten gedragingen in verband met het derde incident. In verband daarmee heeft de kantonrechter Kite bewijs opgedragen. Na de bewijslevering heeft de kantonrechter in de bestreden beschikking (overweging 3.3 e.v.) geoordeeld dat [appellant] zich aan ‘de [hem] verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt’, waarmee, gelet op het voorgaande, uitsluitend het derde incident wordt bedoeld. Als de kantonrechter vervolgens (in overweging 3.20) concludeert dat ‘het primair door Kite aan de ontbinding ten grondslag gelegde verwijtbaar handelen van [appellant] [is] komen vast te staan’, doelt zij dan ook alleen op het derde incident.
Het enkele feit dat de kantonrechter in overweging 3.18 van de bestreden beschikking in het kader van de bewijswaardering het tweede incident ten tonele voert, maakt dat niet anders. Anders dan [appellant] lijkt te willen aanvoeren, maakt voor het voorgaande niet uit of de verweten gedragingen (uitsluitend) hebben plaatsgevonden op 3 maart 2021, of (gedeeltelijk ook) op 9 maart 2021.
3.9.3.
Tot goed begrip merkt het hof nog op dat [appellant] niet heeft geappelleerd tegen de tussenbeschikking, dus geen grief heeft gericht tegen de zojuist genoemde overweging 5.4 daarvan. Evenmin heeft [appellant] in het kader van grief 11 aangevoerd dat – ook als vaststaat dat hij zich aan de hem verweten en Kite te bewijzen opgedragen gedragingen had schuldig gemaakt – de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet op de e-grond had mogen ontbinden.
Transitievergoeding
3.10.
Ook in hoger beroep maakt [appellant] – onder vermeerdering van eis in zoverre – aanspraak op de transitievergoeding, dit tot een bedrag € 6.317,07 (bruto), met 50% wettelijke verhoging. Hij komt dus kennelijk op tegen de afwijzing van zijn daartoe strekkende in eerste aanleg gedane verzoek. [appellant] heeft evenwel geen grief gericht tegen de overwegingen 3.21 tot en met 3.24 van de bestreden beschikking, waarin de kantonechter heeft geoordeeld dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW en daarom geen recht heeft op een transitievergoeding. [appellant] is geheel voor het anker gaan liggen dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan de hem in het kader van het derde incident verweten gedragingen, maar heeft niet aangevallen het oordeel van de kantonrechter dat deze door haar bewezen geachte gedragingen niet alleen een deugdelijke grondslag vormen voor een ontbinding op de e-grond, maar ook als ernstig verwijtbaar in de zin van de zojuist genoemde wetsbepaling moeten worden aangemerkt. Het hof dient ook dan van de juistheid van dat oordeel, dat overigens geheel wordt onderschreven, uit te gaan.
Billijke vergoeding
3.11.1.
Tevens maakt [appellant] ook in hoger beroep aanspraak op een billijke vergoeding, thans – na eisvermeerdering – ter grootte van € 50.000,00. Het hof is echter van oordeel dat dit verzoek in eerste aanleg terecht is afgewezen en zal het voor het eerst in hoger beroep verzochte hogere bedrag eveneens afwijzen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.11.2.
Duidelijk zal zijn – op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen – dat het hof
nietvan oordeel is dat het verzoek van Kite om ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is toegewezen. [appellant] komt dan ook niet op de voet van artikel 7:683 lid 3 BW een billijke vergoeding toe.
3.11.3.
Waar [appellant] ook in hoger beroep zijn verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding kennelijk baseert op het bepaalde in artikel 7:671c lid 2 aanhef en sub b BW, is het hof van oordeel dat de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Kite. Integendeel, de ontbinding is het gevolg van het als voormeld vastgestelde (ernstig) verwijtbaar handelen van [appellant] . Daaraan doet niet af dat Kite [appellant] , zoals op zichzelf wel blijkt uit haar brieven aan hem van 30 maart 2021 en 1 april 2021, aanvankelijk ten onrechte ervan heeft beschuldigd de door hem opgestelde beschrijving van de deviatie te hebben vervalst, en hem daarvoor geen excuses heeft aangeboden. Dit valt immers in het niet bij het voormelde (ernstig) verwijtbare handelen van [appellant] en speelt in het kader van de uitgesproken ontbinding van de arbeidsovereenkomst wat het hof betreft geen relevante rol. Anders dan [appellant] ten slotte meent, behoefde Kite geen rekening te houden met zijn (gestelde) goed functioneren in de afgelopen jaren, hem niet te herplaatsen, zijn verzoek tot mediation (ondanks het desbetreffende advies van de bedrijfsarts) niet te honoreren en hem niet financieel te compenseren. [appellant] heeft het onderhavige ontslag en de gevolgen daarvan geheel en al aan zichzelf te wijten.
Goed getuigschrift
3.12.
Gezien al het voorgaande bestaat er geen grond Kite te veroordelen om aan [appellant] , zoals deze in hoger beroep ook heeft verzocht, een ‘goed getuigschrift’ te verstrekken, nog daargelaten dat deze omschrijving van het verzochte te vaag is. Ook dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Slotsom en proceskosten van het hoger beroep
3.13.
De conclusie is dat alle grieven falen, dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd en dat het voor het eerst door [appellant] in hoger beroep verzochte zal worden afgewezen.
3.14.
[appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het door [appellant] voor het eerst in hoger beroep verzochte af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Kite begroot op € 783,00 voor verschotten en € 2.366,00 voor salaris;
verklaart deze beschikking ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, M.L.D. Akkaya en J.M.B. Cramwinckel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.