ECLI:NL:GHAMS:2023:728

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.317.953/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naleving uitspraak Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden door zorginstelling en cliëntenraad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Nieuw Begin en de stichting JP van den Bent. De zaak betreft de naleving van een uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) van 12 juli 2022, waarin werd bepaald dat Van den Bent een cliëntenraad moest instellen en een medezeggenschapsregeling moest opstellen. Nieuw Begin, dat zich inzet voor de belangen van cliënten met een handicap, verzocht de Ondernemingskamer om Van den Bent te bevelen deze uitspraak na te leven. Van den Bent had inmiddels een cliëntenraad ingesteld, maar Nieuw Begin betoogde dat dit niet op de juiste wijze was gebeurd en dat hun bestuursleden als vertegenwoordigers in de cliëntenraad moesten worden benoemd.

De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat Van den Bent in beginsel de uitspraak van de LCvV heeft nageleefd door een cliëntenraad in te stellen en een medezeggenschapsregeling voor te leggen. De klachten van Nieuw Begin c.s. over de wijze van uitvoering werden niet gegrond bevonden. De Ondernemingskamer oordeelde dat Van den Bent voldoende overleg had gepleegd en dat de samenstelling van de cliëntenraad niet uitsluitend door Nieuw Begin bepaald hoefde te worden. De Ondernemingskamer wees het verzoek van Nieuw Begin c.s. af, omdat er geen grond was om Van den Bent te verplichten de bestuursleden van Nieuw Begin in de cliëntenraad op te nemen of andere verplichtingen op te leggen. De proceskostenveroordeling werd achterwege gelaten.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.317.953/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 23 maart 2023
inzake
1. de stichting
STICHTING NIEUW BEGIN,
gevestigd te Sneek,
2. de bestuursleden van Stichting Nieuw Begin:
3.
[verzoeker sub 3],
4.
[verzoeker sub 4],
5.
[verzoeker sub 5],
6.
[verzoeker sub 6],
allen woonplaats kiezende te [plaats] ,
VERZOEKERS,
advocaat:
mr. R.C. de Mol, kantoorhoudende te Den Haag,
t e g e n
de stichting
JP VAN DEN BENT STICHTING,
gevestigd te Deventer,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. J. Bisschop, kantoorhoudende te Zwolle.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker sub 1 als Nieuw Begin;
  • verzoekers sub 2 ieder afzonderlijk als [verzoeker sub 3] , [verzoeker sub 4] , [verzoeker sub 5] en [verzoeker sub 6] en gezamenlijk als de bestuursleden van Nieuw Begin;
  • verzoekers gezamenlijk als Nieuw Begin c.s.;
  • verweerster als Van den Bent.
1.
Het verloop van het geding
1.1 Nieuw Begin c.s. hebben bij verzoekschrift van 26 oktober 2022 de Ondernemingskamer verzocht:
1. Van den Bent te bevelen om:
a. de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (verder ook: LCvV) van 12 juli 2022 na te leven;
b. de bestuursleden van Nieuw Begin toe te laten tot de cliëntenraad;
c. cliënten alleen toe te laten tot de cliëntenraad na schriftelijke toestemming van hun vertegenwoordigers;
d. de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst met Nieuw Begin op te schorten;
e. te goeder trouw met de cliëntenraad in overleg te gaan, om vervolgens binnen twee weken na deze beschikking een medezeggenschapsregeling ex artikel 3 lid 2 Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (verder: Wmcz 2018) ter instemming aan de cliëntenraad voor te leggen;
althans zodanige maatregelen te treffen als de Ondernemingskamer in redelijkheid juist voorkomen;
2. Van den Bent te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2 Van den Bent heeft bij verweerschrift van 29 november 2022 verzocht, samengevat, Nieuw Begin c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen, met veroordeling van Nieuw Begin (ten aanzien van het verzochte onder d) en de bestuursleden van Nieuw Begin in de kosten van de procedure, met rente.
1.3 Het verzoek is behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 22 december 2022. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen en (wat mr. De Mol betreft) onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Partijen hebben nadien nog geprobeerd om in onderling overleg tot een vergelijk te komen, maar zijn daar niet in geslaagd.

2 Inleiding en feiten

2.1
Deze zaak gaat over de naleving door Van den Bent van een uitspraak van de LCvV waarbij is bepaald dat zij gehouden is een cliëntenraad in te stellen en die raad een medezeggenschapsregeling voor te leggen.
2.2
Nieuw Begin is in 2006 opgericht en heeft tot doel het realiseren van begeleiding, zorg en hulp voor mensen met een handicap. Nieuw Begin heeft in april 2008 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Van den Bent. Op basis van deze overeenkomst is de zorglocatie [locatie ] (verder: [locatie ] of locatie [locatie ] ) opgericht. [verzoeker sub 3] is thans voorzitter van het bestuur van Nieuw Begin. [verzoeker sub 4] is secretaris van dat bestuur, [verzoeker sub 5] penningmeester en [verzoeker sub 6] is gewoon lid. Zij vormen het voltallige bestuur van Nieuw Begin.
2.3
Van den Bent exploiteert zorgvoorzieningen op 170 locaties in de provincies [locatie 1] , [locatie 2] , [locatie 3] , [locatie 4] en [locatie 5] . In de zorgvoorzieningen wordt ondersteuning geleverd aan mensen met een verstandelijke en/of meervoudige beperking. [locatie ] is één van de locaties die Van den Bent exploiteert. De bewoners/cliënten worden begeleid en ondersteund door medewerkers van Van den Bent.
2.4
Op de locatie [locatie ] wonen 13 (jong)volwassenen. De bestuursleden van Nieuw Begin zijn of waren allen ouder dan wel wettelijk vertegenwoordiger van een van de bewoners van de [locatie ] . De zoon van [verzoeker sub 3] was bewoner en cliënt van [locatie ] ; de zorgovereenkomst tussen de zoon van [verzoeker sub 3] en Van den Bent is per 1 juli 2022 geëindigd. De dochter van [verzoeker sub 4] was eveneens bewoner en cliënt van [locatie ] . Dat is geëindigd met ingang van 1 augustus 2022. Inmiddels is, anders dan bij de start van de locatie [locatie ] , een minderheid van de ouders of verwanten aangesloten bij Nieuw Begin.
2.5
Nieuw Begin heeft op 4 mei 2022 aan de LCvV verzocht, zakelijk weergegeven, Van den Bent te bevelen voor locatie [locatie ] een lokale cliëntenraad in de zin van de Wmcz 2018 in te stellen, bestaande uit de bestuursleden van Nieuw Begin, en een medezeggenschapsregeling op te stellen en ter instemming aan die lokale cliëntenraad voor te leggen. De LCvV heeft in haar uitspraak van 12 juli 2022 bepaald dat Van den Bent gehouden is om op zo kort mogelijke termijn voor locatie [locatie ] een cliëntenraad als bedoeld in de Wmcz 2018 in te stellen en vervolgens voor deze locatie een medezeggenschapsregeling op te stellen en ter instemming aan de cliëntenraad voor te leggen. De LCvV heeft het verzoek van Nieuw Begin voor het overige afgewezen. Nieuw Begin heeft tegen die beslissing geen beroep ingesteld. In de uitspraak van de LCvV is onder meer het volgende overwogen:
“Ter zitting is vervolgens ook duidelijk gebleken dat partijen verschillende opvattingen hebben over welk potentieel bij de cliënten/bewoners zelf aanwezig is om formele medezeggenschap uit te gaan oefenen. De commissie erkent dat het oprichten van een raad en opstellen van een regeling onder dergelijke omstandigheden geen eenvoudige opgaaf is en acht het inschakelen van externe hulp door een organisatie van cliëntenraden met ervaring in de VG-sector dan ook aangewezen. De commissie beveelt partijen aan om hier gezamenlijk een keuze in te gaan maken.
Het initiatief voor het instellen van de cliëntenraad is aan de instelling. Dat geldt ook voor de samenstelling van de raad. Daarom kan de commissie niet meegaan in de wens van[Nieuw Begin]
de instelling bij voorbaat op te dragen haar bestuursleden te benoemen tot lid van de in te stellen raad. (…)
Naar het oordeel van de commissie is het niet zo dat op voorhand redelijk is cliënten/bewoners volledig van deelname aan de cliëntenraad en/of het totstandkomingsproces uit te sluiten. Het is zaak dat partijen op dat punt maatwerk te leveren. De samenstelling van de raad moet daarbij een punt van overleg zijn.”
2.6
Van den Bent heeft daarna een cliëntenraad ingesteld. Deze bestaat thans uit zeven cliënten van [locatie ] en twee ouders van cliënten, niet zijnde bestuurders van Nieuw Begin. Ook is een medezeggenschapsregeling opgesteld en aan de cliëntenraad voorgelegd.

3.De gronden van de beslissing

3.1
In artikel 14 lid 8 van de Wmcz 2018 is bepaald dat een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers de Ondernemingskamer kan verzoeken de instelling te bevelen een uitspraak van de LCvV na te leven. In artikel 14 lid 9 van de Wmcz 2018 is bepaald dat de Ondernemingskamer in haar beslissing aan de instelling de verplichting kan opleggen bepaalde handelingen te verrichten of na te laten. In het elfde lid is bepaald dat een representatief te achten delegatie ter zake van het verzoek om naleving niet in de proceskosten kan worden veroordeeld.
3.2
Nieuw Begin c.s. hebben aan het verzoek aan de Ondernemingskamer ten grondslag gelegd dat het handelen van Van den Bent na de uitspraak van de LCvV in strijd is met de letter en de geest van die uitspraak. Van den Bent heeft zonder overleg met Nieuw Begin een cliëntenraad ingesteld zonder het vereiste ‘maatwerk’. Ondanks dat de LCvV Nieuw Begin als representatieve delegatie heeft gekwalificeerd, is zij door Van den Bent botweg terzijde geschoven. Van den Bent heeft niet aangestuurd op een representatieve cliëntenraad en evenmin op een raad die in staat kan worden geacht de gemeenschappelijke belangen te behartigen. De cliënten kunnen het lidmaatschap van de cliëntenraad niet ten volle dragen. Aan Nieuw Begin c.s. komt als representatieve delegatie en na ommekomst van drie maanden na de uitspraak een beroep toe op grond van artikel 14 lid 8 Wmcz 2018 naleving van de uitspraak te verzoeken, zo stellen zij. Aan de Ondernemingskamer wordt daarnaast verzocht om op de voet van artikel 14 lid 9 Wmcz 2018 concrete verplichtingen aan Van den Bent op te leggen.
3.3
De Ondernemingskamer stelt in de eerste plaats vast dat Van den Bent inmiddels een cliëntenraad heeft ingesteld, een medezeggenschapsregeling heeft opgesteld en deze ter instemming aan de cliëntenraad heeft voorgelegd. Daarmee heeft Van den Bent in beginsel de uitspraak van de LCvV nageleefd. De klachten van Nieuw Begin c.s. komen er in de kern op neer dat de manier waarop Van den Bent dat heeft gedaan, zo gebrekkig is dat dit niet als een correcte naleving in de zin van artikel 14 lid 8 Wmcz 2018 kan worden aangemerkt en dat de Ondernemingskamer Van den Bent daarom zou moeten verplichten dat alsnog te doen.
3.4
Van den Bent heeft al tijdens de procedure bij de LCvV een peiling laten houden onder cliënten en verwanten over de gewenste samenstelling van de cliëntenraad. Daar kwam uit, aldus Van den Bent, dat de voorkeur uitging naar een raad met, zo mogelijk, het merendeel van de cliënten als lid, aangevuld met enkele ouders of andere verwanten. Van den Bent heeft de ouders en andere verwanten bij e-mail van 15 juni 2022 ingelicht over de uitkomst van de peiling. Uit de inhoud van die e-mail is af te leiden dat de bestuursleden van Nieuw Begin ook zijn geraadpleegd over de gewenste samenstelling van de cliëntenraad.
3.5
Na de uitspraak van de LCvV heeft Van den Bent een mediationtraject opgestart met Nieuw Begin. Die mediation is op 3 oktober 2022 zonder resultaat geëindigd. Daarna is er nog enige correspondentie tussen partijen gevoerd, zonder dat dit tot overeenstemming heeft geleid. Dat, zoals Nieuw Begin betoogt, het Van den Bent is geweest die de mediation en het overleg heeft gefrustreerd, is niet concreet onderbouwd, wordt door Van den Bent betwist en blijkt niet uit de inhoud van de correspondentie. Nieuw Begin c.s. zijn blijkens die correspondentie niet bereid af te wijken van hun standpunt dat de bestuursleden – althans in plaats van bestuurder [verzoeker sub 5] : [verzoeker sub 5] , de moeder van deze bestuurder en tevens moeder van een cliënt van [locatie ] – als leden van de cliëntenraad dienen te worden benoemd.
3.6
Van den Bent heeft Nieuw Begin aldus van meet af aan betrokken bij de wijze waarop de cliëntenraad zou worden ingevuld. Dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid, of tot het honoreren van het standpunt van Nieuw Begin c.s., is wat anders. Niet kan worden gezegd dat Van den Bent Nieuw Begin c.s. zonder overleg terzijde heeft geschoven.
3.7
Anders dan Nieuw Begin c.s. kennelijk menen is het ook niet zo dat de uitspraak van de LCvV alleen correct wordt nageleefd in het geval dat haar bestuurders tot leden van de cliëntenraad worden benoemd. De LCvV heeft dat onderdeel van het verzoek van Nieuw Begin juist afgewezen. Zij is daar in de motivering van haar uitspraak uitdrukkelijk op ingegaan door te overwegen dat de samenstelling van de cliëntenraad aan de instelling is, en dat zij daarom niet meegaat in de wens van Nieuw Begin de instelling bij voorbaat op te dragen haar bestuursleden te benoemen tot lid van de in te stellen raad.
3.8
Nieuw Begin c.s. wijzen erop dat de LCvV Nieuw Begin als representatieve delegatie heeft aangemerkt en betogen dat zij daarom deel zouden moeten uitmaken van de cliëntenraad. Het oordeel van de LCvV dat Nieuw Begin een representatieve delegatie is, betreft echter slechts de ontvankelijkheid van het verzoek aan de LCvV, en uitdrukkelijk niet de vraag of de individuele bestuursleden zouden moeten toetreden tot de cliëntenraad. De bestuursleden [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] zijn op dit moment niet meer als ouder of vertegenwoordiger van een cliënt van [locatie ] aan te merken, zodat niet valt in te zien waarom hun benoeming bij zou dragen aan de representativiteit van de cliëntenraad. Verder is van belang dat Van den Bent [verzoeker sub 5] (de moeder van bestuurslid [verzoeker sub 5] die ook door Nieuw Begin als lid van de cliëntenraad was voorgedragen) heeft gevraagd om lid te worden van de cliëntenraad. [verzoeker sub 5] is daarop weliswaar niet ingegaan, maar dat is Van den Bent niet aan te rekenen. Ook is een andere ouder die bij Nieuw Begin is aangesloten, A. de Vries-Nieuwenhuis, op verzoek van Van den Bent lid geworden van de cliëntenraad. Het is dan ook niet juist dat Nieuw Begin c.s. door Van den Bent zouden zijn gepasseerd bij het samenstellen van de cliëntenraad.
3.9
Nieuw Begin c.s. voeren verder aan dat Van den Bent niet heeft aangestuurd op een cliëntenraad die in staat kan worden geacht gemeenschappelijke belangen te behartigen. Zij wijzen erop dat de cliënten van [locatie ] niet ten volle het lidmaatschap van de cliëntenraad kunnen dragen. Van den Bent heeft, in hun ogen kennelijk doelbewust, geen krachtige cliëntenraad georganiseerd die in staat is tot debat en tegenspraak. Nieuw Begin c.s. gaan er met deze stellingen echter aan voorbij dat naast de cliënten ook verwanten in de cliëntenraad zijn benoemd. Daarnaast is uit de stukken op te maken dat verschillend kan worden gedacht over het vermogen van de cliënten om zinvol aan de cliëntenraad deel te nemen. In elk geval gaat de wetgever ervan uit dat de instelling haar cliënten zoveel mogelijk betrekt bij de medezeggenschap. Daarbij heeft Van den Bent naar eigen zeggen – en onweersproken – rekening gehouden met verwanten en vertegenwoordigers die niet willen dat een cliënt aan de cliëntenraad deelneemt. Bovendien wordt de cliëntenraad op kosten van Van den Bent ondersteund door een onafhankelijk deskundige van LSR (een landelijk steunpunt voor medezeggenschap in de zorg). Deze organisatie heeft ook bijgedragen aan de totstandkoming van de medezeggenschapsregeling en aan een voor de cliënten begrijpelijke uitleg van die regeling. Nieuw Begin c.s. hebben uitgesproken dat zij geen vertrouwen hebben in LSR, maar hebben dat gebrek aan vertrouwen niet voldoende feitelijke grond gegeven. Nieuw Begin c.s. hebben gelet op een en ander niet afdoende onderbouwd dat de medezeggenschap zoals door Van den Bent georganiseerd, niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
3.1
Ter zitting heeft mr. De Mol namens verzoekers voor het eerst inhoudelijk commentaar geleverd op de (concept) medezeggenschapsregeling. Nog daargelaten dat Van den Bent onvoldoende de gelegenheid heeft gehad daar op te reageren, geldt dat het niet aan de Ondernemingskamer is om in het kader van dit verzoek tot naleving van de beslissing van de LCvV de voorgelegde medezeggenschapsregeling inhoudelijk te beoordelen. Overigens geldt dat uit de tekst van de regeling niet zonneklaar blijkt dat, zoals Nieuw Begin c.s. het formuleren, de locatiecoördinator een allesbepalende rol speelt. De locatiecoördinator volgt bijvoorbeeld bij benoeming van leden de voordracht van de cliëntenraad, en ontslaat leden alleen op voordracht of in overleg met die raad.
3.11
De hiervoor beschreven omstandigheden, ook in samenhang bezien, rechtvaardigen niet de gevolgtrekking dat Van den Bent de uitspraak van de LCvV niet heeft nageleefd. Er is dan ook geen aanleiding haar te bevelen die uitspraak (alsnog) na te leven.
3.12
Uit een en ander volgt tevens dat er geen aanleiding is Van den Bent verplichtingen op te leggen zoals verzocht onder b, c en e. Er is immers geen grond om Van den Bent te verplichten de bestuurders van Nieuw Begin toe te laten tot de cliëntenraad, en er is niet gebleken dat cliënten tot de cliëntenraad worden toegelaten zonder toestemming van hun vertegenwoordigers. Er is bovendien al een medezeggenschapsregeling ter instemming aan de cliëntenraad voorgelegd.
3.13
Nieuw Begin c.s. hebben niet duidelijk gemaakt op welke grond de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst dient te worden opgeschort, laat staan waarom dat via deze verzoekschriftprocedure dient te geschieden. Een zodanige toelichting had wel op hun weg gelegen. De opzegging hangt immers op het eerste oog niet zonder meer samen met het al dan niet naleven van de uitspraak van de LCvV, hetgeen het onderwerp is van deze procedure.
3.14
Er is gelet op het voorgaande geen grond voor toewijzing van enig onderdeel van het verzoek zodat dit zal worden afgewezen.
3.15
De Ondernemingskamer ziet ten slotte aanleiding om gelet op het bepaalde in artikel 14 lid 11 Wmcz 2018 een proceskostenveroordeling achterwege te laten.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van Nieuw Begin c.s. af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. D. Kingma en mr. M.P. Nieuwe Weme, raadsheren, prof. dr. mr. A.J.C.C.M. Loonen en drs. G. van Vollenhoven-Eikelenboom AAG, raden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Frans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.