ECLI:NL:GHAMS:2023:713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.322.801/01 en 200.322.801/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een vandaag geboren kind bij de tante in plaats van een crisispleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van een vandaag geboren kind, hierna te noemen [kind 1]. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 18 januari 2023, die een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoeken dat [kind 1] bij de tante van de vader geplaatst wordt, in plaats van in een crisispleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) zijn van mening dat de kinderrechter de juiste beslissing heeft genomen en pleiten voor een plaatsing in een crisispleeggezin.

Het hof heeft de belangen van het kind, [kind 1], vooropgesteld en vastgesteld dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om voor hem te zorgen. De ouders hebben een drugsverslaving en geen stabiele woonplek. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [kind 1]. Het hof heeft echter onvoldoende bewijs gezien dat een plaatsing bij de tante een groter risico voor [kind 1] met zich meebrengt dan een plaatsing in een crisispleeggezin. De tante is bereid om langdurig voor [kind 1] te zorgen en heeft de ervaring en kwaliteiten om hem op te voeden. Het hof oordeelt dat het in het belang van [kind 1] is om bij zijn biologische familie op te groeien en dat een plaatsing bij de tante minder ingrijpend is voor het gezinsleven van de ouders en het kind.

Het hof heeft daarom de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt tot een plaatsing bij de tante, met ingang van de datum van de uitspraak. Het verzoek van de ouders tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.322.801/01 (hoofdzaak) en 200.322.801/02 (schorsingsverzoek)
zaaknummer rechtbank: C/13/727767 / JE RK 23-4
beschikking van de meervoudige kamer van 1 maart 2023 inzake

1.[de moeder] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats, ingeschreven in [plaats A] ,
hierna te noemen: de moeder,
en

2.[de vader] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats, ingeschreven in [plaats A] ,
hierna te noemen: de vader,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
- het [datum] geboren kind van de vader en de moeder (hierna te noemen: [kind 1] ), en
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclas-sering te [plaats A] (hierna te noemen: de GI).
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- [tante] (hierna: de tante).

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over in welk (type) pleeggezin of pleegvoorziening [kind 1] geplaatst moet worden.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft op 18 januari 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van het toen nog ongeboren kind verleend vanaf de geboorte met ingang van 18 januari 2023 tot 18 juli 2023 in een voorziening van pleegzorg, netwerkpleeggezin of bestandsgezin (hierna: de bestreden beschikking). De vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn het niet eens met die beslissing. Zij begrijpen weliswaar dat zij nu niet zelf voor [kind 1] kunnen zorgen, maar zij willen dat expliciet wordt bepaald dat [kind 1] uit huis wordt geplaatst bij de tante (de oudste zus van de vader). De raad en de GI vinden dat de kinderrechter de juiste beslissing heeft genomen. Het hof verleent een machtiging uithuisplaatsing van [kind 1] bij tante met ingang van vandaag en legt hierna uit waarom.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 14 februari 2023 met een gezamenlijk beroepschrift in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 januari 2023 (200.322.801/01) en hebben daarbij tevens verzocht om schorsing van de werking van die beschikking (200.322.801/02).
2.2
Het hof heeft daarnaast als stuk ontvangen een e-mailbericht van de zijde van de ouders van 28 februari 2023 met bijlage.
2.3
De mondelinge behandeling (hierna: de zitting) heeft op 1 maart 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de ouders,
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aalbers, en
- de GI, vertegenwoordigd door de collega van de gezinsvoogd.
Daarnaast was de tante aanwezig, die als informant door het hof is gehoord.
De ouders waren, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig.
2.4
Na een schorsing van de zitting, en na het opnieuw uitroepen van de zaak voor uitspraak, heeft het hof mondeling uitspraak gedaan in de hoofdzaak met zaaknummer 200.322.801/01. Op diezelfde dag heeft het hof de verkorte schriftelijke uitwerking daarvan, alsmede de verkorte schriftelijke uitwerking van de beslissing op het schorsingsverzoek met zaaknummer 200.322.801/02, vastgesteld. Deze beschikking bevat de volledige schriftelijke uitwerking in beide zaken en is vastgesteld op 15 maart 2023.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben [in] 2023, een zoon gekregen, [kind 1] , geboren in [plaats A] .
3.2
De ouders hebben daarnaast een andere zoon: [kind 2] , geboren [in] 2019 te [plaats A] (hierna te noemen: [kind 2] ). [kind 2] is op 1 juli 2020 onder toezicht gesteld en op dezelfde datum met een machtiging uit huis geplaatst. Hij woont sinds maart 2022 in een gezinshuis.
3.3
In de bestreden beschikking is [kind 1] – toen nog ‘het nog ongeboren kindje’ – met ingang van 18 januari 2023 tot 18 januari 2024 onder toezicht van de GI gesteld. Tegen dat deel van de beschikking hebben de ouders geen beroep ingesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening van pleegzorg, netwerkpleeggezin of bestandsgezin vanaf de geboorte van [kind 1] – toen nog ‘het nog ongeboren kindje’ – met ingang van 18 januari 2023 tot 18 juli 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van dat deel van de bestreden beschikking, bij de uithuisplaatsing te bepalen dat [kind 1] geplaatst zal worden bij de tante, met veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure in beide instanties. Daarnaast verzoeken de ouders de werking van de bestreden beschikking te schorsen ten aanzien van de uithuisplaatsing tot twee weken na de uitspraak van het hof, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,-, met veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure in beide instanties.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De machtiging kan op grond van het tweede lid eveneens worden verleend op verzoek van de raad.
Standpunten
5.2
De ouders willen dat de tante voor [kind 1] zorgt, zolang zij dat zelf nog niet kunnen. De tante is heel betrokken en heeft weloverwogen de keuze gemaakt voor [kind 1] te willen zorgen. Zij heeft de ervaring en kwaliteiten om [kind 1] op te voeden en kan hem alles bieden wat hij nodig heeft. Een plaatsing bij de tante, in de familie, is een minder grote inbreuk op
family life(gezins- en familieleven) van de ouders en van [kind 1] . Het biedt [kind 1] bovendien meer stabiliteit dan een tijdelijke plaatsing in een crisispleeggezin en is daarmee beter voor de hechting.
5.3
De raad stelt dat de kinderrechter terecht een open geformuleerde machtiging heeft afgegeven. Het oudste kind van de ouders, [kind 2] , had zeer specialistische zorg nodig, mede vanwege medische problemen die hij bij de geboorte al had meegekregen. Bij [kind 1] moet nog onderzocht worden of hij gezondheidsproblemen heeft die specialistische zorg vereisen. Ook als [kind 1] geen specialistische zorg nodig heeft, is voor een plaatsing bij de tante een screening nodig. Er heeft weliswaar eerder een screening plaatsgevonden voor de mogelijke plaatsing van [kind 2] bij de tante, maar die is verouderd. Een screening kan enkele maanden duren, maar hoeft bij een eventuele latere overplaatsing geen blijvend negatief effect op zijn mogelijkheden om te kunnen hechten te hebben. Als er uiteindelijk een succesvolle netwerkplaatsing (bij de tante) zou komen, is dat wel de meest wenselijke situatie voor [kind 1] ; hij kan dan bij familie en in zijn eigen cultuur opgroeien.
5.4
De GI stelt dat [kind 1] in eerste instantie het beste kan worden opgevangen in een crisispleeggezin met ervaring met verslaafd geboren baby’s. De GI ziet een risico dat de vader problemen zou kunnen veroorzaken als zijn kind bij de tante geplaatst zou worden, en de GI wil dat risico niet nemen.
Beoordeling door het hof
5.5
De ouders erkennen dat zij op dit moment niet zelf voor [kind 1] kunnen zorgen. Zij hebben een drugsverslaving en ook tijdens de zwangerschap heeft de moeder drugs gebruikt. Daarnaast hebben de ouders geen stabiele woonplek waar zij [kind 1] kunnen opvoeden. Het lukt hen niet om afspraken te maken en na te komen. Het hof stelt vast dat in deze zaak is voldaan aan het wettelijke vereiste voor een uithuisplaatsing; de uithuisplaatsing is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind 1] . Het gaat in deze zaak niet zozeer over de vraag of [kind 1] uit huis geplaatst moet worden – daar zijn alle betrokkenen het over eens – maar over de vraag waar [kind 1] geplaatst moet worden.
5.6
Uit het dossier en de mondelinge behandeling blijkt onvoldoende dat een plaatsing bij de tante een groter risico voor [kind 1] vormt dan een plaatsing in een crisispleeggezin, zoals de GI gepland heeft. De tante is vanwege haar ervaring met het opvoeden van kinderen, haar verantwoordelijkheidsbesef en liefde voor haar familie, naar verwachting in staat om goed voor [kind 1] te zorgen. [kind 1] heeft een zwaarwegend belang om op te groeien bij zijn biologische familie en in zijn eigen cultuur. De ouders staan bovendien achter een plaatsing bij de tante. De tante is bereid om langdurig voor [kind 1] te zorgen, terwijl een crisispleeggezin naar verwachting een korte tijd voor [kind 1] zal zorgen. Het hof acht een plaatsing bij de tante daarom in beginsel wenselijker dan een plaatsing in een crisispleeggezin en een minder grote inbreuk op het (familie)leven van betrokkenen.
5.7
Tijdens de zitting bij de kinderrechter op 18 januari 2023 was het uitgangspunt dat onderzocht zou worden of [kind 1] na zijn geboorte bij tante geplaatst kon worden. De GI heeft er na die zitting voor gekozen om geen screening uit te voeren en een crisispleeggezin in te schakelen. Enver was weliswaar opnieuw benaderd, maar deze organisatie beriep zich op de conclusies van een eerdere screening in de tweede helft van 2021 welke betrekking had op [kind 2] . Het advies was toen dat – kort gezegd – een plaatsing van [kind 2] bij de tante niet wenselijk was. Het hof heeft de screening van tante opgevraagd voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Hieruit blijkt dat Enver ook kindfactoren heeft betrokken bij de beoordeling of een plaatsing bij de tante een goede slagingskans zou hebben. [kind 2] is uit huis geplaatst toen hij negen maanden oud was. Bij de uithuisplaatsing werden signalen van verwaarlozing en onveilige hechting gezien. Als baby bevond hij zich regelmatig in onveilige situaties. Zijn gedrag deed vermoeden dat hij traumatische ervaringen had opgedaan. [kind 2] was op het moment van de screening al vier keer overgeplaatst naar verschillende gezinnen. Voor [kind 1] gelden al deze omstandigheden niet. [kind 1] is [datum] geboren en verblijft nog in het ziekenhuis. Er is bij [kind 1] dus geen sprake van overplaatsingen of van trauma’s en verwaarlozing in de babytijd.
Bij [kind 2] waren eerdere plaatsingen in pleeggezinnen mislukt vanwege de intensieve zorg die hij nodig had en de (gedrags)problemen waarmee hij kampte. De kans van slagen van de plaatsing was een belangrijke afweging in de eerdere screening door Enver, omdat een nieuwe (vijfde) doorplaatsing voor [kind 2] heel onwenselijk werd geacht. Die afweging is niet van toepassing op [kind 1] . De raad heeft toegelicht dat een doorplaatsing van [kind 1] in de eerste maanden van zijn leven niet problematisch hoeft te zijn. Het hof neemt aan dat het voor een kind het meest optimaal is om zo min mogelijke overplaatsingen te hoeven meemaken en indien mogelijk in de nabije familie te mogen opgroeien. Mocht na enkele maanden blijken dat een plaatsing bij tante niet langer haalbaar zou zijn, dan is het vroeg genoeg om een neutraal pleeggezin in te schakelen en kennelijk nog niet heel schadelijk voor de ontwikkeling van [kind 1] . Indien hij nu eerst geplaatst zou worden in een crisispleeggezin, is de kans op een doorplaatsing groter.
Andere aandachtspunten uit de screening door Enver zijn wel van belang voor [kind 1] . Het gaat daarbij vooral om de belastbaarheid van de tante en haar positie ten opzichte van de vader. De tante heeft op de zitting vragen beantwoord over haar gezondheid en belastbaarheid. Zij heeft ook toegelicht hoe zij om zal gaan met haar positie tegenover de vader als enerzijds zijn zus en anderzijds de pleegmoeder van zijn kind. De tante heeft uitgelegd hoe de zorgen over het gedrag van de vader zijn ontstaan en hoe zij de risico’s nu inschat. Gelet op de toelichting van de tante is het hof van oordeel dat, ondanks de geschetste aandachtspunten, een plaatsing van [kind 1] bij de tante verantwoord is.
5.8
[kind 1] leek direct na de geboorte een gezonde baby. Het is mogelijk dat alsnog blijkt dat [kind 1] gezondheidsproblemen heeft, bijvoorbeeld als gevolg van het drugsgebruik van zijn moeder tijdens de zwangerschap. Als er voor [kind 1] bijzondere zorg nodig is of als zijn opvoeders begeleiding nodig hebben, dan kan die hulp ook worden ingezet bij de tante. De tante heeft verteld dat zij openstaat voor alle hulpverlening die nodig is. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de tante en eventuele hulpverleners samen zullen werken om [kind 1] de zorg en de opvoeding te geven die hij nodig heeft.
5.9
Alles afwegende zal het hof de machtiging tot uithuisplaatsing beperken tot een plaatsing bij de tante. De machtiging tot uithuisplaatsing bij de tante zal vandaag ingaan. Daarbij merkt het hof op dat [kind 1] op dit moment nog is opgenomen in het ziekenhuis. [kind 1] zal dus feitelijk pas bij de tante gaan verblijven vanaf het moment dat hij wordt ontslagen uit het ziekenhuis.
Schorsingsverzoek
5.1
Nu het hof beslist in de hoofdzaak, hebben de ouders geen belang meer bij hun verzoek tot schorsing. Het hof wijst dat verzoek daarom af.
Proceskosten
5.11
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
in de hoofdzaak (200.322.801/01):
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van het [in] 2023 te [plaats A] geboren kind [kind 1] met ingang van [datum] 2023 tot 18 juli 2023 in een netwerkpleeggezin, te weten bij [tante] voornoemd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in het schorsingsverzoek (200.322.801/02):
wijst af het verzoek van de ouders tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
in beide zaken:
compenseert de kosten van het geding in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M. van Baardewijk en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 1 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 15 maart 2023 door voornoemde raadsheren en ondertekend door de voorzitter.