In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van een vandaag geboren kind, hierna te noemen [kind 1]. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 18 januari 2023, die een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoeken dat [kind 1] bij de tante van de vader geplaatst wordt, in plaats van in een crisispleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) zijn van mening dat de kinderrechter de juiste beslissing heeft genomen en pleiten voor een plaatsing in een crisispleeggezin.
Het hof heeft de belangen van het kind, [kind 1], vooropgesteld en vastgesteld dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om voor hem te zorgen. De ouders hebben een drugsverslaving en geen stabiele woonplek. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [kind 1]. Het hof heeft echter onvoldoende bewijs gezien dat een plaatsing bij de tante een groter risico voor [kind 1] met zich meebrengt dan een plaatsing in een crisispleeggezin. De tante is bereid om langdurig voor [kind 1] te zorgen en heeft de ervaring en kwaliteiten om hem op te voeden. Het hof oordeelt dat het in het belang van [kind 1] is om bij zijn biologische familie op te groeien en dat een plaatsing bij de tante minder ingrijpend is voor het gezinsleven van de ouders en het kind.
Het hof heeft daarom de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt tot een plaatsing bij de tante, met ingang van de datum van de uitspraak. Het verzoek van de ouders tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.