ECLI:NL:GHAMS:2023:703

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.314.187/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging van een vonnis in een civiele zaak met restitutierisico

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellant, in zijn hoedanigheid als erfgenaam van een overleden persoon, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij hoofdelijk was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de geïntimeerde, die de gezamenlijke erfgenamen van de overledene vertegenwoordigt. De appellant heeft een incidentele vordering ingediend om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen, met het argument dat het vonnis op kennelijke juridische misslagen berust en dat hij een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van de status quo. Hij stelde dat de tenuitvoerlegging zou leiden tot een financiële noodtoestand en dat er geen garantie was dat het geëxecuteerde bedrag teruggehaald kon worden bij de erfgenamen van de geïntimeerde.

De geïntimeerde heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de incidentele vordering. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belang bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerde bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Het hof heeft geoordeeld dat de argumenten van de appellant over de gestelde juridische misslagen niet voldoende concreet zijn om tot een schorsing van de tenuitvoerlegging te leiden. Het restitutierisico dat de appellant heeft aangevoerd, is niet nader onderbouwd, waardoor het hof heeft besloten de incidentele vordering af te wijzen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die is verwezen naar een latere rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.314.187/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/701021 / HA ZA 21-392
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 maart 2023
inzake
[appellant] ,
in zijn hoedanigheid van erfgenaam van [naam 1] ,
wonende te [woonplaats] , [land] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. R.M.T. van den Bosch te Rotterdam,
tegen
de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [geïntimeerde] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. H.J. Bos te [plaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaten: mr. H.J. Bos en mr. D.H.S. Hulsewé te De Woude.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 22 juli 2022, met producties, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2022 onder bovenstaand zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en wijlen [naam 1] en [naam 2] (hierna tezamen: [appellant] c.s.) als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
[appellant] heeft een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), totdat in de appelprocedure einduitspraak is gewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.
Bij conclusie van antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, althans afwijzing van de incidentele
vordering, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident, met nakosten.

2.Beoordeling

2.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, voor zover in het incident van belang, [appellant] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 3.858.411,-- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 5 februari 1999 tot aan de dag van de volledige betaling, € 23.942,80, € 24.010,71 en € 220.777,28, met veroordeling van [appellant] c.s. in de kosten van de procedure. De veroordelingen zijn zonder nadere motivering uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
Ter toelichting op zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging heeft [appellant] gesteld dat het bestreden vonnis op kennelijke (juridische) misslagen berust. Verder heeft [appellant] gesteld dat hij een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van de status quo. Indien [geïntimeerde] tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zou overgaan, zou dat een financiële noodtoestand aan de zijde van [appellant] doen ontstaan en is er geen enkele garantie dat het geëxecuteerde bedrag nog teruggehaald kan worden bij (de erven van) [geïntimeerde] , aldus [appellant] .
2.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4.
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, waarin over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist, stelt het hof het volgende voorop (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
2.5.
De uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen betreffen betaling van geldsommen. Daarmee is het belang van [geïntimeerde] bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven. Om te beoordelen of moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling gedurende het hoger beroep daartegen uitvoerbaar dient te zijn, moeten het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand gedurende het hoger beroep en het vooropgestelde belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen tegen elkaar worden afgewogen.
2.6
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat zijn belang bij behoud van de bestaande situatie, zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Het betoog van [appellant] dat [geïntimeerde] in de hoofdzaak een vordering tracht te verhalen die als gevolg van een beroepsfout van een advocaat is toegewezen, neemt dit bij de beoordeling in het incident voorop te stellen belang bij tenuitvoerlegging van de veroordeling in het bestreden vonnis niet weg. De argumenten die [appellant] naar voren heeft gebracht over de gestelde juridische misslag zijn onvoldoende concreet om te kunnen leiden tot het oordeel, zoals [appellant] betoogt, dat het bestreden vonnis op meerdere kennelijk (juridische) misslagen berust. Deze argumenten dienen (verder) te worden beoordeeld in de hoofdzaak. Het door [appellant] gestelde restitutierisico is niet nader toegelicht, anders dan dat [appellant] heeft gesteld dat niet inzichtelijk is hoe de nalatenschap van [geïntimeerde] is geregeld. Dat is onvoldoende om aan te nemen dat zich een reëel restitutierisico voordoet dat meer gewicht in de schaal legt dan het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De complicaties die executie zal opleveren voor de afwikkeling van de ingewikkelde nalatenschap, die vermogensbestanddelen in meerdere jurisdicties omvat zijn niet nader feitelijk onderbouwd.
2.7
Dit betekent dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.
2.8.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.9.
In de hoofdzaak zal naar de hierna te noemen roldatum worden verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] .
2.1
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 2 mei 2023 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M.C. Bosch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.