Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellante 2],
[appellante 3] B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
houdt wel meer- en minderwerken bij om de kosten die buiten de begroting vallen in beeld te houden.
4.Beoordeling
grief 1(gericht tegen r.o. 4.22. van het bestreden vonnis) betogen [appellanten] dat de rechtbank voor de berekening van de redelijke prijs ten onrechte is uitgegaan van het financieel overzicht bij de eindafrekening van 26 november 2018 (zie 3.28.). Volgens [appellanten] vormt het financiële overzicht van 23 maart 2018 (zie 3.15.) de basis voor de berekening van wat zij nog verschuldigd zijn. De eindafrekening is volgens [appellanten] veel te hoog. Zij betwisten dat het verschil tussen de beide overzichten, te weten een bedrag van € 24.693,30 exclusief btw, kan worden verklaard door nog te verwerken facturen in verband met leveringen en onderaannemers en de na 23 maart 2018 nog door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden, zoals [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft aangevoerd. Het totaalbedrag van het overzicht van maart 2018 zou hooguit verhoogd mogen worden met een bedrag van € 2.754,04 exclusief btw voor nagekomen facturen van [naam 3] (van respectievelijk 31 juli 2018 en 14 november 2018), inclusief de door [geïntimeerde] berekende opslag van 10%, en met een bedrag voor aantoonbaar gewerkte uren na 23 maart 2018. [appellanten] betwisten dat er nadien nog 277,75 uren zijn gewerkt; na maart 2018 is er nauwelijks nog gewerkt. Bovendien hanteert [geïntimeerde] in het overzicht van november 2018 andere uurtarieven dan in het overzicht van maart 2018. Op het overzicht van 23 maart 2018 dienen de posten die [appellanten] in hoger beroep met hun (hierna te bespreken) grieven bestrijden in mindering te worden gebracht, aldus [appellanten]
grief 2bestrijden [appellanten] dat zij gehouden zijn om de kosten te vergoeden die [geïntimeerde] heeft opgevoerd voor werkzaamheden die dateren van vóór het aangaan van de overeenkomsten in november 2017, zoals de rechtbank onder r.o. 4.25.1. van het bestreden vonnis heeft geoordeeld. Volgens het overzicht van 23 maart 2018, op welk overzicht [appellanten] zich steeds baseren, gaat het daarbij om een bedrag van in totaal € 8.033,25 (posten A19, A45, A50 en A55c). [appellanten] betwisten bovendien dat er daadwerkelijk zoveel uren als [geïntimeerde] heeft gesteld vóór het tekenen van de aannemingsovereenkomsten zijn besteed. Zij hebben wel een aantal keren met alleen [geïntimeerde] persoonlijk gesproken over de mogelijkheden. Deze bestede tijd behoort volgens [appellanten] tot het bedrijfsrisico van [geïntimeerde] en moet gezien worden als een investering om een opdracht binnen te krijgen. Volgens [appellanten] zijn ze tevoren niet erop gewezen dat dergelijke uren in rekening gebracht zouden worden en hadden deze op zijn minst in de begroting opgenomen moeten worden om voor vergoeding in aanmerking te komen.
grief 3dat de rechtbank ten onrechte het verweer heeft verworpen dat de kosten die [geïntimeerde] heeft gefactureerd in verband met het aanbrengen van verkeerde gevelstenen in mindering dienen te worden gebracht op het totaalbedrag van het overzicht van 23 maart 2018 (r.o. 4.25.4.). [geïntimeerde] heeft weliswaar een deel van deze kosten gecrediteerd in het overzicht van 26 november 2018, maar niet in dat eerdere overzicht van maart 2018. Bovendien moet een veel hoger bedrag gecrediteerd worden, aldus [appellanten]
grief 5voeren [appellanten] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hun verweer dat ziet op:
‘Overschrijding kosten afwijkende hardhouten kozijnen’(r.o. 4.25.9. en 4.25.10. van het bestreden vonnis) ongegrond is. Volgens [appellanten] heeft [geïntimeerde] extra kosten in rekening gebracht voor afwijkende kozijnen, die duurder waren dan de oorspronkelijk overeengekomen kozijnen. Omdat [appellanten] hiertoe geen opdracht hebben gegeven, zijn zij van mening dat zij de extra kosten niet hoeven te betalen. In de begroting was hiervoor een bedrag van € 17.431,90 exclusief btw opgenomen. In het overzicht van 23 maart 2018 heeft [geïntimeerde] al een bedrag van € 12.540,00 in rekening gebracht. Omdat [geïntimeerde] de werkzaamheden niet had voltooid, hebben [appellanten] zelf de ontbrekende kozijnen laten leveren. Hiervoor hebben zij € 8.298,00 moeten betalen, zodat zij in totaal € 20.838,00 voor de kozijnen hebben betaald. Dat is € 3.406,10 exclusief btw meer dan begroot, welk bedrag in mindering dient te worden gebracht op het overzicht van 23 maart 2018.
grieven 7 en 8missen zelfstandige betekenis, zodat die geen afzonderlijke bespreking behoeven.