ECLI:NL:GHAMS:2023:695

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.291.930/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwzaken. Wijze van afrekening na tussentijdse opzegging van aannemingsovereenkomsten door opdrachtgevers.

In deze zaak hebben de appellanten, bestaande uit twee natuurlijke personen en een B.V., hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afrekening van twee aannemingsovereenkomsten die door de appellanten tussentijds zijn opgezegd. De rechtbank had in het bestreden vonnis geoordeeld dat de appellanten hoofdelijk moesten betalen aan de geïntimeerde, een aannemersbedrijf, voor reeds verrichte werkzaamheden. De appellanten betwisten de hoogte van de vordering en stellen dat de eindafrekening te hoog is. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de juridische kaders uiteengezet, waaronder de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van Werk (AVA). Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten niet in hun verweer zijn geslaagd en dat de eindafrekening van de geïntimeerde, met enkele correcties, als uitgangspunt moet dienen. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de geïntimeerde gedeeltelijk toegewezen, maar het bedrag dat de appellanten moesten betalen, verlaagd. Het hof heeft de appellanten ook veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.291.930/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/672692 / HA ZA 19-1011
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 maart 2023
inzake

1.[appellant 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[appellante 2],
wonend te [woonplaats] ,
3.
[appellante 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. F. Dijkslag te Amersfoort,
tegen
AANNEMERSBEDRIJF [geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.B. Bollen te Almelo.

1.De zaak in het kort

Partijen hebben met elkaar twee overeenkomsten van aanneming van werk gesloten. [appellanten] hebben deze overeenkomsten tussentijds opgezegd. In hoger beroep ligt aan het hof de vraag voor op welke wijze tussen partijen dient te worden afgerekend op de voet van de artikelen 7:764 lid 2 BW en 14 lid 5 AVA.

2.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant 1] , [appellante 2] (gezamenlijk: [appellanten] ), [appellante 3] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellanten] en [appellante 3] zijn bij dagvaarding van 18 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [appellanten] en [appellante 3] als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie (verder: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven van [appellanten] ;
- memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met producties;
- akte van [appellanten] ;
- antwoordakte van [geïntimeerde] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, althans tot niet meer dan een bedrag van € 44.062,62 in hoofdsom zal toewijzen, en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis (te veel) hebben voldaan, vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, met wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.30. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, zijn de feiten de volgende.
3.1.
Op 17 november 2017 hebben [appellanten] en [geïntimeerde] een tweetal overeenkomsten van aanneming van werk gesloten, onder toepassing van de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van werk 2013 (hierna: AVA). De ene overeenkomst zag op - kort gezegd - de uitbreiding van de bestaande woning te [plaats] (hierna: de overeenkomst voor de uitbreiding), de andere op nieuwbouw van een bijgebouw bij de woning (hierna: de overeenkomst voor het bijgebouw).
3.2.
Voor beide overeenkomsten geldt dat de uitvoering geschiedde op basis van regie met de begroting als uitgangspunt. Het verslag van een werkbespreking van 17 november 2017 houdt hierover in, voor zover van belang:
De overeenkomst voor het uitbreiden van de woning en de overeenkomst voor het realiseren van een bijgebouw zijn ondertekend. Afrekening op basis van regie (wat besteed is word betaald + dekking van 10% op het gehele werk.) [naam 1](het hof begrijpt: [naam 1] , werkzaam bij [geïntimeerde] , hierna: [naam 1] )
houdt wel meer- en minderwerken bij om de kosten die buiten de begroting vallen in beeld te houden.
3.3.
De overeenkomst voor de uitbreiding met als bijlage een begroting houdt in, voor zover van belang:
De opdrachtgever
De heer [appellant 1] en mevrouw [appellante 2]
(…)
Aanneemsom incl. B.T.W. € 134.700,00
(…)
Termijnbetalingen:
1e termijn bij start werkzaamheden € 25.000,00 excl. B.t.w.
2e termijn al naar gelang het werk vordert € 25.000,00 excl. B.t.w.
3e termijn al naar gelang het werk vordert € 25.000,00 excl. B.t.w.
4e termijn al naar gelang het werk vordert € 25.000,00 excl. B.t.w.
5e termijn Oplevertermijn te voldoen voor oplevering€ 11.322,32 excl. B.t.w.
€ 111.322,32 excl. B.t.w.
3.4.
De overeenkomst voor het bijgebouw met als bijlage een begroting houdt in, voor zover van belang:
De opdrachtgever
[appellante 3] B.V.
(…)
En
De heer [appellant 1] en mevrouw [appellante 2]
(…)
Aanneemsom incl. B.T.W. € 174.400,00
(…)
Termijnbetalingen:
1e termijn bij start werkzaamheden € 25.000,00 excl. B.t.w.
2e termijn al naar gelang het werk vordert € 35.000,00 excl. B.t.w.
3e termijn al naar gelang het werk vordert € 35.000,00 excl. B.t.w.
4e termijn al naar gelang het werk vordert € 35.000,00 excl. B.t.w.
6e termijn Oplevertermijn te voldoen voor oplevering€ 14.132,23 excl. B.t.w.
€ 144.132,23 excl. B.t.w.
3.5.
De AVA houden in, voor zover van belang:
Artikel 1: Offerte
(…)
2. In de offerte wordt onder meer aangegeven:
(…)
f. de prijsvormingmethode die voor uit te voeren werkzaamheden zal worden gehanteerd: aannemingssom of regie. (…)
(…)
Artikel 4: Verplichtingen van de aannemer
(…)
6. Indien de prijsvormingmethode regie is overeengekomen, maakt de aannemer weekrapporten op en dient hij deze in bij de opdrachtgever. In de weekrapporten worden onder meer aantekeningen opgenomen betreffende de bestede uren en het verwerkte materiaal. Indien de opdrachtgever tegen de inhoud van een weekrapport bezwaar heeft, stelt hij de aannemer daarvan onder opgave van redenen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een week na ontvangst van het weekrapport schriftelijk of elektronisch op de hoogte.
(…)
Artikel 6. Meer en minder werk
(…)
2. In geval van door de opdrachtgever gewenste wijzigingen in de overeenkomst dan wel in de voorwaarden van uitvoering kan de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
(…)
Artikel 7. Betaling
(…)
2. Betaling van een ingediende factuur dient plaats te vinden uiterlijk 14 dagen na de factuurdatum, (…)
(…)
Artikel 11. In gebreke blijven van de opdrachtgever
(…)
4. Indien de opdrachtgever enige op hem rustende verplichting niet nakomt, is de aannemer gerechtigd het werk te schorsen tot het moment waarop de opdrachtgever deze verplichting is nagekomen, dan wel het werk in onvoltooide staat te beëindigen, mits de aannemer de opdrachtgever vooraf schriftelijk of elektronisch op deze gevolgen van het niet-nakomen heeft gewezen.
(…)
6. Indien op grond van dit artikel sprake is van schorsing respectievelijk beëindiging in onvoltooide staat, is het bepaalde in artikel 14 lid 5 van toepassing.
Artikel 12: In gebreke blijven van de aannemer
1. Indien de aannemer zijn verplichtingen ter zake van de aanvang of de voortzetting van het werk niet nakomt en de opdrachtgever hem in verband daarmee wenst aan te manen, zal de opdrachtgever hem schriftelijk of elektronisch aanmanen om zo spoedig mogelijk de uitvoering van het werk aan te vangen of voort te zetten.
2. De opdrachtgever is bevoegd het werk door een derde te doen uitvoeren of voortzetten, indien de aannemer na verloop van de in de aanmaning vermelde termijn in gebreke blijft mits de ernst van de tekortkoming dit rechtvaardigt en onder voorwaarde dat de opdrachtgever zulks in de aanmaning heeft vermeld. (…)
Artikel 13: Opschorting van de betaling
Indien het uitgevoerde werk niet voldoet aan de overeenkomst heeft de opdrachtgever het recht de betaling geheel of gedeeltelijk op te schorten. Het met de opschorting gemoeide bedrag dient in redelijke verhouding te staan tot de tekortkoming. De opdrachtgever meldt schriftelijk of elektronisch de opschorting en de reden daarvan aan de aannemer.
Artikel 14: Schorsing, beëindiging van het werk in onvoltooide staat en opzegging
(…)
5. De opdrachtgever is te allen tijde bevoegd de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen. De aannemer heeft in dat geval recht op de aannemingssom, vermeerderd met de kosten die hij als gevolg van de niet voltooiing heeft moeten maken en verminderd met de hem door de beëindiging bespaarde kosten. De aannemer is gerechtigd om in plaats van voorgaande aanspraak 10% van de waarde van het niet uitgevoerde deel van het werk in rekening te brengen. De aannemer zendt de opdrachtgever een gespecificeerde eindafrekening van hetgeen de opdrachtgever ingevolge de opzegging verschuldigd is.
3.6.
[appellanten] hebben de factuur van [geïntimeerde] betreffende de 1e termijn van het bijgebouw van € 30.250,00 inclusief btw van 20 december 2017 op 31 december 2017 voldaan.
3.7.
Een e-mailbericht van 18 februari 2018 van [appellanten] aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
We hebben afgelopen vrijdag een bespreking gehad met [naam 1]over de ontwikkeling van de financiën. We hebben het gehad over meer minder werk aan de hand van de bijlage.
Het betreft een overschrijding van € 13.635,90! We zijn ongeveer 4 weken bezig.
(…)
Voor ons is de begroting uitgangspunt en dat e.e.a. onder regie wordt uitgevoerd. Volgens jullie algemene voorwaarden ‘maakt de aannemer weekrapporten op en dient hij deze in bij de opdrachtgever. In de weekrapporten worden onder meer aantekeningen opgenomen betreffende de bestede uren en het verwerkte materiaal’. En daar willen we van nu af aan mee aan de gang. We spreken [naam 1] tweewekelijks en willen de ontwikkeling van het geld daarbij als vast agendapunt. (...) We willen dat van nu af aan dus anders. Ik zie jullie uitnutting van de begroting dan ook graag einde week tegemoet zodat we die 26 februari kunnen bespreken en vervolgens elke twee weken eventueel in combinatie met meer/minder werk. (...)
We willen zicht en grip niet alleen op de uitvoering, maar daar hoort ook de financiën bij inclusief de verantwoording. En die willen wij ook op papier per week (facturen, urenstaten, materialen enz.).
3.8.
[appellanten] hebben de factuur van [geïntimeerde] betreffende de 1e termijn van de uitbreiding van € 30.250,00 inclusief btw van 9 februari 2018 op 20 februari 2018 voldaan.
3.9.
[appellanten] hebben de facturen van [geïntimeerde] betreffende de 2e en 3e termijn van de uitbreiding van € 42.350,00 inclusief btw van 28 februari 2018, respectievelijk van € 42.350,00 inclusief btw van 22 maart 2018 onbetaald gelaten.
3.10.
Een e-mailbericht van 6 maart 2018 van architect [naam 2] aan onder anderen [naam 1] houdt in, voor zover van belang:
De oorspronkelijke constructie was 150 kalkzandsteen. (...) nu stelt [naam 1]voor om er twee poriso steentjes achter te metselen, zelfs niet in verband.
Dit vind ik als architect een onaanvaardbare oplossing, (…).
3.11.
Een e-mailbericht van 20 maart 2018 van [appellant 1] aan [naam 1] houdt in, voor zover van belang:
Kunnen we a.s. maandag weer een overzicht krijgen van de financiën.
Graag wil ik specifiek weten/een gespecificeerde offerte voor materiaal en arbeidsloon alle dakgoten van zink in vorm en ophanging (nieuw) als origineel zodat we een tegenofferte kunnen laten maken. (...)
Bij nader inzien willen we geen gedwongen boekenkast in het hart van de nieuwbouw. De ruimte en het dak zijn zo mooi dat deze noodoplossing voor ons esthetisch niet acceptabel is.
3.12.
Op 20 maart 2018 heeft [naam 1] vervolgens aan [appellanten] het verslag van een werkbespreking van 19 maart 2018 gezonden. Diezelfde dag heeft [appellante 2] per e-mailbericht geantwoord, voor zover van belang:
Kort bekeken, keurig verslag! (…)
Je krijgt snel officiele akkoord reaktie.
3.13.
Een later op 20 maart 2018 gezonden e-mailbericht van [appellante 2] aan [naam 1] houdt in, voor zover van belang:
[naam 1] er gaat iets erg fout!
Stenenpartij ziet er niet uit. Stop
3.14.
Een e-mailbericht van 23 maart 2018 van [naam 1] aan [appellanten] houdt in, voor zover van belang:
Hierbij alvast terugkoppeling ter voorbereiding van ons gesprek a.s. maandag.
(…)
Bijgevoegd vinden jullie het financiële overzicht met de bijgewerkte stand.
(…)
Met de bouw lopen (…) er inmiddels een beetje uit. Het zou lekker zijn als jullie maandag keuze’s kunnen maken, als dat niet lukt moeten we ze eerst een poosje naar een andere klus sturen.
- Keuze wat te doen met gevel van de aanbouw (moeten we weten om te kunnen starten met de kap uittimmeren)
- Keuze wat te doen met de dakrand van het bijgebouw; minder hoge dakrand kunnen we maken; ze zijn daar ongeveer twee dagen langer mee bezig, maar dan krijg je wel hetzelfde aanzicht als de bestaande bouw.
- Dakgoten wel of niet de bestaande goten namaken (maatwerk).
3.15.
Het bij het hiervoor genoemde e-mailbericht meegestuurde (tussentijdse) financiële overzicht sluit op € 94.912,28.
3.16.
Het verslag van de werkbespreking van maandag 26 maart 2018 houdt in, voor zover van belang:
Besproken punten bijgebouw
• (…) Naschrift: dakafwerking nu niet akkoord. Technisch is klein boeiboord niet mogelijk, tenzij afbreuk wordt gedaan aan kwaliteit. Voorstel [naam 1]: [naam 2] tekent details conform huidige situatie (…) en mogelijk tijd en materiaal uitvoering.
• Metselwerk is niet goed gegaan; metselwerk met verkeerde kleur (…) is gesloopt en er worden nieuwe stenen aangeleverd. Ook word voegwerk nagelopen op plaatsen waar te diep is uitgekrabd. Metselwerk arbeid en materiaal voor rekening Leverancier/LvE.
(…)
Besluitenlijst
(…)
• Dakgoten worden nagemaakt in de vorm als bestaand
(…)
Te nemen besluiten Besluit genomen voor: herstart bouw
Woning
(…)
Aanbouw
(…)
Bijgebouw
(…)
3.17.
Een e-mailbericht van 27 maart 2018 van [appellanten] aan [naam 1] houdt in, voor zover van belang:
Zoals afgesproken hierbij onze voorlopige beslissing ten aanzien van het aanzicht en afhechting van het dak van het bijgebouw.
Wij kunnen niet akkoord gaan met de door jullie voorgestelde alternatieve keuzes. Graag zien wij een voorstel tegemoet conform de tekening van de architect (zie bijlage voor details) (…)
Onze opmerkingen en akkoord op jouw verslag van onze werkbespreking van afgelopen maandag volgt spoedig.
3.18.
Een e-mailbericht van 29 maart 2018 van [appellanten] aan [naam 1] houdt in, voor zover van belang:
Bij gesloten onze opmerkingen met betrekking tot jouw verslag d.d. 27-03-2018.
Wij zijn redelijk uitgeput en gaan even met Pasen uitrusten van al het gedoe.
[hof: genoemde bijlage met opmerkingen is niet overgelegd]
3.19.
Een hierop volgend e-mailbericht van 29 maart 2018 van [naam 1] aan onder anderen [appellant 1] houdt in, voor zover van belang:
In het verslag staan een aantal acties voor jullie; op welke termijn kunnen jullie dat uitvoeren? (…)
Wij leggen het werk nu even stil; als we weten wanneer jullie de gegevens aanleveren, kunnen we daarna een overlegmoment inplannen.
We gaan dan eerst samen de nieuwe uitgangspunten vaststellen en daarna kunnen we weer verder.
3.20.
Een e-mailbericht van 5 april 2018 van [appellanten] aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
Onderwerp: Fwd: 3e factuur (…)
(…)
De betaaltermijn verloopt vandaag van de derde factuur. Bij deze nog geen betaling daarvan daar bepaalde onderdelen van de verantwoording onduidelijk zijn en sommig werk is niet uitgevoerd volgens afspraak Die onderwerpen zullen nog ter sprake komen. (...)
Er zijn wat ons betreft twee belangrijke hoofdonderwerpen
Ten eerste de uitvoering van de voormuur van het bijgebouw
(zowel technisch als esthetisch)
Wij zijn daarover naar jou glashelder geweest in de voorbespreking. De oorspronkelijke geplandeniet dragende, tussenmuur zou op enig moment zonder problemen weggehaald kunnen worden en jij hebt beloofd dat dat geen
probleem zou zijn voor de totale uitvoering
Ten tweede de zichtbare afhechting van dedakrand van het bijgebouw.
Wij zijn daarover naar jou ook buitengewoon duidelijk geweest in onze voorbespreking. Wij wilden dezelfde dakafwerking als bij het hoofdgebouw (...). Jij hebt aangegeven dat jullie alles konden maken. Eenzijdig anders uitvoeren dan besteld en getekend gaat niet aan.
Wij willen bovenstaande twee punten opgelost zien met daarbij heldere afspraken over de uitvoering en natuurlijk de financiële consequenties.
Als we daar uit zijn kunnen we ons richten op de overige punten, die wat ons betreft geen probleem hoeven te vormen voor de verdere voortgang.
3.21.
Een e-mailbericht van 29 augustus 2018 van [appellanten] aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
De winter nadert. Wij willen dat op korte termijn de bouwwerkzaamheden worden vervolgd.
Er zullen in elk geval goede oplossingen gevonden moeten worden voor:
Ten eerste de uitvoering van de voormuur van het bijgebouw (zowel technisch als esthetisch).
Wij zijn daarover naar jou bijzonder helder geweest in onze voorbespreking. De oorspronkelijke geplande, niet dragende, tussenmuur zou op enig moment zonder problemen weggehaald kunnen worden en jij hebt beloofd dat dat geen probleem zou zijn voor de totale uitvoering.
Ten tweede de zichtbare afhechting van de dakrand van het bijgebouw.
Wij zijn daarover naar jou ook duidelijk geweest in onze voorbespreking. Wij wilden dezelfde dakafwerking als bij het hoofdgebouw, (…)
Graag op korte termijn overleg.
3.22.
Op 11 september 2018 heeft [geïntimeerde] op verzoek van [appellanten] een nieuw financieel overzicht toegezonden. Het daarin genoemde bedrag is € 120.406,94.
3.23.
Een brief van 26 september 2018 van [appellanten] aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
[appellant 1]is nu ook tot de slotsom gekomen dat het niet meer gaat werken tussen ons. (…) De laatste druppel was jouw laatste bericht, waarin jij schetst dat ook het toepassen van verkeerde metselstenen (zie foto) niet ongebruikelijk is in jouw bedrijf en dat je eigenlijk ook niet bereid bent hiervoor het boetekleed aan te trekken.
Met jou hadden we heldere afspraken. Die ben je niet nagekomen. Dat resulteerde in ondeugdelijke en ongewenste zaken. (…)
We willen zo snel mogelijk onze werkrelatie afhechten door af te rekenen. Let wel dat jij de veel te hoogopgelopen rekening betaalt namens [naam 1], want daar heb jij voor gekozen! (...) Het minste is ons financieel schadeloosstellen, zodat we met een ander verder kunnen gaan. (...)
Inmiddels ligt de bouw een halfjaar stil. We zijn begonnen met bouwen op 17 november 2017 en je hebt de bouw stilgelegd op 29 maart 2018. (…)
We wilden het exact nagebouwd hebben. (…)
Het uiteindelijke resultaat is ontluisterend in vele opzichten. Van de voornoemde stijl is niets terechtgekomen (…). De kwaliteit laat te wensen over (…). Constructieberekeningen blijken onvolledig (...). En de kosten rijzen de pan uit (afgesproken wekelijkse financiële verslagen ontbreken, worden pas na aandringen geleverd, de relatie tussen realisatie versus begroting is zoek, hogere kosten worden achteraf meegedeeld). (…)
• Op 23 maart 2018 heeft de aannemer een financieel verslag ingediend over, neem ik aan, de verantwoording van de tot die datum uitgevoerde werkzaamheden. Dit verslag telt op naar € 94.912,28 exclusief btw. Daarna is er niet of nauwelijks meer gewerkt aan het project. Op 29 maart leg jij het werk stil.
• Op 11 september 2018 overlegt de aannemer op verzoek van de opdrachtgever een nieuwe eindafrekening groot € 120.406,94. Onze verwachting is dat het verslag van 23 maart gecorrigeerd zou worden voor gemaakte fouten en kosten die niet van toepassing zijn. Echter het verslag van 11 september betreft een verhoging van € 25.494,66. Dat is onbegrijpelijk. (...) Wij zullen uitgaan van het financieel verslag van 23 maart 2018 (...) en deze corrigeren voor, naar onze mening, onterecht in rekening gebrachte kosten. (...)
Jouw financiële verantwoording van 23 maart 2018 bedraagt € 94.912,28 - € 57.483,57 resteert € 37.428,41. Reeds betaald € 50.000,-. Te crediteren € 12.571,59.(…)
Wij voelen ons vrij om door te gaan met een andere partij.
3.24.
[geïntimeerde] heeft hierop bij brief van 28 september 2018 aan [appellanten] geantwoord, voor zover van belang:
Gezien uw weigerachtigheid termijnnota’s te voldoen is het werk stil komen te liggen, hetgeen niet inhoudt dat de regieovereenkomst is ontbonden. Op zich hebben wij er, gezien de omstandigheden, geen bezwaar tegen dat de werkzaamheden verder door derden worden uitgevoerd. In dat geval maken wij echter aanspraak op vergoeding van kosten ons baserend op de regieovereenkomst en op onze algemene leveringsvoorwaarden, alsmede op vergoeding van imaginaire winst en algemene kosten, al dan niet pro rata.
Met uw voornemen vanaf a.s. maandag, 1 oktober, sloop- en andere werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten zijn wij het niet eens. Wij, en mogelijk ook u, hebben er belang bij de huidige staat van het werk te doen opnemen door een onafhankelijke deskundige. Wij verzoeken u dan ook, voor zover vereist sommeren u, gedurende een periode van twee weken vanaf heden geen werkzaamheden aan het werk uit te voeren of te doen uitvoeren dan nadat een onafhankelijk deskundige het werk heeft opgenomen, zodat beide partijen op deze opname, indien gewenst, terug kunnen vallen.
3.25.
Op 28 september 2018 heeft [geïntimeerde] haar eigendommen van het perceel van [appellanten] opgehaald.
3.26.
Een brief van 7 oktober 2018 van [appellanten] aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
Wij gaan ervan uit dat opnieuw kijken op de bouwplaats overbodig is. Je bent immers al ongevraagd op de bouwplaats geweest op vrijdag 28 september (...)
Ons voorstel is dat je per ommegaande positief reageert op ons financiële voorstel van 26 september 2018 en ons een creditnota stuurt voor geld wat wij tenminste nog van jou tegoed hebben.
Dan kunnen we dit debacle eindelijk achter ons laten.
3.27.
Een e-mail van 10 november 2018 van [appellanten] aan [geïntimeerde] naar aanleiding van de van [geïntimeerde] ontvangen tweede aanmaning om openstaande facturen te voldoen, houdt in, voor zover van belang:
Facturen volgen op goedkeurde financiële verslagen. Die ontbreken omdat er niet volgens de afspraken gepresteerd is.
Bovendien werd er gewerkt onder regie. Nogmaals over de financiële afwikkeling zie ons schrijven aan [geïntimeerde]d.d. 26 sept. 2018.
3.28.
Bij e-mailbericht van 26 november 2018 heeft [geïntimeerde] [appellanten] een creditnota gestuurd (naar aanleiding van door [geïntimeerde] op 28 september 2018 van het bouwterrein opgehaalde voorraden) en gesommeerd het openstaande saldo van € 84.222,75 te voldoen.
3.29.
Een brief van 8 juli 2019 van [appellanten] aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover van belang:
Ik wil je er je in dit verband nogmaals aan herinneren dat ik tot op heden geen inhoudelijk antwoord van jou heb gehad op mijn brief van 26 september 2018 (bijgesloten), waarin wij de beëindiging van onze samenwerking en de eindafrekening ten principale hebben meegedeeld.
3.30.
[geïntimeerde] heeft op 12 augustus 2019 conservatoir beslag laten leggen ten laste van [appellant 1] op de woning te [plaats] , en - separaat - ten laste van [appellante 3] op haar bankrekening bij de Rabobank te Utrecht.

4.Beoordeling

De procedure bij de rechtbank
4.1.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] , samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd dat de rechtbank [appellanten] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 100.612,08 in hoofdsom, te vermeerderen met (contractuele) rente, buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.774,99), beslag- en proceskosten.
4.2.
Aan haar vorderingen heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, ten grondslag gelegd dat partijen twee overeenkomsten van aanneming van werk hebben gesloten op basis van regie met de begroting als uitgangspunt. [appellanten] hebben deze overeenkomsten op 26september 2018 opgezegd. Het staat [appellanten] vrij om de overeenkomsten te beëindigen, maar [geïntimeerde] maakt in dat geval aanspraak op betaling van de kosten. [geïntimeerde] heeft [appellanten] op 26 november 2018 een eindafrekening voor een bedrag van € 84.222,75 inclusief btw gezonden. [appellanten] hebben deze eindafrekening onbetaald gelaten.
4.3.
[geïntimeerde] heeft haar vordering als volgt toegelicht onder verwijzing naar de specificaties van de kosten (producties 11 en 19 bij de inleidende dagvaarding, respectievelijk feit 3.15. en 3.28.). Na aftrek van de reeds betaalde facturen en gedeeltelijke creditering resteerde een bedrag van € 84.222,75 inclusief btw voor reeds verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten. De richtprijs van de aanneemovereenkomsten bedroeg € 255.454,55 exclusief btw (€ 144.132,23 + € 111.322,32). Het voltooide deel vertegenwoordigde een waarde van € 119.605,58 (€ 69.605,58 eindafrekening exclusief btw + € 50.000,00 reeds betaald bedrag) en het niet voltooide deel een waarde van € 135.448,97 exclusief btw (hof: dit bedrag had eigenlijk € 135.848,97 moeten zijn, maar is door [geïntimeerde] anders gevorderd). Op grond van artikel 14 lid 5 AVA heeft [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op 10% van de waarde van het niet uitgevoerde deel, te weten (in haar berekening) € 13.544,90 exclusief btw (€ 16.389,33 inclusief btw). De totale vordering van [geïntimeerde] op [appellanten] bedraagt zodoende € 100.612,08 (€ 84.222,75 + € 16.389,33).
4.4.
[appellanten] hebben in eerste aanleg verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vorderingen. Tevens hebben zij een aantal tegenvorderingen ingesteld.
4.5.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis, samengevat, in conventie de hiervoor genoemde vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en in reconventie de tegenvorderingen van [appellanten] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:
- dat [appellanten] de overeenkomsten niet buitengerechtelijk (gedeeltelijk) hebben kunnen ontbinden omdat [geïntimeerde] niet in verzuim verkeerde (r.o. 4.16.);
- dat vaststaat dat [appellanten] de overeenkomsten bij brief van 26 september 2018 voortijdig hebben opgezegd in de zin van artikel 7:764 BW en artikel 14 lid 5 AVA (r.o. 4.17.).
De procedure in hoger beroep
Ontvankelijkheid [appellante 3]
4.6.
[appellanten] en [appellante 3] hebben gezamenlijk de dagvaarding in hoger beroep uitgebracht. [appellanten] hebben vervolgens de memorie van grieven ingediend; [appellante 3] heeft niet van grieven gediend. Bij gebrek aan grieven kan [appellante 3] niet worden ontvangen in het hoger beroep. Het hof zal [appellante 3] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Omvang van het hoger beroep
4.7.
Tegen de beslissingen in conventie en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met negen grieven op, die deels gezamenlijk kunnen worden behandeld. [appellanten] hebben in hoger beroep het standpunt ingenomen dat zij in hoofdsom nog een bedrag van € 44.062,62 inclusief btw aan [geïntimeerde] hebben te betalen, waarbij zij uitgaan van het financiële overzicht van 23 maart 2018 (feit 3.15.) [appellanten] hebben onder meer geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij de overeenkomsten bij brief van 26 september 2018 voortijdig hebben opgezegd, zodat het hof daarvan kan en zal uitgaan. Evenmin hebben zij grieven gericht tegen de afwijzing van hun vorderingen in reconventie. Dit laatste brengt mee dat [appellanten] in het hoger beroep tegen het vonnis in reconventie niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
Toetsingskader
4.8.
[appellanten] hebben terecht ook geen grieven gericht tegen het door de rechtbank onder r.o. 4.18. en 4.19. van het bestreden vonnis geformuleerde toetsingskader, dat ook het hof tot uitgangspunt strekt en als volgt luidt. Indien partijen geen vaste aanneemsom hebben afgesproken maar een overeenkomst hebben gesloten op basis van regie - zoals in dit geval - geeft artikel 7:764 lid 2 BW de maatstaf om te bepalen wat de opdrachtgever de aannemer bij voortijdige opzegging van de aanneemovereenkomst verschuldigd is. Omdat de prijs voor het werk afhankelijk is gesteld van de werkelijk door [geïntimeerde] te maken kosten, wordt de door [appellanten] verschuldigde prijs in beginsel berekend op basis van de gemaakte kosten, de verrichte arbeid en de winst die [geïntimeerde] over het gehele werk zou hebben gemaakt. [geïntimeerde] heeft echter gekozen voor de haar in artikel 14 lid 5 AVA geboden mogelijkheid om in plaats van de winst die zij heeft gederfd als gevolg van de opzegging van de aanneemovereenkomst, 10% van de waarde van het niet uitgevoerde deel van het werk in rekening te brengen. Op grond van artikel 7:752 BW moet die prijs een redelijke zijn. Bij de bepaling van de prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen. Deze verwachtingen kunnen worden gewekt door bijvoorbeeld het opgeven van een geschatte prijs, richtprijs of het overleggen van een prijsindicatie. In dit geval is een richtprijs afgegeven. Deze zal op grond van artikel 7:752 lid 2 BW met niet meer dan 10% mogen worden overschreden, tenzij de aannemer tijdig waarschuwt.
Bespreking van de grieven
4.9.
Met
grief 1(gericht tegen r.o. 4.22. van het bestreden vonnis) betogen [appellanten] dat de rechtbank voor de berekening van de redelijke prijs ten onrechte is uitgegaan van het financieel overzicht bij de eindafrekening van 26 november 2018 (zie 3.28.). Volgens [appellanten] vormt het financiële overzicht van 23 maart 2018 (zie 3.15.) de basis voor de berekening van wat zij nog verschuldigd zijn. De eindafrekening is volgens [appellanten] veel te hoog. Zij betwisten dat het verschil tussen de beide overzichten, te weten een bedrag van € 24.693,30 exclusief btw, kan worden verklaard door nog te verwerken facturen in verband met leveringen en onderaannemers en de na 23 maart 2018 nog door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden, zoals [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft aangevoerd. Het totaalbedrag van het overzicht van maart 2018 zou hooguit verhoogd mogen worden met een bedrag van € 2.754,04 exclusief btw voor nagekomen facturen van [naam 3] (van respectievelijk 31 juli 2018 en 14 november 2018), inclusief de door [geïntimeerde] berekende opslag van 10%, en met een bedrag voor aantoonbaar gewerkte uren na 23 maart 2018. [appellanten] betwisten dat er nadien nog 277,75 uren zijn gewerkt; na maart 2018 is er nauwelijks nog gewerkt. Bovendien hanteert [geïntimeerde] in het overzicht van november 2018 andere uurtarieven dan in het overzicht van maart 2018. Op het overzicht van 23 maart 2018 dienen de posten die [appellanten] in hoger beroep met hun (hierna te bespreken) grieven bestrijden in mindering te worden gebracht, aldus [appellanten]
4.10.
[geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd weersproken. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep de posten die zij na 23 maart 2018 nog aanvullend in rekening heeft gebracht en de nadien nog voor [appellanten] gewerkte uren nader onderbouwd met een tweetal overzichten (producties 29 en 30 bij de memorie van antwoord). Volgens [geïntimeerde] heeft zij de door [appellant 1] genoemde facturen van [naam 3] reeds correct in het overzicht van november 2018 verwerkt, van welk overzicht volgens [geïntimeerde] moet worden uitgegaan. Wat betreft het door [appellanten] genoemde verschil in uurtarieven heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat zij daarvoor in totaal een bedrag van € 1.038,06 in het overzicht van november 2018 heeft gecorrigeerd ten opzichte van het voorlopige overzicht van maart 2018. Dit bestaat enerzijds uit kleine correcties omdat [geïntimeerde] eerder abusievelijk niet het juiste uurtarief heeft vermeld en anderzijds uit een wat groter bedrag, dat terug is te leiden tot een doorgevoerde functiewijziging/salarisaanpassing, aldus [geïntimeerde] .
4.11.
Het hof volgt [appellanten] niet in hun stelling dat het tussentijds overzicht van maart 2018 als basis heeft te gelden voor het berekenen van de redelijke prijs. Het hof stelt voorop dat op [geïntimeerde] de stelplicht en de bewijslast rusten met betrekking tot de grondslag en de hoogte van de bedragen die zij van [appellanten] vordert. [geïntimeerde] heeft daartoe, met stukken onderbouwde, overzichten in de procedure ingebracht waarop zij haar vordering baseert. Het is vervolgens aan [appellanten] om de vordering voldoende gemotiveerd te betwisten. [appellanten] hebben daaraan niet voldaan. [appellanten] hebben slechts gesteld dat de eindafrekening van november 2018 te hoog is, gezien het eerdere overzicht van maart 2018, maar hun standpunt niet althans onvoldoende voorzien van een nadere onderbouwing. [appellanten] hebben ook in hoger beroep het verschil tussen het totaalbedrag van de beide overzichten onvoldoende concreet weersproken, zowel wat betreft de na maart 2018 nog in rekening gebrachte facturen als de nadien volgens [geïntimeerde] gewerkte uren. Evenals [geïntimeerde] acht het hof het evident dat er tussen het tussentijds verzonden overzicht van maart 2018 en het opzeggen van de overeenkomsten door [appellanten] op 26 september 2018 nog mutaties hebben plaatsgevonden en dat niet ervan kan worden uitgegaan dat het overzicht van maart 2018 de verschuldigde posten volledig weergeeft, gelet op het feit dat daarin arbeid en materialen tot en met 16 maart 2018 zijn bijgehouden. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht het overzicht van 26 november 2018 als uitgangspunt voor de berekening kunnen hanteren. Ook het hof gaat van dat overzicht uit.
4.12.
Met betrekking tot het feit dat [geïntimeerde] in het overzicht van november 2018 andere uurtarieven heeft opgenomen dan in het eerdere overzicht van maart 2018, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] deze tarieven niet achteraf met terugwerkende kracht kan wijzigen, omdat nergens uit blijkt dat deze tarieven op voorlopige basis tussen partijen zijn overeengekomen. [geïntimeerde] heeft dat ook niet gesteld. Dat nog wijzigingen van de tarieven hebben plaatsgevonden in verband met onder meer een functiewijziging/salarisaanpassing, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, dient onder deze omstandigheden voor haar eigen rekening te blijven. Het hof zal het bedrag dat volgens [geïntimeerde] hiermee gemoeid is, te weten € 1.038,06 exclusief btw, in mindering brengen op het in hoofdsom te betalen bedrag; aanknopingspunten van de zijde van [appellanten] voor een ander bedrag ontbreken. Dat een overschrijding van de 10%-marge van artikel 7:752 lid 2 BW zich niet voordoet, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, kan aan het voorgaande niet afdoen.
4.13.
Uit het feit dat [geïntimeerde] in hoger beroep in staat is geweest de achtergrond van het verschil van € 1.038,06 uiteen te zetten (zij het dat het hof die verklaring niet heeft geaccepteerd), blijkt dat zij niet in haar belang is geschaad door het niet overleggen van het (eventuele) rapport van de door [appellanten] ingeschakelde deskundige en door het tijdsverloop tot de memorie van grieven. Dit betekent dat het beroep van [geïntimeerde] op de artikelen 21 Rv en 6:89 BW wordt afgewezen. Grief 1 slaagt zodoende deels.
4.14.
Met
grief 2bestrijden [appellanten] dat zij gehouden zijn om de kosten te vergoeden die [geïntimeerde] heeft opgevoerd voor werkzaamheden die dateren van vóór het aangaan van de overeenkomsten in november 2017, zoals de rechtbank onder r.o. 4.25.1. van het bestreden vonnis heeft geoordeeld. Volgens het overzicht van 23 maart 2018, op welk overzicht [appellanten] zich steeds baseren, gaat het daarbij om een bedrag van in totaal € 8.033,25 (posten A19, A45, A50 en A55c). [appellanten] betwisten bovendien dat er daadwerkelijk zoveel uren als [geïntimeerde] heeft gesteld vóór het tekenen van de aannemingsovereenkomsten zijn besteed. Zij hebben wel een aantal keren met alleen [geïntimeerde] persoonlijk gesproken over de mogelijkheden. Deze bestede tijd behoort volgens [appellanten] tot het bedrijfsrisico van [geïntimeerde] en moet gezien worden als een investering om een opdracht binnen te krijgen. Volgens [appellanten] zijn ze tevoren niet erop gewezen dat dergelijke uren in rekening gebracht zouden worden en hadden deze op zijn minst in de begroting opgenomen moeten worden om voor vergoeding in aanmerking te komen.
4.15.
Volgens [geïntimeerde] zijn partijen feitelijk al vanaf april 2017 met elkaar in zee gegaan, maar hebben zij pas in november 2017 hun afspraken concreet op papier gezet. Het kan niet zo zijn dat [geïntimeerde] de uren die normaliter door een architect of constructeur in rekening worden gebracht, voor eigen rekening moet nemen. Het gaat hierbij overigens niet om het bedrag dat [appellanten] noemen, maar om € 7.833,25 aan uurloon. [geïntimeerde] heeft daartoe verwezen naar een door haar ingebracht overzicht (productie 31 bij de memorie van antwoord). Bovendien is een deel van de materialen ook reeds voor de datum van ondertekening van de overeenkomsten geleverd (zoals volgt uit productie 32 bij de memorie van antwoord). Daar hebben [appellanten] blijkbaar geen problemen mee. Als [appellanten] zich niet in deze post en de daarvoor vermelde uren kunnen vinden, dan hadden ze zich daarover volgens [geïntimeerde] veel eerder moeten beklagen.
4.16.
Grief 2 slaagt. Met [appellanten] is het hof van oordeel dat de opgevoerde kosten aan arbeidsuren van vóór de datum van het afsluiten van de overeenkomsten in november niet bij [appellanten] in rekening kunnen worden gebracht. Een dergelijke post wordt immers niet in de begroting van juli 2017 genoemd, die als uitgangspunt geldt voor dat wat [appellanten] verschuldigd zijn. Dat deze post niet in de begroting is opgenomen, heeft [geïntimeerde] niet weersproken. Daarbij komt dat de aard van de werkzaamheden niet, althans onvoldoende, nader is gespecificeerd, zodat [geïntimeerde] niet gevolgd kan worden in zijn verweer dat dergelijke werkzaamheden normaal gesproken door een architect of constructeur in rekening worden gebracht en dat [appellanten] dat hadden moeten begrijpen. Het overzicht van productie 31 bij de memorie van antwoord vermeldt slechts dat het gaat om calculatie en werkvoorbereiding/uitvoering. Bovendien hebben [appellanten] zich over deze post reeds bij schrijven van 26 september 2018 bij [geïntimeerde] beklaagd. Het hof zal, bij gebrek aan andere concrete aanknopingspunten, het door [geïntimeerde] genoemde bedrag van € 7.833,25 exclusief btw in mindering brengen op de door [appellanten] te betalen hoofdsom. Hierbij gaat het hof uit van het overzicht van 26 november 2018, gelet op hetgeen het hof hiervoor onder 4.11. heeft overwogen. Dat [geïntimeerde] in de periode tot de ondertekening van de aannemingsovereenkomsten ook al materialen heeft aangeschaft en [appellanten] daarmee geen problemen hebben, brengt het hof niet tot een ander oordeel omdat het daarbij niet om éxtra kosten gaat die niet in de begroting zijn opgenomen. Ook in het kader van deze post geldt voorts dat het beroep op artikel 21 Rv niet slaagt, omdat niet valt in te zien hoe een eventueel rapport zou kunnen afdoen aan hetgeen hiervoor over de inhoud van de overeenkomsten van partijen is overwogen.
4.17.
[appellanten] betogen met
grief 3dat de rechtbank ten onrechte het verweer heeft verworpen dat de kosten die [geïntimeerde] heeft gefactureerd in verband met het aanbrengen van verkeerde gevelstenen in mindering dienen te worden gebracht op het totaalbedrag van het overzicht van 23 maart 2018 (r.o. 4.25.4.). [geïntimeerde] heeft weliswaar een deel van deze kosten gecrediteerd in het overzicht van 26 november 2018, maar niet in dat eerdere overzicht van maart 2018. Bovendien moet een veel hoger bedrag gecrediteerd worden, aldus [appellanten]
4.18.
[geïntimeerde] heeft erop gewezen dat zij hiervoor in de eindafrekening van 26 november 2018 een bedrag van € 2.876,80 heeft gecrediteerd. Daarbij gaat het om de pallet afwijkende stenen die geleverd is, het slopen van het metselwerk en het opnieuw metselen. Het overige in rekening gebrachte metselwerk hebben [appellanten] volgens [geïntimeerde] gewoon te betalen.
4.19.
Grief 3 faalt. Zoals al hiervoor onder 4.11. overwogen gaat het hof uit van het overzicht van 26 november 2018, waarin [geïntimeerde] een bedrag van € 2.876,80 voor deze post heeft gecrediteerd. Dat er daarnaast nog meer gecrediteerd zou moeten worden in verband met het in rekening gebrachte metselwerk, hebben [appellanten] onvoldoende concreet toegelicht.
4.20.
Grief 4houdt in dat de rechtbank in r.o. 4.25.5. de kosten van het schoonmaken van de woning ten bedrage van € 476,74 ten onrechte niet in mindering heeft gebracht op het totaalbedrag van het overzicht van 23 maart 2018. Deze post is wel gecrediteerd in het overzicht van 26 november 2018, aldus [appellanten] en ook [geïntimeerde] .
4.21.
Deze grief faalt eveneens. Tussen partijen is niet in geschil dat deze post reeds in mindering is gebracht op het overzicht van 26 november 2018, welk overzicht het hof als uitgangspunt neemt (zie onder 4.11.).
4.22.
Met
grief 5voeren [appellanten] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hun verweer dat ziet op:
‘Overschrijding kosten afwijkende hardhouten kozijnen’(r.o. 4.25.9. en 4.25.10. van het bestreden vonnis) ongegrond is. Volgens [appellanten] heeft [geïntimeerde] extra kosten in rekening gebracht voor afwijkende kozijnen, die duurder waren dan de oorspronkelijk overeengekomen kozijnen. Omdat [appellanten] hiertoe geen opdracht hebben gegeven, zijn zij van mening dat zij de extra kosten niet hoeven te betalen. In de begroting was hiervoor een bedrag van € 17.431,90 exclusief btw opgenomen. In het overzicht van 23 maart 2018 heeft [geïntimeerde] al een bedrag van € 12.540,00 in rekening gebracht. Omdat [geïntimeerde] de werkzaamheden niet had voltooid, hebben [appellanten] zelf de ontbrekende kozijnen laten leveren. Hiervoor hebben zij € 8.298,00 moeten betalen, zodat zij in totaal € 20.838,00 voor de kozijnen hebben betaald. Dat is € 3.406,10 exclusief btw meer dan begroot, welk bedrag in mindering dient te worden gebracht op het overzicht van 23 maart 2018.
4.23.
[geïntimeerde] heeft de stellingen van [appellanten] gemotiveerd weersproken. Volgens [geïntimeerde] is in de eindafrekening van 26 november 2018 een bedrag van in totaal € 14.927,00 in rekening gebracht voor deze post. Deze eindafrekening is binnen de 10%-norm gebleven. [geïntimeerde] staat er buiten dat [appellanten] na opzegging van de overeenkomsten zelf rechtstreeks kozijnen hebben afgenomen.
4.24.
Grief 5 slaagt niet. Mede gelet op het feit dat de eindafrekening van 26 november 2018 binnen de 10% marge van artikel 7:752 lid 2 BW is gebleven, hebben [appellanten] onvoldoende aangevoerd voor de conclusie dat [geïntimeerde] voor deze kozijnen geen redelijke prijs in rekening heeft gebracht. Het enkele feit dat [appellanten] uiteindelijk in totaal een hoger bedrag aan de kozijnen hebben uitgegeven dan was begroot, is onvoldoende onderbouwing van die stelling van [appellanten] , omdat niet vast staat dat zij in staat zijn geweest bij de leverancier dezelfde prijs te bedingen als [geïntimeerde] kon bedingen. Dat [geïntimeerde] andere kozijnen heeft besteld en geplaatst dan was overeengekomen, is niet vast komen te staan.
4.25.
Grief 6richt zich tegen r.o. 4.25.11. (het hof leest: 4.25.12.) van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank het verweer heeft verworpen dat [appellanten] hebben gevoerd tegen de kosten die [geïntimeerde] in rekening heeft gebracht voor de kosten van de opzichter. Volgens [appellanten] is dat bedrag veel te hoog, gelet op het feit dat aan werkvoorbereiding voor de hele bouw een bedrag van € 7.450,00 was begroot en het stadium van de werkzaamheden ten tijde van de opzegging. [geïntimeerde] is volgens [appellanten] in ieder geval niet gerechtigd om de kosten van vóór het ondertekenen van de overeenkomsten in rekening te brengen, zoals zij ook reeds bij grief 2 hebben betoogd. Als die in mindering worden gebracht, resteert voor de bouwbegeleiding en werkvoorbereiding een bedrag van € 7.179,50 (posten A44, deel A50 en A55). Ook dat is te veel gezien de stand van het werk. [appellanten] blijven bij hun bij de rechtbank ingenomen standpunt dat zij hooguit de helft van het begrote bedrag hiervoor moeten betalen, dus € 3.725,00.
4.26.
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellanten] deze post in zijn geheel verschuldigd zijn. Inderdaad zijn de begrote uren overschreden, maar dat is door eigen toedoen van [appellanten] hadden tijdens de bouw nogal wat noten op hun zang en hebben door hun onduidelijke en wisselende aanvullende wensen een disproportioneel groot beroep op de werkvoorbereider gedaan. De overschrijding is bovendien niet relevant omdat de totale kosten binnen de zogenaamde 10%-marge van artikel 7:752 lid 2 BW zijn gebleven.
4.27.
Grief 6 slaagt niet. [appellanten] hebben deze post te betalen. [geïntimeerde] heeft deze kosten met stukken onderbouwd, terwijl [appellanten] een en ander onvoldoende concreet hebben weersproken. Op grond van het dossier acht het hof tevens aannemelijk dat de begrote kosten zijn overschreden, omdat [appellanten] steeds wensten dat er werd afgeweken van de oorspronkelijke plannen en dat dit meer werk voor de werkvoorbereider met zich heeft gebracht. Het hof volgt [geïntimeerde] in diens verweer dat deze overschrijding verder niet van belang is gelet op de omvang van de totaal in rekening gebrachte kosten. [appellanten] hebben dit niet weersproken. Dat een deel van de opzichterskosten reeds voor de ondertekening is gemaakt, doet niet ter zake, omdat het hier, anders dan bij grief 2, gaat om kosten die in de begroting zijn opgenomen.
4.28.
De
grieven 7 en 8missen zelfstandige betekenis, zodat die geen afzonderlijke bespreking behoeven.
4.29.
Grief 9houdt in dat de rechtbank [appellanten] ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en de (volledige) proceskosten. Omdat de vordering voor meer dan de helft dient te worden afgewezen, is dit niet redelijk, aldus [appellanten] [geïntimeerde] heeft zich hiertegen verweerd.
4.30.
[appellanten] hebben naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd bestreden dat zij de door [geïntimeerde] gestelde en met stukken onderbouwde buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn. Het aan buitengerechtelijke kosten verschuldigde bedrag zal worden aangepast aan het in hoofdsom toe te wijzen bedrag.
Gelet op de uitkomst in de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep zijn [appellanten] toen terecht in de proceskosten veroordeeld. Grief 9 slaagt niet.
4.31.
[appellanten] hebben geen voldoende geconcretiseerde stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere beslissingen. Hun bewijsaanbiedingen worden gepasseerd.
Conclusie
4.32.
Uit het voorgaande volgt dat het hof in hoofdsom een bedrag toewijst van € 100.612,08 min € 1.256,05 inclusief btw (grief 1) en min € 9.478,23 inclusief btw (grief 2) is € 89.877,80. Hierover is wettelijke rente en contractuele rente verschuldigd zoals door de rechtbank toegewezen; [appellanten] hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. De buitengerechtelijke incassokosten hierover bedragen € 1.673,78.
4.33.
De slotsom luidt dat de grieven zodoende ten dele slagen, immers wat betreft de grieven 1 (deels) en 2. Zij leiden dus tot een gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis. Het door [appellanten] te betalen bedrag aan hoofdsom dient te worden vastgesteld op € 89.877,80, in plaats van op € 100.612,08, en op € 1.673,78 aan buitengerechtelijke incassokosten, in plaats van op € 1.774,99. Om proceseconomische redenen zullen de desbetreffende veroordelingen geheel worden vernietigd. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten] ook worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellante 3] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het in reconventie gewezen vonnis;
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover [appellanten] daarbij hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van € 100.612,08 in hoofdsom en een bedrag van € 1.774,99 aan buitengerechtelijke incassokosten;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 89.877,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 11 december 2018, verhoogd met 2% vanaf 25 december 2018, tot de volledige voldoening;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.673,78;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige voor zover aan het hof voorgelegd;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 5.610,- aan verschotten en € 4.064,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, J.C.W. Rang en S. van Gulijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.