ECLI:NL:GHAMS:2023:690

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.315.268/01 en 200.315.268/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toedeling huurrecht na echtscheiding met belangenafweging tussen ex-echtgenoten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, en de vrouw, verweerster in hoger beroep, zijn in 2018 gehuwd en hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. Hun huwelijk is op 31 augustus 2022 ontbonden. De man heeft verzocht om het huurrecht van de echtelijke woning, terwijl de vrouw verzoekt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van beide partijen afgewogen. De man is sociaal en economisch meer gebonden aan Amsterdam dan de vrouw, die na de scheiding op verschillende plaatsen heeft gewoond. Het hof heeft vastgesteld dat beide partijen in vergelijkbare financiële omstandigheden verkeren en dat de man, die in de echtelijke woning verblijft, meer binding heeft met de woonplaats dan de vrouw. De vrouw heeft in haar verweerschrift gesteld dat de man nodeloos procedeert, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man huurder is van de woning, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken van huurrecht na echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.315.268/01 en 200.315.268/02
zaaknummer rechtbank: C/13/704900 / FA RK 21-4477 en C/13/710786 / FA RK 21-7708
beschikking van de meervoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Bouddount te Weesp,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.T. Vir Piari te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar zijn beschikking van 27 september 2022, schriftelijk uitgewerkt op 11 oktober 2022, en beschouwt hetgeen in die beschikking is overwogen en beslist als hier herhaald en ingelast.
Bij zijn beschikking heeft dit hof de man ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep (zaaknummer 200.315.268/01) en iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aangehouden.
Daarnaast is de man niet-ontvankelijk verklaard is zijn schorsingsverzoek (zaaknummer 200.315.268/02) en is de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de eindbeschikking in de hoofdzaak.
1.2
De vrouw heeft op 21 november 2022 een verweerschrift in de hoofdzaak ingediend.
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 27 januari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd [in] 2018 te [plaats B] . [in] 2019 heeft de Marokkaanse bruiloft plaatsgevonden. Partijen hebben ieder zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. Het huwelijk is op 31 augustus 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 mei 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De voormalig echtelijke woning is een huurwoning aan de [adres] [plaats A] (hierna ook: de echtelijke woning).
3.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 17 juni 2021 heeft de rechtbank Amsterdam, voor zover thans van belang, bepaald dat de man voor de duur van de procedure bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij - de in zoverre niet bestreden - beschikking van 25 mei 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan de [adres] te [plaats A] met ingang van de dag vier weken na de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De beslissing met betrekking tot het huurrecht is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat hij voortaan alleen huurder zal zijn van de echtelijke woning.
4.3
De vrouw verzoekt in hoger beroep de man in zijn hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. In haar verweerschrift van 21 september 2022 (uitlating ontvankelijkheid hoger beroep) heeft zij verzocht de man te veroordelen in de (werkelijke) proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Voor toewijzing van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan één van de echtgenoten dient een afweging van de belangen van de man en de vrouw te worden gemaakt.
5.2
Beide partijen stellen zich op het standpunt meer dan de andere partij belang te hebben bij het huurrecht van de echtelijke woning.
5.3
Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is het hof het volgende gebleken. Partijen zijn na hun Marokkaanse bruiloft [in] 2019 gaan samenwonen in de echtelijke woning. Voor die tijd woonden zij nog thuis; de man bij zijn ouders in [plaats A] en de vrouw bij haar ouders in [plaats C] . Beide partijen zijn werkzaam als (gemeente)ambtenaar en hebben een (nagenoeg) gelijk inkomen. De man werkt als [functie 1] gebiedsontwikkeling bij de gemeente [plaats A] . De vrouw werkt sinds oktober 2022 als [functie 2] bij de gemeente [plaats D] . Daarvoor was zij werkzaam bij de gemeente [plaats E] (van april 2021 tot september 2022) en de gemeente [gemeente] (van mei 2019 tot april 2021).
Op 11 april 2021 heeft de vrouw de echtelijke woning verlaten, nadat zij bij een ruzie tussen partijen haar pols had gebroken. De vrouw heeft tegen de man aangifte gedaan van huiselijk geweld en hij is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld. Op dit moment loopt nog het door de man ingestelde hoger beroep tegen het strafvonnis. Sinds de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten, verblijft zij afwisselend bij familie, vrienden of in een hotel. De man verblijft tot op heden in de echtelijke woning.
5.4
De vrouw stelt zich op het standpunt dat hetgeen de man in zijn beroepschrift heeft aangevoerd onder het kopje
‘Het belang van de man bij toekenning van het huurrecht van de woning’(het hof begrijpt: de randnummers 29 tot en met 37) buiten beschouwing dient te blijven omdat niet duidelijk is waartegen de man grieft. Het hof volgt haar daarin niet. Uit het beroepschrift is genoegzaam gebleken dat en waarom de man het niet eens is met de belangenafweging van de rechtbank en de uitkomst daarvan. Onder het genoemde kopje heeft hij zijn belangen bij toewijzing van het huurecht (nog eens) uiteengezet. Niet gebleken is dat een en ander voor de vrouw onvoldoende duidelijk was. Zij heeft ook gereageerd op de door de man gestelde belangen bij toewijzing.
5.5
Op basis van hetgeen over en weer door partijen is aangevoerd, acht het hof voldoende aannemelijk dat de belemmeringen voor partijen bij het vinden van vervangende woonruimte even groot zijn, al dan niet als gevolg van de overbelaste woningmarkt. Voor het hof is niet komen vast te staan dat de man, zoals de vrouw heeft aangevoerd, bij zijn ouders, zussen of goede vriend [vriend] terecht kan. De man heeft met de door hem gegeven toelichting voldoende aannemelijk gemaakt dat [vriend] hem geen onderdak kan verschaffen, omdat hij zijn woning bewoont met zijn twee kinderen en zijn broer, waardoor er voor de man geen ruimte is. Dat geldt ook voor zijn stelling dat hij bij zijn zussen – die ieder een gezin hebben – geen onderdak kan krijgen, en evenmin bij zijn ouders, omdat zij op leeftijd en zorgbehoevend zijn en zijn voormalige slaapkamer gebruiken als logeerkamer voor de mantelzorgers. Partijen verkeren (nagenoeg) in dezelfde financiële omstandigheden en zijn voor hun werk twee dagen per week op kantoor.
Beide partijen hebben dus belang bij toewijzing van het huurrecht van de woning.
5.6
Het hof is na een afweging van de belangen van partijen van oordeel dat het belang van de man bij toedeling van het huurrecht zwaarder weegt dan het belang van de vrouw daarbij. Doorslaggevend is dat de man meer sociaal en economisch gebonden is aan [plaats A] dan de vrouw dat is. De man is opgegroeid in [plaats A] en heeft nooit elders gewoond. Zijn (directe) familie, vrienden en kennissen wonen in [plaats A] . Hij werkt in [plaats A] en is sinds augustus 2013 als voetbaltrainer verbonden aan de [plaats A] voetbalclub [voetbalclub] . De vrouw daarentegen heeft tot april 2019 in [plaats C] gewoond, terwijl zij na het uiteengaan van partijen in april 2021 ook op verscheidene andere plaatsen in Nederland heeft verbleven. Gebleken is verder dat zij altijd buiten [plaats A] heeft gewerkt en ook thans niet economisch aan [plaats A] is gebonden. Ongetwijfeld heeft zij – nadat zij in [plaats A] was komen wonen – de nodige binding met [plaats A] opgebouwd, maar dat acht het hof niet vergelijkbaar met de binding die de man, gelet op zijn levensloop, met [plaats A] heeft. De door de vrouw aangevoerde omstandigheid dat zij haar leven, werk en sociaal netwerk heeft achtergelaten voor de man om samen met hem een nieuw leven in [plaats A] te beginnen, leidt in het licht van het voorgaande niet tot een andere uitkomst, net zomin als haar stelling dat zij de echtelijke woning naar haar eigen smaak heeft ingericht, daarin veel meer tijd heeft doorgebracht dan de man en dat haar huisarts en haar psycholoog in [plaats A] zijn gevestigd. Dat geldt ook voor haar stelling dat zij mentaal niet tot rust kan komen.
5.7
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd leidt niet tot een andere beslissing.
5.8
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en het huurrecht van de woning aan de man toekennen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
5.9
De vrouw heeft in haar verweerschrift van 21 september 2022 (uitlating ontvankelijkheid hoger beroep) verzocht de man te veroordelen in de werkelijke kosten van het hoger beroep, en in haar verweerschrift in het schorsingsincident (eveneens 21 september 2022) de man te veroordelen in de werkelijke de kosten van het door hem opgeworpen incident. De vrouw heeft gesteld, kort samengevat, dat de man nodeloos procedeert, zijn verzoek een (goede) juridische onderbouwing ontbeert en dat de man haar onnodig op kosten jaagt met deze procedure.
De man heeft verweer gevoerd.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Voor zover de vrouw in de hoofdzaak haar verzoek om een proceskostenveroordeling ten laste van de man handhaaft (zij heeft dat verzoek in haar verweerschrift van 21 november 2022 niet meer vermeld), is het hof van oordeel dat daarvoor onvoldoende grond bestaat, gelet op de aard en uitkomst van de procedure.
Ook voor een kostenveroordeling in het incident is geen plaats. Dat sprake is van misbruik van procesrecht dan wel onrechtmatig handelen door de man door het opwerpen van een incident in hoger beroep is niet gesteld of gebleken. Dan rest de vraag of sprake is van nodeloos procederen door de man. Anders dan de vrouw, is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de man nodeloos heeft geprocedeerd. Aan de vrouw kan worden toegegeven dat de man van tevoren had kunnen weten dat hij geen belang had bij zijn schorsingsverzoek, zoals volgt uit hetgeen het hof heeft overwogen in de schriftelijke uitwerking van zijn beschikking van 27 september 2022. Daar staat tegenover dat de vrouw haar verweer tegen het schorsingsverzoek (en daarmee de kosten) om dezelfde reden had kunnen beperken. Gezien de stukken is bij het hof het beeld ontstaan dat beide partijen in onduidelijkheid verkeerden over de werking van de voorlopige voorziening nadat de rechtbank in de bestreden beschikking het huurrecht aan de vrouw had toegekend en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad had verklaard. Deze onduidelijkheid dient voor beider rekening te komen. Dat de man niet is overgegaan tot intrekking van zijn incidenteel verzoek, maar heeft geconcludeerd tot afwijzing daarvan, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof zal de kosten tussen partijen compenseren, zoals gebruikelijk is in familierechtelijke procedures.
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man huurder is van de woning, gelegen aan de [adres] [plaats A] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, die van het incident daaronder begrepen, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A. van Haeringen en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 21 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.