ECLI:NL:GHAMS:2023:68

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
200.315.091/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontruiming en verdeling gezamenlijke woning tussen ex-samenwoners

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de vrouw toestemming kreeg om de gezamenlijke woning te verkopen. De man, die sinds het verbreken van de relatie in de woning verblijft, heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor de toedeling van de woning aan hem, zoals bepaald in een eerder vonnis van 7 juli 2021. De vrouw heeft de woning laten ontruimen op 11 oktober 2022, wat de man betwist. Het hof oordeelt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning kan overnemen en dat de vrouw belang heeft bij een snelle verkoop. De grieven van de man worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. De man wordt veroordeeld in de kosten van het geding en de ontruiming.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III (familie en jeugd)
zaaknummer : 200.315.091/01 SKG
zaak- /rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/329361 / KG ZA 22-320
arrest van de meervoudige familiekamer van 17 januari 2023
inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
appellant,
eiser in het incident,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. L. Schellevis te Hoorn,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , Oostenrijk,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. S.A.S. Matheij te Heemstede.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 17 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) van 29 juli 2022, onder bovenstaand zaak- /rolnummer gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven, alsmede een incidentele vordering, met daarbij producties. Op de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis heeft dit hof bij arrest van 11 oktober 2022 afwijzend beslist, onder aanhouding van de beslissing over de proceskosten in het incident tot het eindarrest in de hoofdzaak.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte waarin de man zich heeft uitgelaten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep in verband met de inschrijvingseis van artikel 3:302 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), met productie;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vrouw in haar vorderingen (geheel of gedeeltelijk) niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel die vorderingen af zal wijzen, met compensatie van de proceskosten in beide instanties.
De vrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van zijn vorderingen. In incidenteel hoger beroep heeft de vrouw geconcludeerd tot veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van de man in de kosten van de procedure waaronder de nakosten en de kosten van het salaris van de advocaat-gemachtigde en de kosten die zijn gemaakt voor de ontruiming van de woning aan de [A-straat] te [postcode] [plaats A] .
De man heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met compensatie van de kosten van het geding.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 1 december 2022. Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd. Mr. Matheij heeft nog producties (A en B) in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
Partijen hebben tot 2009 een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [A-straat] te [postcode] [plaats A] (hierna: de woning). Sinds het verbreken van de relatie verblijft de man in de woning en voldoet hij de aan de woning verbonden lasten. De belastingdienst heeft op het aandeel van de man in de woning eerst op 3 december 2019 executoriaal beslag gelegd en daarna nogmaals op 13 september 2022.
Bij vonnis van 7 juli 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de rechtbank), de wijze van verdeling aldus bepaald dat de woning aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 195.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat de man de woning binnen zes maanden na 7 juli 2021 notarieel toegedeeld krijgt, de vrouw door de bank wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de man de helft van de overwaarde aan de vrouw uitbetaalt. Indien de opschortende voorwaarde niet wordt vervuld, is de wijze van verdeling aldus bepaald dat de woning zal worden verkocht aan een derde met bemiddeling door Pronk & Van der Wal Makelaardij en dat bij de verdeling een eventuele overwaarde bij helfte wordt verdeeld. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat beide partijen hun volledige medewerking aan alle benodigde feitelijke- en rechtshandelingen dienen te verlenen en voor de situatie dat de woning zal worden verkocht daarnaast nog bepaald dat de man ten aanzien van het opheffen van het executoriale beslag op de woning zijn volledige medewerking aan alle benodigde feitelijke- en rechtshandelingen dient te verlenen.
2.2.
Het is de man niet gelukt om binnen de in het vonnis van 7 juli 2021 gestelde termijn te voldoen aan de gestelde voorwaarden om de woning toegedeeld te krijgen.
2.3
Op 11 oktober 2022 heeft de deurwaarder op verzoek van de vrouw de woning ontruimd en aldus het bestreden vonnis ten uitvoer gelegd.

3.Beoordeling

In principaal en incidenteel hoger beroep:
3.1
Het gaat in dit geschil om het volgende. De man wil in de woning blijven wonen en meer tijd om de woning alsnog toegedeeld te kunnen krijgen. De vrouw betwijfelt of de man in staat is/zal zijn de woning over te nemen en wil dat de woning wordt verkocht.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de in eerste aanleg ingestelde vorderingen van de vrouw toegewezen, in die zin dat de vrouw vervangende toestemming is verleend om de woning voor een door de makelaar geadviseerde koopsom te verkopen en om de woning te leveren aan een derde, onder bepaling dat het vonnis in de plaats zal treden voor de rechtshandelingen van de man die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woning. Daarbij is de man veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis de woning te verlaten en te ontruimen en daar niet meer naar terug te keren, onder gelijktijdige afgifte van alle bij de woning behorende sleutels aan de vrouw. De vrouw is gemachtigd de ontruiming desnoods te bewerkstellingen met behulp van de sterke arm. De man is veroordeeld in de kosten van het geding en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de man met acht grieven op. In zijn eerste grief bestrijdt de man het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen. In zijn overige grieven gericht tegen de rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.6 stelt de man -samengevat- dat de strikte uitleg van het vonnis van 7 juli 2021 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en een beroep daarop misbruik van recht oplevert, nu het doel en de strekking van dat vonnis zijn dat er een toedeling van de woning aan de man zal plaatshebben. De termijnoverschrijding is te wijten aan omstandigheden buiten zijn macht: de man heeft zich ingespannen, maar als gevolg van een brand zijn financiële stukken verloren gegaan en de bank zal pas een offerte kunnen geven als over het beslag afspraken zijn gemaakt met de belastingdienst, terwijl contact met de belastingdienst niet of nauwelijks mogelijk is. De vrouw loopt geen risico, omdat alle lasten door de man worden voldaan, terwijl de man belang heeft bij uitblijven van de verkoop en behoud van zijn huisvesting. De man vindt de toestemming aan de vrouw om de woning te verkopen prematuur. De man stelt dat ten onrechte is aangenomen dat hij geen medewerking verleent of zich onbereidwillig opstelt, de man wijst op de voorgeschiedenis van partijen en de lange periode dat de vrouw niet bereikbaar was. Verder zal het beslag door de belastingdienst in de weg staan aan de levering van de woning aan een derde. De man vindt een ontruiming nog niet aan de orde en stelt dat de vrouw nog geen belang heeft bij een ontruimingstitel. Hij betwist dan ook dat hij nodeloos de kosten van de procedure heeft veroorzaakt en in de kosten moet worden veroordeeld.
De vrouw betwist de stellingen van de man.
3.3
Het hof stelt vast dat het hoger beroep is ingeschreven conform de inschrijvingseis van artikel 3:301 lid 2 BW jo artikel 433 Rv, zodat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
De grieven kunnen tezamen worden besproken omdat zij alle, kort gezegd, inhouden dat de voorzieningenrechter ten onrechte de vorderingen van de vrouw heeft toegewezen en de beoordeling van het spoedeisend belang deel uitmaakt van de door het hof te maken belangenafweging.
Bij de beoordeling van de grieven staat voorop de in het vonnis van de rechtbank van 7 juli 2021 bepaalde wijze van verdeling van de woning. De woning is aan de man toegedeeld onder de in dat vonnis vermelde opschortende voorwaarde. De termijn waarbinnen de man de woning toegedeeld had kunnen krijgen is op 7 januari 2022 ongebruikt verstreken, zodat de opschortende voorwaarde niet in vervulling is gegaan. Daarmee staat in beginsel vast dat de verdeling plaatsvindt door verkoop van de woning aan een derde, waarbij beide partijen hun volledige medewerking aan alle benodigde feitelijke- en rechtshandelingen dienen te verlenen en de man ten aanzien van het opheffen van het executoriale beslag op de woning zijn volledige medewerking aan alle benodigde feitelijke- en rechtshandelingen dient te verlenen.
De vrouw heeft belang bij de verdeling van de woning, alleen al omdat van haar niet kan worden verwacht dat zij met de man in een onverdeelde gemeenschap blijft. Zij heeft daarnaast een financieel belang bij reguliere verkoop van de woning in plaats van een executoriale verkoop die zou kunnen voortvloeien uit het beslag dat rust op het aandeel van de man in de woning. De vrouw heeft, nu de man niet aan de verkoop heeft willen meewerken, belang bij de getroffen voorziening en ook belang bij een snelle voorziening. Van de vrouw kan niet worden gevergd dat zij, ruimschoots na het verstrijken van de termijn waarbinnen de man aan de voorwaarden voor toedeling van de woning aan hem moest voldoen, voor de verdeling daarvan afhankelijk blijft van de besprekingen van de man met de belastingdienst en de bank, waarvan de uitkomst - bij gebrek aan concrete (andersluidende) gegevens- volledig onzeker is. Gezien onder meer de hypotheekschuld van ruim € 164.000,- die op de woning rust, de overwaarde bij de huidige verkoopprijs van ongeveer € 225.000,-, de belastingschulden van de man van € 100.000,- waarvoor tweemaal executoriaal beslag is gelegd, de som waartegen de man de vrouw zal moeten uitkopen en het ontbreken van recente inkomensgegevens van de man zelf, is voorshands niet aannemelijk dat de man binnen een aanvaardbare termijn van de bank de benodigde lening zal kunnen verkrijgen. Dit geldt temeer omdat, zoals de man heeft gesteld, de besprekingen met de hypotheekbank over het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid pas kunnen aanvangen nadat afspraken met de belastingdienst zijn gemaakt.
Het hof ziet dan ook geen reden om de man een nieuwe termijn te gunnen om alsnog aan de voorwaarden voor de overname van de woning door hem te kunnen voldoen. Ook verwerpt het hof de stelling van de man dat de termijnoverschrijding van de man verschoonbaar is. Zoals gezegd heeft de man sinds het verstrijken van de hem gegunde termijn om de woning toegedeeld te krijgen niet aannemelijk gemaakt dat er enig vooruitzicht is op overname van de woning door hemzelf. De omstandigheden die de man noemt, doen niet af aan de conclusie dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning daadwerkelijk zelf zou kunnen financieren en de vrouw uit de hoofdelijkheid kan laten ontslaan. Dat maakt dat van de vrouw geen verdere coulance hoeft te worden verwacht; de coulance die de man van de vrouw vraagt, is hem al ruimschoots gegeven. Met zijn standpunt dat de vrouw geen financieel risico loopt omdat de man de lasten van de woning voldoet, miskent de man dat het financiële risico als mede-eigenaar van een woning verder strekt dan alleen de betaling van vaste lasten, waarvoor de vrouw overigens ook riskeert te worden aangesproken. De vrouw heeft recht en belang om deze risico’s te beëindigen en over haar in de woning vastzittende vermogen te kunnen beschikken.
De stelling van de man dat het executoriale beslag dat de belastingdienst op zijn aandeel in de woning heeft gelegd aan verkoop van de woning in de weg zou staan is, zoals ook de voorzieningenrechter al heeft overwogen, niet juist. Het beslag staat de verkoop van de woning niet in de weg. Uit het voorgaande volgt dan ook dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid door de vrouw of een uitkomst die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Al hetgeen de man verder nog heeft aangevoerd doet hieraan niet af.
De veroordeling tot ontruiming van de woning is gegeven op de, naar het oordeel van het hof juiste, grond dat de man niet onvoorwaardelijk heeft toegezegd dat hij zal meewerken aan de verkoop van de woning, terwijl hij daartoe al verplicht was op grond van het vonnis van de rechtbank van 7 juli 2021. De vrouw is gemachtigd om de ontruiming te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat een ontruimingstitel wordt verleend, zodat de vrouw zich niet een derde keer tot de rechter hoeft te wenden teneinde de woning verkocht en geleverd te krijgen aan een derde, welke overweging het hof onderschrijft. De voorzieningenrechter heeft daarbij vermeld dat indien de man alsnog zijn medewerking aan het verkoopproces verleent en zich bereidwillig opstelt om de woning verkoopklaar te maken, hij zich tot de vrouw kan wenden om de ontruiming mogelijkerwijs uit te stellen. De ontruiming met behulp van de sterke arm heeft op 11 oktober 2022 plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van de deurwaarder blijkt dat in de woning roerende zaken zijn aangetroffen. Hierop stuit de stelling van de man dat hij de dag voor de ontruiming de woning al had verlaten en de ontruiming dus niet meer nodig was, af. De man had de woning moeten ontruimen onder afgifte van de sleutels van de woning aan de vrouw, hetgeen hij niet heeft gedaan. Dat het, zoals de man stelt en de vrouw betwist, om spullen van de vrouw zou gaan is daarbij niet relevant.
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De man zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep. Het hof ziet in de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie hebben gehad geen aanleiding om anders te oordelen, nu ook de kosten van het hoger beroep het gevolg zijn van het niet meewerken aan de uitvoering van het vonnis van de rechtbank van 7 juli 2021 door de man.
De kosten die de vrouw heeft moeten maken om de woning te ontruimen, zijn veroorzaakt door het niet voldoen aan de ontruimingsverplichting door de man, zodat de vordering in incidenteel hoger beroep om de man in deze kosten te veroordelen zal worden toegewezen. De vrouw heeft deze kosten gesteld op € 1.045,35 vermeerderd met alle nog te maken kosten, als niet aan het bevel van de deurwaarder wordt voldaan. Blijkens de door de vrouw nadien overgelegde productie A bedroegen de kosten van de deurwaarder in totaal € 1.933,80, zodat het hof dit bedrag zal toewijzen.
In het incident:
In het incident moet het hof nog beslissen over de proceskosten. Het hof ziet ook hierbij geen reden om af te wijken van de hoofdregel dat de man als in het ongelijk gestelde partij zal worden verwezen in de proceskosten in het incident.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van vrouw begroot op € 343,- aan verschotten en € 3.342,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
veroordeelt de man in de kosten van ontruiming van de woning aan de [A-straat] te [postcode] [plaats A] tot een bedrag van € 1.933,80;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in het incident:
veroordeelt de man in de kosten van het incident, tot op heden begroot op € 1.114,-
in principaal en incidenteel hoger beroep en in het incident:
verklaart voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Kloosterhuis, C.M.J. Peters en J.F. Miedema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.