ECLI:NL:GHAMS:2023:671

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
19 maart 2023
Zaaknummer
200.300.502/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bonusvordering van oud-werknemer tegen werkgever met buitenlandse vestiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een oud-werknemer, hier aangeduid als [appellant], tegen zijn voormalige werkgever, Piano Software Inc., gevestigd in New York, Verenigde Staten. De appellant heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tot betaling van een achterstallige bonus van € 80.756,00, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, met de overweging dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij recht had op de gevorderde bonus. De arbeidsovereenkomst tussen partijen bevatte een regeling voor een gegarandeerde bonus voor de eerste vier maanden van het dienstverband, maar de appellant heeft niet aangetoond dat hij meer omzet heeft gerealiseerd dan de werkgever heeft gesteld. Het hof heeft de zaak op 14 maart 2023 behandeld en geconcludeerd dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet in zijn bewijsvoering is geslaagd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De centrale vraag in deze zaak was of er een specifieke commissieregeling was overeengekomen die de appellant recht zou geven op de gevorderde bonus, wat door de werkgever werd betwist. Het hof oordeelt dat de appellant onvoldoende feiten heeft aangedragen om zijn vordering te onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer hof : 200.300.502/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9063573 CV EXPL 21-3582
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 maart 2023
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.P. Vogel te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
PIANO SOFTWARE INC.,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.C. Kuit te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [appellant] en Piano worden genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 8 september 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 12 juli 2021, onder voornoemd zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en Piano als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 7 september 2022. Bij die gelegenheid hebben de hiervoor genoemde advocaten, namens partijen, het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Partijen hebben voorts enige vragen van het hof beantwoord.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Piano in de proceskosten van beide instanties.
Piano heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “Feiten” onder 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten als vaststaand opgesomd. Voor zover [appellant] met de grieven 1 tot en met 4 betoogt dat deze feitenweergave onvolledig is, overweegt het hof dat de kantonrechter niet gehouden is alle feiten - waarover tussen partijen geen geschil bestaat - weer te geven in het vonnis maar kan hij zich beperken tot die feiten die voor zijn beslissing van belang zijn. In zoverre falen deze grieven. Voor zover [appellant] met de grieven 1 tot en met 4 de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering bestrijdt, worden die onderdelen van de grieven bij de beoordeling, hierna onder 3.5, besproken. Over de juistheid van de door de kantonrechter genoemde feiten bestaat - voor het overige - geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant] is van 1 september 2019 tot 1 september 2020 in dienst geweest van Piano in de functie van Vice President Partnership Alliances tegen een jaarloon van
€ 135.000,- bruto exclusief emolumenten.
(ii) Vóór de indiensttreding hebben partijen uitvoerig met elkaar onderhandeld over de arbeidsvoorwaarden van [appellant] .
(iii) Op 10 mei 2019 heeft Piano [appellant] een eerste aanbod gedaan. In de aangeboden arbeidsovereenkomst staat onder artikel 2, tweede lid, het volgende:
“In addition, you are eligible to participate in the Employer’s commission plan. At full quota attainment, you earn a gross on-target commission compensation of EUR 120,000 per year. You will be paid your commission on first-year revenues invoiced during a given quarter. All commissions are paid 45 days after the close of the quarter in which they are earned.”
(iv) Bij e-mail van 12 mei 2019 heeft [appellant] in reactie hierop het volgende geschreven:
“Targets & bonus: Upon starting at Piano, I’ll still have to build up a deal pipeline. Since we are talking about strategic partnerships deals, I imagine the typical sales cycle might be a couple of months. On top of that, this is a new position in Piano, and it could be challenging at this point in time to know the appropriate KPI’s (Key Performance Indicators, hof), let alone set fitting targets for the position. It is quite customary in these situations to set a guaranteed bonus for the first few months, in fact this has been common practice for hiring sales people in all companies I worked at. I’d like to propose a guaranteed on target bonus for the first 4 months (Sept-Dec 2019). In these first few months, I’ll build up a pipeline, as will my counterpart in the US, and these can be used by Piano to formulate an appropriate target based on the right KPI’s for both of us for 2020.”
( v) In de schriftelijke arbeidsovereenkomst die partijen uiteindelijk hebben ondertekend - eerst [appellant] op 17 mei 2019 en daarna Piano op 20 mei 2019 - is ten aanzien van het variabele loon van [appellant] in artikel 2, tweede en derde lid, het volgende vermeld:
“2 In addition, you are eligible to participate in the Employer’s commission plan. At full quota attainment, you earn a gross on-target commission compensation of EUR 105,000 per year. You will be paid your commission on first-year revenues invoiced during a given quarter. All commissions are paid 45 days after the close of the quarter in which they are earned.

3 To facilitate your ramping up into the position, you are eligible to receive a minimum commission of EUR 24,000 for the period covering your start date to December 31, 2019. This amount is composed of the following: EUR 12,000 as a guarantee;(…) an additional EUR 6,000 if you close one deal that generates invoiced revenues for the Company before January 1, 2020.”

(vi) [appellant] heeft in februari 2020 de volledige commissie over het eerste kwartaal van zijn dienstverband, bestaande uit een bedrag van € 24.000,- bruto, ontvangen.
(vii) Bij e-mail van 27 maart 2020 heeft Piano aan [appellant] de zogeheten New Business Commission Rules 2020 met de volgende begeleidende tekst toegezonden:
“Pls find attached the new business rules for 2020, your target is set at 1 M USD per annum.”
(viii) Bij e-mail van 6 april 2020 heeft [appellant] gereageerd op de New Business Rules 2020 waarbij hij tevens heeft geschreven dat die regeling niet op hem van toepassing kan zijn omdat hij een andere functie heeft met andere targets en key performance indicators (hierna: KPI’s).
(ix) Op 1 september 2020 is het dienstverband van rechtswege geëindigd. Bij de eindafrekening van het dienstverband heeft [appellant] naast de transitievergoeding een commissie ontvangen van € 244,- bruto. Deze commissie hangt samen met een omzet van € 3.576,00 die [appellant] in april 2020 heeft gerealiseerd.

3.De beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd Piano te veroordelen tot betaling van
€ 80.756,00 bruto aan achterstallige bonus, te vermeerderen met 50% aan wettelijke verhoging, zijnde een bedrag van € 40.378,00 bruto, en wettelijke rente over beide bedragen, alles met veroordeling van Piano in de proceskosten. [appellant] legde aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Bij aanvang van het dienstverband is met hem afgesproken dat voor de eerste vier maanden van zijn dienstverband een gegarandeerde bonus zou worden vastgesteld en dat voor de periode daarna in samenspraak een nadere op zijn functie specifiek afgestemde commissieregeling zou worden vastgesteld. Dat laatste is ondanks diverse verzoeken van [appellant] niet gebeurd. In plaats daarvan ontving [appellant] de algemene commissieregeling die betrekking heeft op New Business en is een target voor hem vastgesteld van 1 miljoen euro bruto. Die regeling was niet op hem van toepassing omdat hij zich niet met new business bezighield, maar onder meer met het creëren van indirecte verkoop partnerships en het verlengen van bestaande contracten. Dat geen concrete doelen zijn gesteld is de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever. Om die reden maakt hij aanspraak op betaling van het volledige bedrag aan commissie waar hij volgens artikel 2.2 van de arbeidsovereenkomst recht op heeft bij het behalen van zijn doelen (€ 105.000,00 minus de ontvangen € 24.244,00 maakt € 80.756,00), aldus [appellant] .
3.2
Nadat Piano verweer had gevoerd tegen de vorderingen, heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat partijen uiteindelijk zijn overeengekomen hetgeen in artikel 2, tweede lid, van de door hen ondertekende arbeidsovereenkomst staat. De daarin neergelegde commissieregeling komt er, kort gezegd, op neer dat bij het behalen van de volledige target [appellant] een bonus zal ontvangen van € 105.000,00. Bij e-mail van 27 maart 2020 is aan [appellant] meegedeeld dat zijn target is gesteld op het behalen van 1 miljoen euro bruto aan omzet. [appellant] heeft onvoldoende aangetoond dat hij meer omzet heeft gemaakt dan Piano heeft aangevoerd, aldus steeds de kantonrechter.
3.3
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met elf grieven op. Piano bestrijdt de grieven.
3.4
Alvorens tot bespreking van de grieven over te gaan overweegt het hof het volgende. Gelet op het feit dat Piano is gevestigd in de Verenigde staten van Amerika dient het hof allereerst ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja, of Nederlands recht van toepassing is op het onderhavige geschil. Het hof stelt vast dat partijen in artikel 15 van de door hen ondertekende arbeidsovereenkomst de Nederlandse rechter hebben aangewezen als de bevoegde rechter om over geschillen tussen hen, direct of indirect, voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst te beslissen. Tevens staat daarin dat de arbeidsovereenkomst wordt beheerst door Nederlands recht. Gelet op deze door partijen uitdrukkelijk gemaakte forum- en rechtskeuze alsmede dat geen van beiden, noch in eerste aanleg noch in hoger beroep, de rechtsmacht van de Nederlandse rechter heeft betwist en Piano domicilie heeft gekozen in Amsterdam, moet worden geoordeeld dat de kantonrechter terecht kennis heeft genomen van het geschil en dat het hof in hoger beroep eveneens bevoegd is te oordelen en te beslissen over de vorderingen van [appellant] .
3.5
Met de
grieven 1 tot en met 8die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat gekeken moet worden naar hetgeen uiteindelijk aantoonbaar tussen partijen is overeengekomen, oftewel wat is vastgelegd in de arbeidsovereenkomst. [appellant] betoogt dat de kantonrechter de communicatie tussen partijen voorafgaand aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst onvoldoende heeft betrokken bij zijn oordeel over de inhoud van de tussen hen gemaakte afspraken. Volgens [appellant] hebben partijen afgesproken dat zij in onderling overleg nog een commissieregeling zouden vaststellen die specifiek was toegespitst op de nieuwe functie van [appellant] . Dat heeft Piano niet gedaan en daarom brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid alsmede het beginsel van goed werkgeverschap mee dat [appellant] aanspraak maakt op het gevorderde bedrag aan bonus. [appellant] voert voorts aan dat de kantonrechter verzuimd heeft relevantie toe te kennen aan het feit dat Piano niet begin 2020 met een commissieplan is gekomen hoewel dat in alle redelijkheid van haar mocht worden verwacht. Volgens [appellant] was de door Piano op 27 maart 2020 verstrekte commissieregeling niet toepasselijk op zijn functie omdat de kern van zijn functie was om strategische partnerships te realiseren terwijl de toegezonden commissieregeling betrekking had op business sales. Het bezwaar van [appellant] tegen de inhoud van het e-mailbericht van 27 maart 2020 is niet een bezwaar tegen een gemaakte afspraak - zoals de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen - maar een bezwaar tegen het door Piano gedane voorstel voor een commissieregeling. Hierbij is van belang dat [appellant] de meegedeelde target van 1 miljoen euro omzet volstrekt willekeurig en niet haalbaar achtte. Verder voert [appellant] aan dat duidelijke doelstellingen en meetpunten ontbreken bij de toekenning van de bonus hetgeen uitsluitend is veroorzaakt door de handelwijze van Piano. Het functioneren van [appellant] was goed en kan dus geen bepalende factor zijn geweest voor de weigering van de bonus. Ook het feit dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet kan niet zo worden uitgelegd dat daarin zou kunnen worden gelezen dat [appellant] niet aan de verwachtingen voldeed. Datzelfde geldt voor de afsluiting van systemen en communicatiemiddelen. Dit alles vond immers plaats ten tijde van het einde van de arbeidsovereenkomst en heeft geen betekenis voor de vraag of [appellant] aanspraak maakt op de gevorderde bonus, aldus steeds [appellant] .
3.6
Centrale vraag in dit geding is of tussen partijen is overeengekomen dat zij in onderling overleg een specifieke op de functie van [appellant] afgestemde commissieregeling zouden vaststellen, zoals [appellant] betoogt doch Piano betwist, en of [appellant] daarom aanspraak kan maken op het door hem gevorderde bedrag aan commissie.
3.7
Voorop wordt gesteld dat uit de tekst van de arbeidsovereenkomst niet volgt - ook niet wanneer hierbij rekening wordt gehouden met de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten - dat partijen in onderling overleg een specifieke op de functie van [appellant] toegespitste commissieregeling zouden vaststellen. Tussen partijen staat vast dat zij, voorafgaande aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, in het kader van onderhandelingen hebben gesproken over het halen, althans het nastreven, van targets. In dat kader zijn zij op verzoek van [appellant] - zoals daarvan blijkt uit het hiervoor onder 2 sub (iv) weergegeven e-mailbericht van 12 mei 2019 - overeengekomen dat over de eerste vier maanden (september tot en met december 2019) [appellant] aanspraak zou hebben op een gegarandeerde bonus. Anders dan [appellant] kennelijk betoogt, is niet gebleken dat in die gesprekken en onderhandelingen is afgesproken dat voor de periode daarna (vanaf januari 2020) een nader op de functie van [appellant] afgestemde commissieregeling zou worden vastgesteld. Daarvoor zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Wanneer partijen een dergelijke afspraak zouden hebben gemaakt, had het voor de hand gelegen dat zij deze vervolgens hadden opgenomen in de schriftelijke weergave van de arbeidsovereenkomst. Partijen hebben in de arbeidsovereenkomst opgenomen de hiervoor bedoelde afspraak met betrekking tot een gegarandeerde bonus over de eerste vier maanden, terwijl voor de periode vanaf januari 2020 in de arbeidsovereenkomst staat dat [appellant] onder de commissieregeling van Piano valt, welke regeling blijkens artikel 2, tweede lid, van de arbeidsovereenkomst inhoudt dat hij, in het geval de volledige target wordt behaald, een commissie zal ontvangen van € 105.000,-. Het ligt op de weg van [appellant] om te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat partijen in afwijking van hetgeen in de arbeidsovereenkomst is vermeld nadere afspraken hebben gemaakt omtrent het vaststellen van een commissieregeling. [appellant] heeft in dit verband onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat partijen iets anders zijn overeengekomen dan in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. De stelling van [appellant] dat met
‘commission plan’in artikel 2, tweede lid, eerste volzin wordt bedoeld een nader door partijen overeen te komen commissieregeling die is afgestemd op zijn functie, wordt verworpen. Dat staat immers niet in de arbeidsovereenkomst en bij gebreke van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat partijen de afspraak hadden gemaakt om in onderling overleg een specifieke op de functie van [appellant] afgestemde commissieregeling vast te stellen, kan zulks ook met toepassing van de hiervoor vermelde Haviltex-maatstaf niet in de hiervoor genoemde bepaling van de arbeidsovereenkomst worden gelezen. De omstandigheid dat eerst bij e-mail van 27 maart 2020 Piano aan [appellant] heeft meegedeeld dat zijn target was gesteld op het behalen van een omzet van 1 miljoen euro, doet aan het voorgaande niet af. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het stellen van die target te laat is geweest, kan dat betoog hem evenmin baten. Niet is gebleken dat deze commissieregeling die erop neerkomt dat aan [appellant] een commissie toekomt van ongeveer 10% over door hem gerealiseerde omzet, evident onredelijk is. Daarbij komt dat genoegzaam is gebleken dat [appellant] geen omzet heeft gerealiseerd die hem recht geeft op meer commissie dan het reeds door hem ontvangen bedrag van € 244,-, waarover hierna bij de bespreking van de grieven 9 en 10 meer. Ook het beroep van [appellant] dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid alsmede het beginsel van goed werkgeverschap voortvloeit dat het verzuim van Piano een nadere commissieregeling vast te stellen voor rekening van Piano komt en dat [appellant] - zo begrijpt het hof - reeds daarom alsnog aanspraak maakt op het door hem gevorderde bedrag aan bonus, faalt. Dit beroep stuit reeds af op het feit dat - zoals hiervoor is overwogen - niet is komen vast te staan dat Piano zich heeft verbonden die nadere commissieregeling vast te stellen. Anders dan [appellant] kennelijk betoogt, hebben het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en de afsluiting van [appellant] van de systemen en communicatiemiddelen geen rol gespeeld bij de beslissingen om [appellant] de gevorderde bonus niet toe te kennen. [appellant] heeft zijn stelling dienaangaande tegenover de gemotiveerde betwisting van Piano die erop neerkomt dat Piano nooit afspraken over bonusaanspraken heeft gemaakt op basis van prestaties of beoordelingen anders dan op basis van gerealiseerde omzet, niet althans onvoldoende nader onderbouwd. Het voorgaande brengt mee dat de grieven 1 tot en met 8 falen.
3.8
Met
de grieven 9 en 10komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het op de weg van [appellant] had gelegen om aan te tonen dat hij, anders dan Piano heeft aangevoerd, wel degelijk meer omzet zou hebben gegenereerd en dat hij om toegang tot het informatiesysteem had kunnen verzoeken indien hij daaraan behoefte had. Ook deze grieven slagen niet. Daartoe is het volgende redengevend. Tegenover de betwisting van Piano dat [appellant] meer omzet heeft gegenereerd dan hetgeen Piano heeft aangevoerd, heeft [appellant] geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit de gevolgtrekking kan worden gemaakt dat hij meer omzet heeft gerealiseerd dan het door Piano opgegeven bedrag. Piano heeft [appellant] gedurende het dienstverband commissieoverzichten verstrekt met de door hem gerealiseerde verkopen en bijbehorende commissiebedragen. Niet is gebleken dat [appellant] tegen deze overzichten bezwaar heeft gemaakt of anderszins duidelijk heeft gemaakt dat de inhoud van die overzichten onjuist is. [appellant] heeft evenmin gesteld dat uit zijn eigen overzichten volgt dat hij meer omzet heeft gegenereerd dan Piano in de genoemde overzichten heeft weergegeven. Nu [appellant] ook geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan op dit punt, komt zijn vordering ook in hoger beroep niet voor toewijzing in aanmerking.
3.9
Het voren overwogene brengt mee dat de kantonrechter [appellant] terecht in de proceskosten heeft veroordeeld zodat ook
grief 11faalt.
3.1
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Piano tot op heden begroot op € 5.610,- aan verschotten en € 4.062,- aan salaris, en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, G.C. Boot en C.A.H.M. ten Dam, en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 14 maart 2023.