ECLI:NL:GHAMS:2023:67

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
200.315.092/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en verhuizing van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende gezamenlijk gezag en de verhuizing van minderjarige kinderen. De vrouw is met de kinderen verhuisd naar haar ouders in [plaats B], zonder toestemming van de man. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vrouw met de kinderen terug moet verhuizen naar de echtelijke woning in [plaats A]. De vrouw is inmiddels terugverhuisd, maar heeft hoger beroep aangetekend tegen de beslissing van de voorzieningenrechter. Het hof heeft de feiten vastgesteld die in hoger beroep niet in geschil zijn. De vrouw heeft in haar grieven aangevoerd dat de man haar toestemming heeft verleend voor de verhuizing, maar het hof volgt haar hierin niet. De man heeft de vermeende toestemming gemotiveerd betwist en de vrouw heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling. Het hof concludeert dat er geen spoedeisend belang is voor de verhuizing naar [plaats B] en dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een onveilige situatie is die een verhuizing rechtvaardigt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen echtelieden zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.315.092/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C/15/329178 / KG 22-300
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 januari 2023
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. M. Amrani te Amsterdam.
tegen
[de man],
wonende te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. U. Ögüt te Eindhoven,

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 11 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) van 14 juli 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
De dagvaarding, met producties, bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- herstelexploot van 17 augustus 2022;
- memorie van antwoord, met producties.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en heeft het hof verzocht om:
- de man in alle vorderingen in eerste aanleg niet ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen af te wijzen;
- de vrouw in haar reconventionele vorderingen ontvankelijk te verklaren en deze toe te wijzen (hof inhoudende: vervangende toestemming om met de kinderen naar [plaats B] te verhuizen en om de kinderen in [plaats B] in te schrijven op een basisschool en peuterspeelzaal);
- de man in de proceskosten te veroordelen, zowel die in eerste aanleg als die in hoger beroep.
De man heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Op 15 december 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn zowel de vrouw als de man en hun respectieve advocaten. Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht; de vrouw de e-mail met conclusie van antwoord tevens eis in reconventie en de man de producties 6 tot en met 9.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2.1 en 2.2 de feiten vastgesteld die de rechter tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Partijen zijn [in] 2016 in [plaats C] met elkaar gehuwd. Zij woonden laatstelijk aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna ook: de echtelijke woning).
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarige kinderen:
  • [kind 1] , op [in] 2017 te [plaats C]
  • [kind 2] , op [in] 2019 te [plaats C] .
2.3.
De vrouw is op 8 juni 2022 met [kind 1] en [kind 2] naar haar ouders in [plaats B] vertrokken.
2.4.
De man heeft de rechtbank in het kader van voorlopige voorzieningen op 20 juli 2022 verzocht een zorgregeling te bepalen waarbij beide ouders bij helfte de zorg voor de kinderen dragen. Partijen zijn in mediation betreffende de zorgregeling.
2.5.
De vrouw is eind juli 2022 op last van de voorzieningenrechter met de kinderen terugverhuisd naar [plaats A] . Zij verblijft daar in de echtelijke woning. De kinderen verblijven thans een weekend in de twee weken bij de man.
2.6.
De man heeft sinds 5 augustus 2022 in de buurt van de echtelijke woning een huurwoning betrokken.
2.7.
De man heeft op 29 augustus 2022 een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen (waaronder een verzoek tot een zorgregeling) ingediend. De man heeft in die procedure verzocht het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toe te kennen.

3.Beoordeling

3.1.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw veroordeeld:
- om direct na de betekening van dit vonnis met de minderjarigen terug te verhuizen naar de echtelijke woning van partijen aan het [A-straat] te [plaats A] , op straffe van een dwangsom;
- om, voor zover sprake is van uitschrijving, [kind 1] per direct te her-inschrijven op basisschool [basisschool] te [plaats C] , zwemschool [zwemschool] te [plaats A] en bij [X] and Fitness, op straffe van een dwangsom;
- om, voor zover sprake is van uitschrijving, [kind 2] per direct te her-inschrijven op de peuterspeelzaal [Y] ;
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de vrouw verboden met de minderjarigen te verhuizen uit [plaats A] .
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats B] te verhuizen afgewezen, overwegende dat een kort geding procedure, waarin in beginsel tijdelijke ordemaatregelen worden getroffen, zich niet leent voor een inhoudelijk oordeel op een dergelijk verzoek. De voorzieningenrechter achtte zich onvoldoende voorgelicht en toegerust om, vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure, een voorlopig oordeel te geven over de vraag of, gelet op alle betrokken belangen, de vrouw toestemming moet worden verleend voor een verhuizing met de kinderen.
De voorzieningenrechter heeft voorts de vorderingen van de moeder ten aanzien van vervangende toestemming om de kinderen op school respectievelijk de peuterspeelzaal in te schrijven, afgewezen.
3.2.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de vrouw met haar grieven op.
3.3.
De vrouw stelt in haar eerste grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft aangenomen dat de man haar toestemming heeft verleend voor de verhuizing met de beide kinderen en vervolgens om [kind 1] op school in [plaats B] in te schrijven. Het hof volgt de vrouw niet in deze stelling. De vrouw heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de man en de door hem overgelegde Whatsappberichten, de brief van zijn advocaat van 17 juni 2022 met de sommatie om terug te keren en zijn e-mails van 21 juni 2022 de vermeende toestemming niet aannemelijk gemaakt. Het beroep van de vrouw op (vermeende) toestemming van de man onder druk van de leerplichtambtenaar tot inschrijving van [kind 1] op de basisschool in [plaats B] is daartoe onvoldoende. De eerste grief van de vrouw faalt dan ook.
3.4.
Ook de overige door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden rechtvaardigen niet haar vertrek naar [plaats B] . De vrouw stelt weliswaar dat zij jaren te lijden heeft gehad onder huiselijk geweld jegens haar, maar de man heeft dit gemotiveerd betwist en haar stelling wordt niet ondersteund door een aangifte jegens de man, door betrokkenheid van hulpverlening of door een verklaring van een deskundige. Voorts heeft de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet aannemelijk gemaakt dat een zodanig onveilige situatie bestaat dat zij onmiddellijk met medeneming van de kinderen uit [plaats A] naar [plaats B] diende te vertrekken en ook niet dat de man zich daadwerkelijk fysiek agressief jegens de vrouw en de kinderen gedraagt/heeft gedragen of dat zich anderszins een zodanig gevaarlijke situatie voordeed die het vertrek van de vrouw uit [plaats A] rechtvaardigde. Dat er spanningen waren tussen de man en de vrouw die mogelijk hun weerslag hadden op de kinderen, maakt niet dat de vrouw met de kinderen niet langer in [plaats A] zou kunnen wonen. De vrouw verblijft inmiddels zonder de man en met de kinderen in de echtelijke woning, tot welke woning de man geen toegang meer heeft. De man heeft een andere woning betrokken en heeft in de bodemprocedure verzocht het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toe te kennen. De man heeft verklaard zijn toezegging om te blijven bijdragen in de kosten van de woning gestand te zullen doen. Bovendien gaan de kinderen inmiddels weer in [plaats A] naar school en is het lopende schooljaar in volle gang. Gezien al het vorenstaande bestond of bestaat dan ook geen spoedeisend belang bij vertrek van de vrouw uit [plaats A] naar [plaats B] en/of de inschrijving op de basisschool/peuterspeelzaal in [plaats B] . De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht de vorderingen van de man toegewezen. Gezien de weigering van de vrouw om vrijwillig terug te keren en haar voortdurende wens om met de kinderen naar [plaats B] te verhuizen, heeft de voorzieningenrechter ook terecht een dwangsom verbonden aan de veroordeling tot terugverhuizing en de inschrijvingen van [kind 1] op zijn oude school en bij de verenigingen. Ook de tweede en derde grief van de vrouw falen.
3.5.
Reeds uit het voorgaande volgt dat de vordering van de vrouw om haar alsnog vervangende toestemming te verlenen dient te worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. Zij heeft tegenover het verweer van de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de veiligheid van de vrouw en de kinderen, haar gezondheid, gebrek aan financiële middelen of de ‘schoolgang’ van de kinderen vergen dat een onmiddellijke voorziening wordt getroffen die het haar mogelijk maken naar [plaats B] te verhuizen. Ook grief 4 faalt.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Het hof zal bepalen dat de kosten zullen worden gecompenseerd, nu partijen echtelieden zijn.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Troost, mr. C.M.J. Peters en mr. J.F. Miedema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.