In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van een ex-echtgenoot tot terugbetaling van ziektekostenpremies die hij had betaald voor zijn ex-echtgenote. De man, appellant, had in hoger beroep beroep gedaan op een vonnis van de kantonrechter dat zijn vordering had afgewezen. De vrouw, geïntimeerde, had geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen.
De man had een zorgverzekering afgesloten voor zichzelf, zijn ex-echtgenote en hun kinderen. Na de echtscheiding verzocht hij om een wijziging van de polis om zijn ex-echtgenote uit te sluiten, maar dit werd afgewezen. De vrouw had na de echtscheiding geen eigen zorgverzekering afgesloten tot 1 december 2020. De man stelde dat de vrouw onrechtmatig had gehandeld door haar verplichtingen niet na te komen, wat leidde tot schade voor hem, en dat er sprake was van ongerechtvaardigde verrijking.
Het hof oordeelde dat de vrouw niet onrechtmatig had gehandeld, aangezien zij op de polis van de man was meeverzekerd en daarmee aan haar verplichtingen voldeed. De man had niet voldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen en de grieven van de man faalden. Het hof vernietigde de proceskostenveroordeling van de vrouw en compenseerde de kosten van de procedure, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak bevestigde de afwijzing van de vorderingen van de man, behoudens de aanpassing van de proceskostenveroordeling.