Uitspraak
;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van vier minderjarige kinderen, geboren uit het huwelijk van de verzoekster (de vrouw) en de verweerder (de man). De vrouw had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2022 aangevochten, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen deels bij de man was bepaald. De vrouw stelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld en dat de zorgregeling niet evenredig was, waarbij zij alle verantwoordelijkheden voor de kinderen droeg. De man daarentegen verdedigde zijn verzoek door te stellen dat hij de zorgregeling correct uitvoerde en dat de inschrijving van de kinderen op zijn adres financieel voordelig was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2023 werd duidelijk dat de ouders niet in staat waren om afspraken te maken over de kosten van de zorg voor de kinderen. Het hof oordeelde dat het in het belang van de kinderen was dat zij allemaal dezelfde hoofdverblijfplaats hadden en dat de verblijfsoverstijgende kosten door dezelfde ouder werden voldaan. Het hof vernietigde de bestreden beschikking voor zover deze de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man na 1 april 2023 bepaalde en wees het verzoek van de man af. De hoofdverblijfplaats van de kinderen werd met ingang van 1 april 2023 weer bij de vrouw bepaald, zodat zij hen op haar adres kon inschrijven.
Het hof benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders en de mogelijkheid van mediation om hen te helpen bij het maken van afspraken over de zorg voor de kinderen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk effect heeft, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.