ECLI:NL:GHAMS:2023:607

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
200.318.483 / 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige 1]. De Raad voor de Kinderbescherming had in hoger beroep verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de moeder niet in staat zou zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] te dragen. De moeder, die kampt met psychische problematiek, was niet in staat om een stabiele opvoedsituatie te bieden en had de afgelopen jaren geen contact met [minderjarige 1]. Het hof oordeelde dat de persoonlijke problematiek van de moeder een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] vormt en dat het in zijn belang is dat de vader met het eenhoofdig gezag over hem wordt belast. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2022, waarin het verzoek van de Raad was afgewezen, en beëindigde het gezag van de moeder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.318.483 / 01
zaaknummer rechtbank: C/13/716892 // FA RK 22-2617
beschikking van de meervoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
en
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam .
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- [de vader] (hierna: de vader), bijgestaan door mr. M.R.P. Hoppenbrouwers te Amsterdam;
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats] (hierna: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 4 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De raad is op 2 november 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 4 augustus 2022.
2.2
De (advocaat van de) moeder heeft bij bericht van 27 december 2022 laten weten dat zij ter zitting in hoger beroep mondeling verweer zal voeren.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 27 januari 2023 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.D. Aelbers;
- de advocaat van de moeder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het (op 8 april 2019 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) is [minderjarige 1] geboren, [in] 2011 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] .
3.2
Bij beschikking van 19 september 2019 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld. Nadat de maatregel abusievelijk niet tijdig was verlengd, is hij bij beschikking van 30 september 2021 opnieuw onder toezicht gesteld. Deze maatregel is nadien steeds verlengd en duurt nu nog voort tot 30 december 2023.
3.3
Tevens is bij de hierboven genoemde beschikking van 30 september 2021 opnieuw een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader verleend, nadat de eerder verleende machtiging was verlopen. Deze maatregel is laatstelijk verlengd tot 30 december 2022.
3.4
Bij – de in zoverre niet bestreden – beschikking van 4 augustus 2022 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader bepaald, bij wie hij sinds 19 september 2019 verblijft.
3.5
Bij beschikking van 12 oktober 2022 heeft de rechtbank het gezag van de moeder over de halfbroertjes van [minderjarige 1] – [minderjarige 2] en [minderjarige 3] – beëindigd. Tegen deze beslissing heeft de moeder geen hoger beroep ingesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de raad om het gezag van de moeder over [minderjarige 1] te beëindigen, afgewezen.
4.2
De raad verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek alsnog toe te wijzen en het gezag van de moeder over [minderjarige 1] te beëindigen, zodat de vader voortaan met het eenhoofdig gezag over hem is belast.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of er grond bestaat voor beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige 1] . Ingevolge artikel 1:266, eerste lid, sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. Op grond van artikel 1:267, eerste lid, BW kan beëindiging van het gezag worden uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie.
5.2
De raad betoogt dat het gezag van de moeder over [minderjarige 1] dient te worden beëindigd en voert hiertoe aan dat alle gronden voor de gezagsbeëindiging aanwezig zijn en dat de maatregel in het belang van [minderjarige 1] is. De moeder is niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te dragen, onder andere omdat zij bekend is met persoonlijke problematiek waardoor zij als opvoeder onvoldoende beschikbaar kan zijn voor [minderjarige 1] . De persoonlijke problematiek van de moeder staat op dit moment nog op de voorgrond. Ondanks de inzet van diverse vormen van hulpverlening gericht op zowel haar eigen problematiek als op het gezin, heeft de moeder haar leven de afgelopen jaren nog onvoldoende op de rit gekregen. [minderjarige 1] heeft baat bij een stabiele opvoeder en de moeder kan deze rol onvoldoende invullen. Van een regelmatig contact tussen de moeder en [minderjarige 1] is zelfs nog geen sprake. De raad is dan ook van mening dat [minderjarige 1] duidelijkheid nodig heeft over zijn perspectief in het belang van stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedomgeving. Het steeds opnieuw verlengen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn niet meer passend bij de situatie. De maatregelen zijn in beginsel tijdelijk van aard, terwijl [minderjarige 1] nu al enkele jaren niet meer bij de moeder woont. Weliswaar heeft de beslissing van 4 augustus 2022 over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] duidelijkheid gegeven, maar ook is van belang dat [minderjarige 1] duidelijkheid heeft over de vraag wie de beslissingen over de dagelijkse zorg en opvoeding behoort te nemen, en dat is de vader. De vader werkt mee aan de voor [minderjarige 1] noodzakelijke hulpverlening, hetgeen betekent dat op termijn de kinderbeschermingsmaatregel van ondertoezichtstelling niet meer nodig of passend is. Indien de moeder met het gezag belast blijft, verwacht de raad dat de maatregel nog voor enige jaren verlengd zou moeten worden, gelet op de niet-meewerkende houding van de moeder. Die laat zij bijvoorbeeld nog steeds zien met betrekking tot de op te zetten omgangsregeling met [minderjarige 1] . Dit acht de raad niet in het belang van [minderjarige 1] . Het belang van [minderjarige 1] weegt zwaarder dan het belang van de moeder bij het behouden van haar ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , aldus de raad.
5.3
De moeder betoogt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat onvoldoende gronden bestaan voor de beëindiging van haar gezag over [minderjarige 1] . Zij berust in de plaatsing van [minderjarige 1] bij de vader en stemt ermee in dat hij zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. Dit draagt zij ook uit naar [minderjarige 1] en de vader. De vader is de hoofdopvoeder van [minderjarige 1] en hij draagt zorg voor de dagelijkse zorg en opvoeding van [minderjarige 1] . Dat zij niet in staat zou zijn om zorg te dragen voor de zorg en opvoeding van [minderjarige 1] , nog los van de vraag of dit het geval is, kan dan ook niet worden aangenomen als een ontwikkelingsbedreiging. Terugplaatsing van [minderjarige 1] bij haar is niet aan de orde. Zijn opgroeiperspectief is voldoende duidelijk, waardoor het niet noodzakelijk is om haar gezag om die reden te beëindigen. Niet gebleken is dat de gezondheid en de ontwikkeling van [minderjarige 1] worden geschaad als zij haar gezag behoudt. Zij misbruikt haar gezag niet en zij zal dit ook in de toekomst niet doen. Zij zal – waar nodig – haar medewerking verlenen aan te nemen gezagsbeslissingen en zij zal [minderjarige 1] daarmee op geen enkele manier belasten. De inzet van een gezagsbeëindigende maatregel om op die manier een einde te maken aan de kinderbeschermingsmaatregelen levert een oneigenlijk gebruik van het wetsartikel 1:266 BW op, hetgeen in strijd is met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. Aan de voorwaarden voor een gezagsbeëindigende maatregel wordt dan ook niet voldaan, aldus de moeder.
5.4
De GI heeft ter zitting verklaard achter het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging te staan. Als gevolg van haar persoonlijke problematiek is de moeder onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige 1] en is zij onvoldoende in staat bij hem aan te sluiten. [minderjarige 1] is vaak teleurgesteld door de moeder, waardoor hij een ambivalente houding jegens haar heeft aangenomen.
5.5
De vader heeft ter zitting verklaard het verzoek van de raad te onderschrijven. Voor [minderjarige 1] is het beter als hij alleen met het gezag over hem is belast. Hij heeft veel moeite om de moeder te vertrouwen. De communicatie met haar verloopt via de hulpverlening. Hoewel de moeder aangeeft dat zij zich terughoudend zal opstellen, zullen de ouders op enig moment met elkaar moeten overleggen. Gebleken is dat de moeder de intensiteit van die gesprekken niet aankan. Zodra de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] eindigt, bestaat het risico dat hij klem en verloren raakt tussen zijn ouders. Dit dient voorkomen te worden. Nu de moeder geen invulling geeft aan haar gezag, dient hij in het belang van [minderjarige 1] belast te worden met het eenhoofdig gezag over hem, aldus de vader.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige 1] is opgegroeid in een complexe gezinssituatie. Beide ouders zijn zelf slachtoffer geweest van een onveilige opvoedsituatie en hebben te maken gehad met geweld in hun verleden. Als gevolg van hun ervaringen hadden de ouders moeite om een rustige en voorspelbare opvoedsituatie te creëren voor [minderjarige 1] (en de andere kinderen in het gezin) en is het hen niet gelukt om de kinderen te beschermen tegen geweld in de opvoeding. Vanaf december 2018 is de GI (opnieuw) betrokken bij het gezin naar aanleiding van de conflictueuze scheiding van de ouders. De instabiliteit en de zorgen over [minderjarige 1] die volgden, hebben geleid tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader. Sinds [minderjarige 1] bij de vader woont, is het contact met de moeder wisselend in frequentie. De moeder kampt met psychische problematiek en maakt keuzes die niet in het belang van [minderjarige 1] zijn. Omgangscontacten zegt zij vaak af, al dan niet als gevolg van haar fysieke en emotionele gesteldheid. In januari 2020 is Spirit Hecht ingezet voor [minderjarige 1] en de moeder. Daaruit is naar voren gekomen dat de moeder beschikt over een beperkt mentaliserend vermogen en beperkt sensitief en responsief oudergedrag laat zien, en dat mogelijk sprake is van een gedesorganiseerde gehechtheidsrelatie met [minderjarige 1] . Het traject bij Spirit Hecht heeft de moeder vervolgens stopgezet. In juni 2020 heeft de moeder traumabehandeling gehad bij het Psychotrauma Expertise Centrum (Psytrec). Hoewel zij daarvan goed geprofiteerd heeft, is zij – vanwege een terugval – in november 2021 opgenomen bij Trauma Centrum Nederland. De voorgestelde schematherapie om te leren omgaan met haar gedrag/gevoelens en de oorsprong van patronen te doorgronden en te veranderen, heeft de moeder nog voor de afronding van de intake stopgezet. Door middel van een schriftelijke aanwijzing is begin 2021 bepaald dat de moeder [minderjarige 1] eenmaal per drie weken onder begeleiding kan zien. Vanaf november 2021 proberen de GI en Levvel deze bezoeken op te starten, maar lukt het de moeder niet mee te werken. Inmiddels heeft [minderjarige 1] zijn moeder al langer dan een jaar niet gezien en is het contact beperkt gebleven tot het sturen van enkele kaartjes.
Sinds [minderjarige 1] bij zijn vader woont, heeft hij meer stabiliteit en rust. De vader heeft alle hulpverlening, gericht op het bieden van een goed opvoedklimaat aan [minderjarige 1] en ook voor zijn persoonlijke ontwikkeling (traumaverwerking), geaccepteerd. Op dit moment ontvangt hij opvoedondersteuning van een gezinscoach van Cordaan. Het gaat goed met [minderjarige 1] en hij heeft het fijn bij zijn vader.
5.7
[minderjarige 1] bevindt zich al jarenlang in een situatie waarin hij geconfronteerd wordt met de psychische problematiek, instabiliteit en het gebrek aan (emotionele) beschikbaarheid van zijn moeder. Niet te verwachten is dat deze situatie binnen afzienbare termijn zal verbeteren. In de afgelopen jaren zijn diverse vormen van hulpverlening ingezet en telkens heeft de moeder deze voortijdig stopgezet. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI naar voren gebracht dat de moeder heeft aangegeven dat zij de voor [minderjarige 1] noodzakelijke hulpverlening van Spirit Hecht niet meer kan opbrengen. De moeder is ook in de onderhavige procedure in hoger beroep niet ter zitting verschenen. Door haar eigen problematiek is zij niet in staat om in de gegeven situatie gezamenlijk met de vader beslissingen over [minderjarige 1] te nemen. Hoewel de houding van de moeder, naar het hof vermoedt, waarschijnlijk voortkomt uit een situatie van onmacht, moet worden vastgesteld dat zij niet in staat is gebleken om een verantwoorde invulling te geven aan het ouderschap en dat zij kennelijk ook niet inziet in hoe schadelijk dat voor [minderjarige 1] is. Voor het hof staat daarmee vast dat de persoonlijke problematiek van de moeder nog altijd op de voorgrond staat en dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] tot op heden niet is weggenomen. Het hof is dan ook van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor een gezagsbeëindiging.
5.8
Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 1:266 BW is dan het uitgangspunt dat de kinderbeschermingsmaatregelen eindigen en een gezagsbeëindiging volgt. De wetgever heeft de rechter echter een zekere ruimte gelaten voor maatwerk op dit punt, omdat de wet in artikel 1:266 lid 1 BW beëindiging van het gezag niet dwingend voorschrijft indien aan de voorwaarden daarvoor is voldaan (het betreft hier een zogenoemde “kan”-bepaling). In bijzondere omstandigheden is denkbaar dat gekozen wordt voor instandhouding van het gezag, hoewel voldaan is aan de wettelijke voorwaarden voor beëindiging ervan.
5.9
Het hof is van oordeel dat zodanige omstandigheden zich hier niet voordoen. Hoewel de wens van de moeder om het gezag over [minderjarige 1] te behouden zeer begrijpelijk en invoelbaar is, volgt het hof haar hierin niet. Met de raad is het hof van oordeel dat alleen het vaststellen van zijn hoofdverblijfplaats bij de vader [minderjarige 1] niet de rust en de duidelijkheid geeft die hij nodig heeft. Voor [minderjarige 1] dient ook duidelijk te zijn bij wie de verantwoordelijkheid ligt om beslissingen over hem te nemen. De beëindiging van het gezag van de moeder acht het hof hiertoe noodzakelijk in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige 1] .
5.1
Uit het voorgaande volgt dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is. Die inbreuk is noodzakelijk en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige 1] .
5.11
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het gezag van de moeder over [minderjarige 1] beëindigen. Dit leidt ertoe dat de vader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] zal zijn belast.

6.De beslissing

Het hof,
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige 1] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. A.N. van de Beek en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, bijgestaan door mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 14 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.