ECLI:NL:GHAMS:2023:59

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
200.318.095/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij grootouder: bekrachtiging van de bestreden beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1] bij zijn oma moederszijde (oma mz). De moeder van [minderjarige 1] had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 25 juli 2022 bestreden, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder, die sinds 10 september 2021 alleen het gezag over [minderjarige 1] uitoefent, stelde dat haar woonsituatie inmiddels veilig genoeg was voor [minderjarige 1] om bij haar te wonen. De Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optrad, was van mening dat de uithuisplaatsing noodzakelijk bleef vanwege de onveilige situatie en de speciale zorgbehoefte van [minderjarige 1].

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2022 zijn de moeder, haar advocaat, de vertegenwoordiger van de Raad en twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) verschenen. De oma mz was niet aanwezig. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de opvoedvaardigheden van de moeder en de ontwikkeling van [minderjarige 1] sinds zijn uithuisplaatsing. Het hof concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de machtiging tot uithuisplaatsing, gezien de eerdere problematische thuissituatie van [minderjarige 1] en de noodzaak voor hem om in een veilige omgeving op te groeien.

Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarbij de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij zijn oma mz werd gehandhaafd. De beslissing werd genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, waarbij het hof ook de bereidheid van de moeder om hulp te accepteren in overweging nam, maar oordeelde dat de situatie nog niet voldoende was verbeterd om [minderjarige 1] terug te plaatsen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.318.095/01
zaaknummer rechtbank: C/15/329954 / JU RK 22-1084
beschikking van de meervoudige kamer van 17 januari 2023 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] (gemeente [gemeente 1] ) maar verblijvende te [plaats B] (gemeente [gemeente 2] ),
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Jorna te Den Helder,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als (overige) belanghebbenden zijn door het hof aangemerkt:
- [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2014 te [plaats C] ;
- [de oma] (verder te noemen: de oma moederszijde of de oma mz);
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering Regio [regio] (verder te noemen: de GI).

1.Het verloop van de procedure bij de kinderrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de kinderrechter naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) (hierna: de kinderrechter) van 25 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 24 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 25 juli 2022.
2.2
De raad heeft op 24 november 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft het volgende stuk ontvangen:
- een brief van de GI met bijlage (te weten een brief van de oma mz), ingekomen op 30 november 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 december 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Eijpe;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
De advocaat van de moeder heeft pleitnotities overlegd.
De oma mz is opgeroepen maar niet op de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1
[minderjarige 1] is een zoon van de moeder. De moeder oefent sinds 10 september 2021 alleen het gezag uit over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] woont sinds mei 2022 bij opa en oma mz, sinds kort samen met zijn zusje [minderjarige 2] (geboren [in] 2018). [minderjarige 1] heeft een keer in de twee weken een uur begeleide omgang met de moeder. Er is geen contact met de vader.
3.2
[minderjarige 1] heeft van 10 juli 2018 tot 10 januari 2022 onder toezicht gestaan van Stichting Jeugdbescherming [plaats D] .
Sinds de – in zoverre niet bestreden – beschikking van de kinderrechter van 25 juli 2022 staat [minderjarige 1] opnieuw onder toezicht, ditmaal van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend met ingang van 25 juli 2022 tot (zo begrijpt het hof)
25 januari 2023 bij oma mz.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, afwijzing van het inleidende verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] voor de duur van zes maanden.
4.3
De raad verzoekt afwijzing van het verzoek van de moeder en bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of er ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en of die gronden ook nu nog aanwezig zijn.
Het wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De standpunten
5.3
De moeder stelt dat er geen noodzaak (meer) is voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . Haar woonsituatie is inmiddels zo gewijzigd dat het huis veilig genoeg is om [minderjarige 1] bij haar te laten opgroeien. Zij bestrijdt dat zij [minderjarige 1] ooit heeft opgesloten of hem - anders dan bij wijze van corrigerende tik - heeft geslagen. Bovendien is zij bereid opvoedhulp te accepteren.
5.4
De raad meent dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen. De woonsituatie van de moeder is weliswaar veranderd, maar er is nog steeds sprake van een onveilige situatie gelet op de opvoedvaardigheden van de moeder en de speciale zorgbehoefte van [minderjarige 1] . Dit maakt een uithuisplaatsing op dit moment noodzakelijk.
5.5
De GI is met de raad van mening dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen. Sinds de uithuisplaatsing bij oma mz gaat het beter met [minderjarige 1] . Er is hulp ingezet voor zowel [minderjarige 1] als de moeder en de GI hoopt dat de moeder de samenwerking met de GI en met oma mz wil aangaan.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof is van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans nog is voldaan aan de wettelijke gronden voor verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij oma mz.
Anders dan de moeder stelt, is uit de stukken voldoende duidelijk geworden dat [minderjarige 1] in de thuissituatie bij de moeder werd geslagen en opgesloten. Ook is gebleken dat het huis onveilig en onhygiënisch was. Vanuit school werd gemeld dat [minderjarige 1] niet fris rook en in zijn broek poepte. Sinds zijn uithuisplaatsing bij oma mz gaat het beter met [minderjarige 1] . Hij is tot rust gekomen en is zindelijk. Uit intelligentieonderzoek is gebleken dat [minderjarige 1] normaal begaafd is, maar niet tot leren komt. Hij krijgt extra begeleiding en is daarnaast gestart met traumatherapie. De moeder heeft zich via de huisarts aangemeld voor gespecialiseerde GGZ-hulp voor haarzelf.
Het hof is het met de raad eens dat, hoewel de woonsituatie van de moeder inmiddels is veranderd, nog steeds ernstige zorgen bestaan over de opvoedvaardigheden van de moeder. [minderjarige 1] is een jongetje met een speciale zorgbehoefte en het hof acht het dan ook in zijn belang noodzakelijk dat hij de komende tijd de rust krijgt om zich te kunnen richten op zijn school en om behandeld te kunnen worden voor zijn traumaklachten. Oma mz biedt [minderjarige 1] die rust, en daarnaast ook structuur en regelmaat.
Dat de moeder zegt open te staan voor hulpverlening en zich via de huisarts voor gespecialiseerde GGZ-hulp heeft aangemeld, is een stap in de goede richting, maar deze ontwikkeling is nog pril. Daar komt bij dat, zoals ter zitting in hoger beroep is gebleken, deze vorm van hulpverlening (nog) niet van de grond is gekomen en dat de moeder daarnaast niet openstaat voor samenwerking met oma mz en de in dat kader door de GI voorgestelde systeemtherapie.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk was en is in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, A. van Haeringen en
J.M.C. Louwinger-Rijk, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier, en is op
17 januari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.