Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.EBSS BEHEER B.V.,
[verweerder 2],
1.Het verloop van het geding
2.Feiten
- a) [verzoeker] heeft in 2009 en 2011 obligatieleningen verstrekt aan EBSS ter grootte van € 45.000,00 (tegen een rente van 8,9% per jaar) respectievelijk € 30.000,00 (tegen een rente van 9,6% per jaar) in verband met de aanschaf en exploitatie door EBSS van massagestoelen van het merk
- b) Bij e-mail van 29 januari 2020 heeft [verweerder 2] , statutair bestuurder van EBSS , [verzoeker] doen weten dat EBSS haar verplichtingen niet langer zou kunnen nakomen en hem een voorstel te willen doen voor een regeling. In deze mail stelt [verweerder 2] een derde bereid te hebben gevonden om [verzoeker] een bedrag ineens van € 11.310,92 te voldoen: € 6.310,92 aan rente over 2020 en € 5.000,00 aan aflossing. De derde zou dan dit bedrag tegen finale kwijting aan [verzoeker] voldoen.
- c) Bij e-mail van 31 januari 2020 heeft [verzoeker] dit voorstel van de hand gewezen en geopperd dat EBSS een beter voorstel zou kunnen doen.
- d) Bij e-mail van 3 februari 2020 heeft [verweerder 2] [verzoeker] meegedeeld dat hij de derde heeft gesproken en dat deze (‘zij’) bereid het is het afkoopbedrag te verhogen tot € 13.000,00 inclusief rentes over 2020.
- e) Bij brief van 12 februari 2020 heeft mr. Van de Sande [verweerder 2] onder meer het volgende geschreven:
een vastgoeddeal had met een Belgische partij. U heeft vervolgens deze obligatiehouder hierover gesproken en deze zou medewerking hebben verleend aan het uitvoeren van de deal op basis waarvan € 300.000,- winst is gemaakt. Ik heb u gevraagd waarom u mijn cliënt hierover niet benaderd hebt. U bent immers als bestuurder gehouden om alle schuldeisers gelijk te behandelen en zich te onthouden van een selectieve betaling. U heeft geen antwoord daarop kunnen geven. Ik ontvang graag van u de relevante gegevens en een nadere toelichting m.b.t. deze transactie.”
“Zoals door cliënte reeds aangegeven zijn de activiteiten noodgedwongen tot een einde gekomen en zijn er geen gelden om de lening terug te betalen. Het is niet zo dat anderen wel gelden hebben ontvangen en uw cliënte niet. Er is met andere woorden geen sprake van selectieve betaling geweest. De andere schuldeiser betrof een lening van de eerste investeerder met pandrecht tot zekerheid van terugbetaling. Deze investeerder heeft uiteindelijk zijn inleg terug ontvangen, maar niet vanuit reeds aanwezige gelden. Terugbetaling heeft plaatsgevonden op een moment dat de activiteiten van cliënten nog gewoon liepen en er geen einde was gekomen aan de activiteiten.”
“Cliënte is bereid tot een eenmalige betaling van € 17.500,-, tegen finale kwijting. Dit voorstel is verder niet onderhandelbaar.”
“Cliënt heeft besloten hier een streep onder te zetten gelet op de afgelegde verklaringen en aanvaardt om die reden het voorstel.”
- i) EBSS heeft voormeld bedrag vrijwel meteen na deze e-mail aan [verzoeker] voldaan, zulks nadat [verweerder 2] dit bedrag van een privérekening op de bankrekening van EBSS had overgemaakt.
- j) Omdat uit deze prompte betaling volgens [verzoeker] bleek dat EBSS en/of [verweerder 2] deze gelden direct beschikbaar hadden en dus niet van een derde (in het bijzonder de moeder van [verweerder 2] ) behoefden te lenen, heeft [verzoeker] via mr. Van de Sande nadere informatie over de financiën van [verweerders] opgevraagd, zich op het standpunt gesteld dat hij aan de vaststellingsovereenkomst niet gebonden was en jegens [verweerders] aanspraak gemaakt op € 57.500,00, het restantbedrag van de oorspronkelijke lening. [verweerders] hebben [verzoeker] aan de vaststellingsovereenkomst gehouden en geweigerd laatstgenoemd bedrag aan hem te betalen.
- k) Vervolgens heeft [verzoeker] [verweerders] in rechte betrokken voor de rechtbank Amsterdam (verder: de rechtbank) en (onder meer) de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst gevorderd wegen dwaling en/of bedrog, alsmede de betaling door [verweerders] van een bedrag van € 57.500,00, met rente, ter zake van het restant van voormelde obligatieleningen. [verzoeker] heeft zich in die procedure ook op het standpunt gesteld dat [verweerder 2] als bestuurder van EBSS onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Bij mondeling vonnis van 19 april 2021 heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen en [verzoeker] in de proceskosten verwezen.
- l) Van het zojuist genoemde vonnis is [verzoeker] bij dit hof in hoger beroep gekomen. Nadat op 25 januari 2022 een mondelinge behandeling na aanbrengen was gehouden, heeft [verzoeker] het onderhavige verzoekschrift ingediend. Vervolgens is de appelzaak (met zaaknummer 200.300.097/01) aangehouden in afwachting van de uitspraak van het hof in de thans voorliggende verzoekschriftprocedure.