ECLI:NL:GHAMS:2023:584

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
23-000811-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes en bezit van verboden wapens

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag door opzettelijk met een mes in de bil van de aangever te steken, waarbij een slagader is geraakt. De feiten vonden plaats op 16 augustus 2020 in Amsterdam. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 17 maart 2021 werd uitgesproken. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 4 november 2021, 1 november 2022 en 23 februari 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw gehoord. De tenlastelegging omvatte ook het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en het bezit van MDMA. Het hof heeft de verdediging van de verdachte, die zich op noodweer beriep, verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, maar schuldig bevonden aan poging tot doodslag en het voorhanden hebben van verboden wapens. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, maar het hof verhoogde de straf tot 38 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft een aanzienlijke inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever, die door de steekpartij ernstig gewond raakte. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 4.261,96, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen beoordeeld en enkele vorderingen afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000811-21
datum uitspraak: 9 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-224164-20 (zaak A) en 13-158022-18 (zaak B), alsmede 09-131151-19 (TUL), 16-221278-19 (TUL) en 10-204073-18 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
adres: [adres01] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van
4 november 2021, 1 november 2022 en 23 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in zaak A:

1.primairhij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade[benadeelde partij01] van het leven te beroven, met dat opzet met één of meerdere mes(sen), althans een scherp en/of puntig voorwerp, twee, althans een of meer stekende beweging(en) in de (onder)rug en/of bil en/of hand, in elk geval het lichaam van die [benadeelde partij01] heeft gemaakt, en/of meerdere, althans één slaande beweging(en) heeft gemaakt met één of meerdere mes(sen) in de richting van de (onder)rug en/of bil en/of hand, in elk geval het lichaam van die [benadeelde partij01] ;

1.subsidiairhij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere steekwond(en), heeft toegebracht door met één of meerdere mes(sen), althans een scherp en/of puntig voorwerp, twee, althans een of meer stekende beweging(en) in de (onder)rug en/of bil en/of hand, in elk geval het lichaam van die [benadeelde partij01] heeft gemaakt, en/of meerdere, althans één slaande beweging(en) heeft gemaakt met één of meerdere mes(sen) in de richting van de (onder)rug en/of bil en/of hand, in elk geval het lichaam van die [benadeelde partij01] ;

1.meer subsidiairhij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met één of meerdere mes(sen), althans een scherp en/of puntig voorwerp, twee, althans een of meer stekende beweging(en) in de (onder)rug en/of bil en/of hand, in elk geval het lichaam van die [benadeelde partij01] heeft gemaakt, en/of meerdere, althans één slaande beweging(en) heeft gemaakt met één of meerdere mes(sen) in de richting van de (onder)rug en/of bil en/of hand, in elk geval het lichaam van die [benadeelde partij01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.hij op of omstreeks 9 september 2020 te Amsterdam, althans in Nederland een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een (elektrische) stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;

in zaak B:
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 18 tabletten MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd aangezien het hof tot andere beslissingen komt ten aanzien van de strafoplegging, de vordering van de benadeelde partij, het beslag en de vorderingen tenuitvoerlegging.
Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde
Vrijspraak van poging tot moord
Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat sprake is van voorbedachte raad, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging – en dientengevolge van de (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot moord – zal worden vrijgesproken.
Poging tot doodslag
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook van de poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken. Er is onvoldoende bewijs om opzet op de dood van de aangever bewezen te kunnen verklaren. De verdachte heeft enkel het opzet gehad om het gevecht tussen hem en de aangever te stoppen en had daarbij geenszins de bedoeling om de aangever zwaar letsel toe te brengen, laat staan hem te doden, nu hij juist ergens wilde steken waar hij dacht dat de aangever het minste letsel zou oplopen en het niet levensbedreigend zou zijn. Hij heeft niet gericht gestoken op een plek waar een slagader zit of zelfs maar geweten dat hij in de bil van de aangever stak of dat daar een slagader zit. Ook is zeer aannemelijk, althans kan minst genomen niet worden uitgesloten, dat de door de verdachte toegebrachte verwonding minder erg is geweest dan het uiteindelijk geconstateerde letsel, door allerlei handelingen die de aangever na het steken zelf nog heeft verricht.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem met een lang mes in zijn bil heeft gestoken. Dit heeft de verdachte niet betwist. De verdachte heeft ter terechtzitting van 23 februari 2023 verklaard dat hij een zwaai maakte met het mes in de richting van de benen van de aangever. De politie heeft het mes aangetroffen waarmee is gestoken. Ter terechtzitting heeft de verdachte dit mes als zodanig herkend. Dit bleek een vleesmes te zijn met een totale lengte van ongeveer 35 centimeter en een lemmet van ongeveer 22 centimeter. Uit de medische informatie blijkt dat bij de aangever ten gevolge van het steken met het mes in zijn bil een slagader is geraakt, waardoor hij een aanmerkelijke kans had om te overlijden door ‘verbloeding’ en onmiddellijk operatief ingrijpen noodzakelijk was. Uit de bewijsmiddelen maakt het hof verder op dat de verdachte, in verband met de diepe steekwond in de bil van de aangever, met (behoorlijk) grote kracht heeft gestoken. Het op die manier steken met een groot mes brengt de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid met zich dat aldus een slagader geraakt wordt met potentieel dodelijke afloop. De verdachte moet hiervan op de hoogte zijn geweest en heeft, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, deze kans op de koop toegenomen. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte, door met een vleesmes als hiervoor beschreven, op heuphoogte, op korte afstand van de aangever, een dergelijke, krachtige steek- dan wel zwaaibeweging te maken, waarbij de verdachte de aangever daadwerkelijk wilde raken en ook heeft geraakt, de aanmerkelijke kans dat de aangever als gevolg van die steek- dan wel zwaaibeweging zou komen te overlijden, bewust heeft aanvaard.
Het hof gaat voorbij aan het betoog van de verdediging dat het letsel door de aangever is verergerd door allerlei handelingen die hij, na gestoken te zijn, zou hebben verricht, nu het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bevat.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair en 2 en het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van zaak A:

1.primairhij op 16 augustus 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij01] van het leven te beroven met dat opzet met een mes een stekende beweging in de bil van die [benadeelde partij01] heeft gemaakt;

2.hij op 9 september 2020 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een elektrisch stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;

ten aanzien van zaak B:
hij op 22 juni 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 18 tabletten bevattende MDMA.
Hetgeen in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van noodweer(exces). Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de verdachte de aangever in zijn bil heeft gestoken ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever, althans een onmiddellijk dreigend gevaar daarvan, eerst in het winkelcentrum en daarna wederom bij de Charlotte Brontéstraat en de Dolingadreef, alwaar hij door de aangever achterna werd gezeten en de aangever een stekende beweging in zijn richting heeft gemaakt met een broodmes. De verdachte dacht geraakt te zijn en vreesde een nieuwe aanval, nu de aangever hem steeds bleef aanvallen, en heeft daarom terug gestoken. Indien geen sprake is van noodweer, omdat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging te buiten zou zijn gegaan, is sprake van noodweerexces.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof gaat ervan uit dat er eerder op de bewuste dag, 16 augustus 2020, een confrontatie is geweest tussen de verdachte en de aangever in het winkelcentrum Venserpolder. Het hof sluit niet uit dat de aangever tijdens die confrontatie een (aardappelschil)mes aan de verdachte heeft getoond. De verdachte is daarop naar huis gegaan. Niet aannemelijk is geworden dat de aangever achter de verdachte is aangegaan of anderszins op dat moment nog sprake was van een dreigende situatie voor de verdachte zodat de mogelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever, althans het onmiddellijk dreigend gevaar daarvan, toen en daar is geëindigd.
Vervolgens is de verdachte enige tijd later vanaf zijn huis richting Venserpolder gelopen, in de richting van het winkelcentrum waar eerder de confrontatie tussen hem en de aangever had plaatsgevonden. Onderweg is de verdachte gefilmd door camera’s van een winkel, waarop te zien is dat de verdachte met in elke hand een groot mes – het mes waarmee hij later heeft gestoken en een hakmes met een totale lengte van ongeveer 28 centimeter – over straat loopt. Verder staat vast dat daarna op de Dolingadreef een confrontatie tussen de verdachte en de aangever heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte de aangever met het grote vleesmes levensbedreigend in zijn bil heeft gestoken.
Dat de verdachte tijdens deze tweede confrontatie door de aangever met een mes is aangevallen, waartegen hij zich diende te verdedigen, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Op het filmpje waarop de verdachte en de aangever vechtend op de Dolingadreef te zien zijn, is het begin van de confrontatie en, naar de verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard, het moment van steken door de verdachte niet te zien, zodat hierin geen bevestiging van de lezing van de verdachte is gelegen. Daarnaast acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij op weg was naar zijn werk, niet geloofwaardig nu de getuige [getuige01] op dit punt anders heeft verklaard en de verdachte met in zijn handen een vleesmes en een hakmes over straat liep, hetgeen niet past bij iemand die op weg naar zijn werk is. Dat hij deze messen iets na het moment waarop de beelden bij de winkel zijn gemaakt in de achterzakken van zijn broek heeft gestopt, waar hij ze tot de tweede confrontatie met de aangever heeft gelaten, acht het hof eveneens ongeloofwaardig, niet alleen vanwege het zeer grote formaat van de messen (zoals gezegd: een lang vleesmes en een groot hakmes) maar ook gezien de politieverklaring van de verdachte zelf dat hij de messen juist aan de aangever wilde laten zien. Ook is uit het onderzoek dat is gedaan aan de messen die de aangever toebehoorden, niet gebleken dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, daarmee is verwond. Integendeel is – naast op de snijrand van het vleesmes – ook op de snijrand van het hakmes van de verdachte bloed aangetroffen dat matcht met dat van de aangever. Dit ondersteunt de verklaring van de aangever dat de verdachte hem eerst met het hakmes wilde raken, hetgeen hij met zijn hand heeft afgeweerd.
Het hof is aldus van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat direct voorafgaand aan het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever, althans een onmiddellijk dreigend gevaar daarvan, waardoor het beroep op noodweer én ook het subsidiair gevoerde beroep op noodweerexces niet kunnen slagen. Voor zover in het verweer ligt besloten dat de eerdere confrontatie tussen de aangever en de verdachte bij het winkelcentrum Venserpolder voor de verdachte de noodzaak tot verdediging meebracht die weliswaar niet meer bestond bij de tweede confrontatie, maar zijn gedraging niettemin het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door die eerdere confrontatie, overweegt het hof dat een dergelijke gemoedsbeweging bij de verdachte niet aannemelijk is geworden.
De verweren worden verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair en 2 en zaak B bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 (poging tot doodslag) en onder 2 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 (poging tot doodslag) en onder 2 en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het, concluderend, veel te lang heeft geduurd voordat er resultaten van het onderzoek naar de telefoon van de verdachte omhoog zijn gekomen, hetgeen in haar ogen veroorzaakt is door bewuste misleiding, slordigheid en traagheid van de politie. Hierdoor heeft de verdachte schade ondervonden, doordat een
deleted itemuit zijn telefoon, waaruit een bedreiging door de aangever zou blijken, niet naar boven is gekomen. Ook is hierdoor sprake van een groot tijdsverloop. Beide punten moeten hun weerslag vinden in de strafmaat. Verder dient de context van het geweldsincident in strafverminderende zin meegewogen te worden en dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals in de pleitaantekeningen geschetst. De raadsvrouw verzoekt het hof een fors lagere straf op te leggen dan in eerste aanleg, de straf in ieder geval de duur van de voorlopige hechtenis niet te laten overschrijden, het meerdere eventueel voorwaardelijk op te leggen en de voorlopige hechtenis bij de uitspraak op te heffen. Tot slot heeft zij verzocht om voor het voorhanden hebben van het stroomstootwapen en het aanwezig hebben van de MDMA-tabletten geen nadere straf, dan wel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door de aangever met een groot vleesmes in zijn bil te steken en een slagader te raken, waardoor de aangever veel bloed is verloren en bijna is te komen overlijden. De verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Gebleken is dat de aangever door het steken krachtverlies aan zijn linkerbeen en een groot ontsierend litteken op zijn bil heeft opgelopen. Algemeen bekend is dat dergelijke geweldsfeiten niet alleen lichamelijk letsel, maar ook angst en geestelijk leed toebrengen aan slachtoffers. Bovendien vond het feit plaats op klaarlichte dag op de openbare weg, waardoor omstanders het hebben gezien. De verdachte, die voorafgaande aan zijn agressieve handelen met zowel een groot vleesmes als een groot hakmes zichtbaar over straat liep, heeft gevoelens van onveiligheid en verontrusting bij getuigen en bij de samenleving in het algemeen veroorzaakt of dergelijke reeds bestaande gevoelens versterkt.
Verder heeft de verdachte zich nog schuldig gemaakt aan het bezit van een verboden stroomstootwapen, waarmee geweld tegen mensen kan worden uitgeoefend, en pillen MDMA, een voor de gezondheid van personen schadelijke stof.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie is de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, onder meer ter zake van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van (met name) de steekpartij, kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden. Daarbij houdt het hof rekening met de context waarbinnen een en ander zich lijkt te hebben afgespeeld.
Het hof ziet in de door de raadsvrouw aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden tot matiging hiervan.
Ten aanzien van het door de raadsvrouw aangevoerde – zo begrijpt het hof – vormverzuim overweegt het hof als volgt. Op 16 september 2021 heeft het hof, na een verzoek van de verdediging, bevolen dat de mobiele telefoon van de verdachte wordt uitgelezen op screenshots van Messengerberichten en Facebook-posts in de periode van 11 tot en met 17 augustus 2020. Op 27 oktober 2021 en 3 november 2021 heeft de politie processen-verbaal van bevindingen opgemaakt, inhoudende dat het toestel was geblokkeerd en dat er geen digitale gegevens veilig konden worden gesteld. Op 4 november 2021 heeft het hof, na een verzoek van de verdediging, bevolen dat de mobiele telefoon door het NFI nader dient te worden onderzocht. Uit een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 9 februari 2022 is gebleken dat het NFI het is gelukt om een kopie te maken van de inhoud van de telefoon, waarna de raadsheer-commissaris heeft besloten dat de kopie aan de politie kan worden overgedragen voor het onderzoek. Op 17 maart 2022 heeft de politie een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt ten aanzien van de inhoud van de telefoon. Op de terechtzittingen van 19 april 2022 en 12 juli 2022 heeft de verdediging aangevoerd dat het onderzoek onvolledig is geweest, waarna de raadsvrouw na de regiezitting van 1 november 2022 de gelegenheid is geboden om (de kopie van de inhoud van) de telefoon zelf in te zien en aan te geven wat daarvan dient te worden uitgeschreven in een proces-verbaal van bevindingen. Ook diende de politie na te gaan of een verwijderd bericht (
deleted item) op de telefoon van de verdachte nog achterhaald kon worden. Op 15 februari 2023 heeft de politie een proces-verbaal opgesteld waarin wordt geverbaliseerd over het verwijderde bestand op de telefoon. Op 22 februari 2023 heeft de raadsvrouw een e-mailbericht gestuurd naar het hof, met daarin berichten die zij uit (de kopie van de inhoud van) de telefoon van de verdachte heeft gehaald.
Het hof is van oordeel dat op basis van het voorgaande duidelijk is geworden dat het onderzoek naar de telefoon van de verdachte weliswaar lang heeft geduurd, maar dat de inhoud van de telefoon uiteindelijk – voor zover mogelijk – is ontsloten en niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van bewuste misleiding, slordigheid dan wel traagheid door de politie of dat het onderzoek anderszins is gefrustreerd. Van een (onherstelbaar) vormverzuim is dan ook geen sprake en de straf hoeft daardoor niet te worden verminderd.
Wel houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn van berechting van deze strafzaak in hoger beroep is overschreden. De verdachte heeft op 29 maart 2021 hoger beroep ingesteld. Dit arrest volgt ruim 23 maanden later, waardoor de redelijke termijn van in beginsel zestien maanden met ruim 7 maanden is overschreden. Het hof ziet hierin aanleiding om de op te leggen straf enigszins te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Nu met betrekking tot het inbeslaggenomen stroomstootwapen het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp in strijd is met de wet of met het algemeen belang, zal dit worden onttrokken aan het verkeer.
Onder de verdachte zijn voorts een mes en een mobiele telefoon in beslag genomen. Deze voorwerpen behoren de verdachte toe. Het mes is in een jas in de woning van de verdachte aangetroffen en het bezit daarvan is als zodanig niet strafbaar. Nu het strafbare feit (zaak A onder 1) niet met dit mes is gepleegd en het bezit daarvan niet in strijd is met de wet of het algemeen belang, moet het aan de verdachte worden teruggegeven. Ook de mobiele telefoon dient aan de verdachte terug te worden gegeven, nu er geen grond is voor enige andere beslissing ten aanzien van dit voorwerp.
Tot slot is gedurende het onderzoek € 50,00 in beslag genomen. Nu onbekend is aan wie dit voorwerp toebehoort, het is na de steekpartij op straat aangetroffen, moet het worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] (zaak A, onder 1)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.761,96, bestaande uit € 761,96 aan materiële schade vanwege ambulancekosten en € 6.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.409,57. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft primair betoogd dat de behandeling van de vordering te belastend is voor het strafproces, nu de door de verdediging gestelde eigen schuld van de aangever ten aanzien van de steekpartij niet duidelijk is en de verdachte ook zelf schade heeft die hij nu niet kan vorderen/bepalen, zodat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de vordering afgewezen dient te worden, omdat die onvoldoende is onderbouwd, dan wel fors gematigd dient te worden omdat de schade mogelijk groter is geworden doordat de benadeelde partij door heeft gevochten.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte, te weten de poging tot doodslag, rechtstreeks schade heeft geleden. Door de steekpartij moest de benadeelde partij met een ambulance naar het ziekenhuis worden vervoerd. De aangever moet de kosten die hiervoor in rekening zijn gebracht zelf betalen, deze worden niet door de verzekering vergoed, zodat sprake is van materiële schade aan de zijde van de aangever. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat dit deel van de vordering geheel zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast brengen de aard en grote ernst van de normschending met zich dat het handelen van de verdachte voor de benadeelde partij een aantasting in de persoon heeft veroorzaakt. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op een bedrag van € 3.500,00, daarbij lettend op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
Anders dan de verdediging en de rechtbank is het hof, zoals reeds uit het voorgaande volgt, niet van oordeel dat zijdens de benadeelde partij sprake is van eigen schuld, in die zin dat daarin grond gelegen zou zijn om de schadevergoeding te matigen. Gelet op de bewezenverklaring en de verwerping van het beroep op noodweer(exces) is daartoe onvoldoende gesteld en is ook anderszins niet gebleken dat de benadeelde partij zelf schuld heeft aan het levensbedreigende letsel dat hem is toegebracht. Ook ziet het hof geen aanleiding om de vergoeding te matigen omdat de benadeelde partij het letsel door zijn eigen handelen zou hebben verergerd, nu het letsel het rechtstreekse gevolg is van het steken door de verdachte, niet vastgesteld kan worden dat de benadeelde partij zijn letsel erger heeft gemaakt en, mocht dat wel zo zijn, de benadeelde partij niet tegengeworpen kan worden dat hij zich tijdens en na de steekpartij tegen de verdachte heeft verzet.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Vorderingen tenuitvoerlegging
09-131151-19
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 2 februari 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 31 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen. Blijkens eerdergenoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie is de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf reeds bevolen bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 september 2020, welk vonnis op 18 september 2020 onherroepelijk is geworden. Gelet hierop kan de officier van justitie niet in de vordering worden ontvangen.
16-221278-19
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 9 december 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
10-204073-18
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof zal deze vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu de genoemde voorwaardelijke straf bij een verstekvonnis is opgelegd en het openbaar ministerie geen zogenoemde TUL-stukken, waaronder de betekening van het vonnis, heeft overgelegd, waardoor niet onomstotelijk is vast komen te staan dat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten van deze voorwaardelijke straf op de hoogte was.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-224164-20 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-158022-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-224164-20 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-158022-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
38 (achtendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
3. stroomstootwapen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. mes.
4. mobiele telefoon.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. 50 euro.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-224164-20 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.261,96 (vierduizend tweehonderdeenenzestig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 761,96 (zevenhonderdeenenzestig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-224164-20 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.261,96 (vierduizend tweehonderdeenenzestig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 761,96 (zevenhonderdeenenzestig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
52 (tweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
16 augustus 2020.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 09-131151-19.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 9 december 2019, parketnummer 16-221278-19, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) dagen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 2 februari 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2019, parketnummer 10-204073-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 (één) week.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. S. Jongeling en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 maart 2023.
=========================================================================
[…]