ECLI:NL:GHAMS:2023:56

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
23-000946-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake verkeersdelict met letsel en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van het opzettelijk oprijden van een trambaan en het veroorzaken van een gevaarlijke situatie in het verkeer, waarbij een politieagent gewond raakte. De feiten vonden plaats op 15 mei 2020 te Amsterdam, waar de verdachte met hoge snelheid achteruit reed en daarbij de politieagent aanreed, die ten val kwam en letsel opliep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich onvoldoende heeft vergewist van de situatie achter zijn voertuig en dat zijn handelen gevaar voor andere verkeersdeelnemers heeft veroorzaakt.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van een vonnis. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, en het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De verdachte kreeg een taakstraf van 40 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 20 dagen.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de politieagent, toegewezen. De benadeelde had een schadevergoeding van € 3.919,03 gevorderd, bestaande uit materiële en immateriële schade, alsook proceskosten. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade en legde hem de verplichting op om dit bedrag te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersdelicten en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000946-22
datum uitspraak: 13 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (locatie Amsterdam) van 23 maart 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-319535-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 december 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een trambaan is opgereden en/of vervolgens tijdens een poging te keren een tegemoetkomende tram heeft geraakt en/of (vervolgens) met hoge en/of aanzienlijke, in elk geval meer dan geringe snelheid, achteruit is gereden, waarbij hij, verdachte, zich er onvoldoende van heeft vergewist of er zich voertuig(en)en/of perso(o)nen achter zijn auto bevonden en/of (vervolgens) tegen (de fiets van) [benadeelde] (politieagent) is aangereden (ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde] ten val is gekomen), door welke gedraging(en) van verdachte op de weg, te weten de Nieuwezijds Voorburgwal, gevaar werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 mei 2020 te Amsterdam een trambaan is opgereden en vervolgens tijdens een poging te keren een tegemoetkomende tram heeft geraakt en (vervolgens) met aanzienlijke snelheid achteruit is gereden, waarbij hij, verdachte, zich er onvoldoende van heeft vergewist of er zich voertuigen en personen achter zijn auto bevonden en (vervolgens) tegen (de fiets van) [benadeelde] (politieagent) is aangereden (ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde] ten val is gekomen), door welke gedragingen van verdachte op de weg, te weten de Nieuwezijds Voorburgwal, gevaar werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd overeenkomstig te beslissen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is als bestuurder van een personenauto welbewust een trambaan op gereden, terwijl hij wist dat dit niet was toegestaan. Hij deed dit om tijd te winnen. Toen hem vervolgens een tram tegemoet kwam, heeft hij geprobeerd te keren waarbij hij de tram heeft geraakt. Hij heeft daarna een stopteken van een politieagent genegeerd en is met aanzienlijke snelheid op de trambaan achteruit gereden. Een dergelijke bijzondere verrichting vergt extra aandacht die de verdachte niet in acht heeft genomen. Door zo onachtzaam te handelen heeft de verdachte een gevaarlijke situatie in het verkeer gecreëerd en overige verkeersdeelnemers gehinderd. Het gevaar heeft zich bovendien verwezenlijkt in die zin dat de verdachte een politieagent die zich achter zijn auto bevond heeft aangereden, die daardoor letsel heeft opgelopen (welke omstandigheid overigens ook bijdroeg aan het bewezenverklaarde veroorzaken van gevaar en hinder). Het strekt niet in verdachtes voordeel dat hij nimmer contact met het slachtoffer, dat nog steeds klachten ervaart, heeft opgenomen of laten opnemen.
Het hof acht, gelet op de ernst van het verwijt dat de verdachte van zijn verkeersgedrag kan worden gemaakt, een afdoening zonder een oplegging van straf niet passend. Het acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.919,03, bestaande uit € 419,03 materiële schade en € 3.500,00 immateriële schade. Ook is een bedrag van € 824,73 als proceskosten opgevoerd. De vordering en de proceskosten zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering en daarnaast verzocht een extra bedrag aan proceskosten (in totaal € 498,00) toe te kennen in verband met de procedure in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen. De gevorderde proceskosten, met uitzondering van de reiskosten voor procesvertegenwoordiging, kunnen volgens de advocaat-generaal eveneens worden toegewezen.
De raadsman heeft de vordering betwist en heeft gesteld dat geen causaal verband (het hof begrijpt: geen rechtstreeks verband) bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de gevorderde schade.
Materiële schade
Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken en het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 419,03. De benadeelde partij heeft ten gevolge van het bewezenverklaarde pijn aan zijn rug, waarvoor hij vrijwel direct naar de huisarts is gegaan. Door de huisarts is geconstateerd dat de benadeelde partij posttraumatische rugklachten ervaart. De benadeelde partij is vervolgens doorverwezen naar een therapeut, alwaar hij vijftien behandelingen heeft gevolgd. De verdachte is tot vergoeding van de gevorderde materiële schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting, en de (schriftelijke) onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade, in de vorm van lichamelijk letsel, heeft geleden. De omvang van de immateriële schade zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid worden geschat op
€ 3.500,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij – tot op de dag van vandaag ondervindt de benadeelde partij last van de fysieke gevolgen van het bewezenverklaarde – en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Deze worden als gevorderde proceskosten aangemerkt.
Het hof zoekt, gelet op de hoogte van de gevorderde som, aansluiting bij ‘Liquidatietarief kanton’, met dien verstande dat voor het opstellen van het pleidooi/ de pleitnotitie en het bijwonen van de terechtzitting in hoger beroep telkens één punt zal worden toegekend, en ten behoeve van het verlenen van rechtsbijstand in eerste aanleg twee punten zullen worden toegekend (één voor het indienen van de vordering en één voor het bijwonen van de zitting). Er worden derhalve in totaal vier punten ten bedrage van € 249,00 per punt toegekend zodat een bedrag van
€ 996,00voor toewijzing in aanmerking ten behoeve van kosten van rechtsbijstand.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.919,03 (drieduizend negenhonderdnegentien euro en drie cent) bestaande uit € 419,03 (vierhonderdnegentien euro en drie cent) materiële schade en
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 996,00 (negenhonderdzesennegentig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.919,03 (drieduizend negenhonderdnegentien euro en drie cent) bestaande uit € 419,03 (vierhonderdnegentien euro en drie cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 49 (negenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 5 juni 2020 over een bedrag van € 10,80 ter zake van een huisartsbezoek op 5 juni 2020;
- 6 juni 2020 over een bedrag van € 235,43 ter zake van gederfde toeslagen;
- 14 januari 2021 over een bedrag van € 10,80 ter zake van een huisartsbezoek op 14 januari 2021;
- 16 februari 2022 over een bedrag van € 162,00 ter zake van diverse bezoeken aan een therapeut;
en voor de immateriële schade op 15 mei 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. H.A. van Eijk en mr. R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 januari 2023.
mr. R.P.P. Hoekstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.