ECLI:NL:GHAMS:2023:554

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.310.386/01 en 200.310.386/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van kinderalimentatie afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, wonende in de Verenigde Staten, had in hoger beroep verzocht om de kinderalimentatie die hij sinds 19 juni 2019 aan de vrouw betaalt, te verlagen naar nihil. De vrouw, die de zorg voor de kinderen heeft, heeft dit verzoek betwist en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De man stelde dat zijn financiële situatie sinds de eerdere beschikking was veranderd door onder andere gezondheidsproblemen en de gevolgen van de Covid-19 pandemie. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft niet aangetoond dat hij niet in staat is om de kinderalimentatie te betalen, noch dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de eerdere beschikking niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het verzoek van de vrouw tot zekerheidstelling voor proceskosten is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.310.386/01 en 200.310.386/02
zaaknummer rechtbank: C/13/696602 / FA RK 21-489
beschikking van de meervoudige kamer van 7 maart 2023 inzake
[de man],
wonende in de Verenigde Staten op een voor het hof onbekend adres,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep en in het incident,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W. Matadien te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep en in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.G. Peters te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 2 mei 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 februari 2022.
2.2
De vrouw heeft op 19 augustus 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep alsmede een incident tot zekerheidstelling ingediend.
2.3
De man heeft op 7 november 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep en het incident ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 21 november 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 30 november 2022 met het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
- een bericht van de zijde van de man van 30 november 2022 met productie 10.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de man, middels een videoverbinding, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, welke relatie is beëindigd. Uit deze relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2013 te [plaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren [minderjarige 1] 2016 te [plaats] .
De man heeft beide kinderen erkend.
3.2
De vrouw oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2019 is bepaald dat de man met ingang van 19 juni 2019 een bedrag van € 685,- per kind per maand zal betalen aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de kinderalimentatie).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2019, in die zin dat de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 19 juni 2019 op nihil wordt gesteld, afgewezen.
4.2
De man verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2019, met ingang van 1 januari 2020 de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen dan wel op een datum en een bedrag die het hof juist acht.
4.3
De vrouw heeft in principaal hoger beroep verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken af te wijzen en de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de man de veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en de kosten van het incidentele beroep.
In het incident verzoekt de vrouw te bepalen dat de man zekerheid stelt voor de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep en de zekerheid te stellen op een bedrag van € 6.897,50, althans een bedrag dat het hof juist acht, met veroordeling van de man in de kosten van het incident.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen overlegging van het bericht van de man van 30 november 2022 met productie 10, aangezien dit buiten de tien dagen termijn is ingediend. Het hof zal deze productie toevoegen aan het dossier. De vrouw is hierdoor niet in haar procesbelangen geschaad, omdat het een productie van zeer beperkte omvang betreft, die eenvoudig is te doorgronden en waartegen zij zich voldoende heeft kunnen verweren.
5.2
In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie.
5.3
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen en ingevolge artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4
De man voert aan dat de beschikking van 19 juni 2019 van de rechtbank Amsterdam van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan omdat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dan wel dat de omstandigheden sinds die beschikking zijn gewijzigd. Volgens de man heeft de rechtbank de man tijdens de zitting op 7 mei 2019 verkeerd begrepen en daarom heeft zij ten onrechte aangenomen dat de man geen draagkrachtverweer heeft gevoerd en dat hij ermee heeft ingestemd dat 92% van de kosten van de kinderen voor zijn rekening dient te komen. Destijds was al duidelijk dat hij na juli 2018 geen inkomsten uit loondienst meer zou hebben. Bovendien hebben Covid-19, de slechte gezondheid van de man en de procedures over de kinderen in de Verenigde Staten ervoor gezorgd dat de man in inkomen achteruit is gegaan. De man had en heeft dan ook geen draagkracht om enige kinderalimentatie te betalen. Voorts is de behoefte van de kinderen te hoog vastgesteld, aldus begrijpt het hof het betoog van de man.
5.5
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw betwist dat de man in 2019 bij vaststelling van de kinderalimentatie verkeerd is begrepen. De man is anesthesist en werkt in de Verenigde Staten. Hij heeft volgens de vrouw nog steeds een goed inkomen, maar de man laat na daar voldoende inzage in te verschaffen. De uitgaven van de man in 2019 zijn bovendien niet te rijmen met de door hem gestelde inkomsten. Volgens de vrouw is hetgeen de man omtrent de hoogte van de behoefte van de kinderen heeft aangevoerd in strijd met de twee-conclusieregel.
5.6
Voor wat betreft de hoogte van de behoefte van de kinderen overweegt het hof als volgt. De man heeft in zijn hoger beroepschrift geen grief gericht tegen de hoogte van de behoefte van de kinderen. Pas in het verweerschrift tegen het door de vrouw ingediende incidenteel hoger beroep stelt hij voor het eerst de behoefte van de kinderen ter discussie. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of de man zijn betoog op dit punt behoorlijk naar voren heeft gebracht, op zodanige wijze dat dit voor het hof en de vrouw voldoende kenbaar en te doorgronden is, is deze gang van zaken in strijd met de twee-conclusieregel. Nu geen van de uitzonderingen op deze regel zich naar het oordeel van het hof voordoet, zal hetgeen de man aanvoert ten aanzien van de hoogte van de behoefte van de kinderen buiten beschouwing worden gelaten.
5.7
Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat hij al sinds 2018 over onvoldoende draagkracht heeft beschikt om de vastgelegde kinderalimentatie te voldoen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen voldoende feiten en omstandigheden te stellen en zijn stellingen te onderbouwen met relevante stukken om zijn wijzigingsverzoek te kunnen dragen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank hieromtrent onder 4.2.1 over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe. De man heeft -ook met de door hem overgelegde stukken in hoger beroep- onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie en met name in de inkomsten die hij heeft uit zijn werkzaamheden als anesthesist in de Verenigde Staten. Dit mocht wel van hem worden verwacht in het licht van hetgeen de vrouw daaromtrent heeft aangevoerd en de stukken, waaronder de foto’s van de man in werkkleding uit 2022, die de vrouw heeft ingediend en de verklaring van de man zelf in zijn verweerschrift van 26 november 2018 (randnummer 8) dat hij druk doende is met het zoeken van een nieuwe functie. Daarbij blijft onduidelijk welke inkomsten de man uit bedrijven in Nederland heeft. Zo stelt hij in een persoonlijke toelichting bij de rechtbank dat hij geen geregistreerde ondernemingen in Nederland voert, terwijl hij daarnaast een inschrijving van de Kamer van Koophandel op zijn naam overlegt van de eenmanszaak [X] met als datum vestiging 2 oktober 2019. Recente medische verklaringen ontbreken en niet onderbouwd is dat en hoe de gestelde gezondheidsklachten de verdiencapaciteit van de man beïnvloeden. Gelet hierop behoeft de stelling van de man, dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte ervan uitgegaan is dat de man in 2019 geen draagkrachtverweer heeft gevoerd, geen verdere bespreking.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de man er niet in is geslaagd zijn (gebrek aan) draagkracht voldoende inzichtelijk te maken zodat niet is gebleken dat de beschikking van 19 juni 2019 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord dan wel dat sindsdien sprake is van een wijziging van omstandigheden die moet leiden tot vermindering of nihilstelling van de kinderalimentatie.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
De proceskosten
5.8
Volgens de vrouw heeft de man de vrouw in een procedure betrokken en nodeloos op kosten gejaagd terwijl de man een kansloos en niet onderbouwd verzoek heeft ingediend. Dit rechtvaardigt volgens de vrouw de door haar verzochte proceskostenveroordeling.
5.9
De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
5.1
Gelet op de aard van de zaak zal het hof de proceskosten compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Niet is gebleken van misbruik van procesrecht.
Verzoek in het incident
5.11
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld op het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man in de proceskosten, zal het hof het verzoek van de vrouw in het incident tot zekerheidstelling afwijzen.
Dit leidt tot de volgende beslissing

6.De beslissing

Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte
In het incident:
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. I. Rijs als griffier en is op 7 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.