ECLI:NL:GHAMS:2023:552

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.315.425/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurrecht echtelijke woning na echtscheiding met bekrachtiging van de bestreden beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om afwijzing van het verzoek van de man, verweerder in hoger beroep, om de echtelijke woning aan hem toe te delen. De rechtbank had in de beschikking van 13 mei 2022 bepaald dat de man huurder zou worden van de echtelijke woning, gelegen aan de [A-straat] te [plaats B], met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

De vrouw is op 11 juli 2022 in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2022 is de vrouw bijgestaan door haar advocaat en een tolk, terwijl de man ook door zijn advocaat werd vertegenwoordigd. De vrouw stelde dat de man over alternatieve woonruimte beschikt, terwijl zij zelf geen woonruimte heeft en afhankelijk is van haar vriend. De man betoogde dat hij een groter belang heeft bij het verkrijgen van het huurrecht, omdat hij geen alternatieve woonruimte heeft en zijn familie niet kan helpen.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de man bij het verkrijgen van het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de vrouw. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de vrouw al geruime tijd bij haar vriend verblijft en dus over vervangende woonruimte beschikt, terwijl de man dat niet heeft. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee de man het huurrecht van de echtelijke woning behoudt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.315.425/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/316186 / FA RK 21-2297 en C/15/321266 / FA RK 21-4996
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.C. de Dood te Velsen-Zuid.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) (hierna: de rechtbank) van 13 mei 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 11 juli 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 mei 2022.
2.2
De man heeft op 26 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de man van 23 november 2022 met bijlage;
- een bericht van de vrouw van 5 december 2022 met bijlage;
- een bericht van de man van 5 december 2022 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 december 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. B.H. van der Zwan, waarnemend voor haar advocaat. Voor de vrouw is verschenen mevrouw S.H.C. Smeets-Tan, tolk in de Indonesische taal;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2008 met elkaar gehuwd te [gemeente] . Hun huwelijk is op
29 september 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van
13 mei 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De voormalig echtelijke woning is gelegen aan de [A-straat] [plaats B] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man huurder zal zijn van de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats B] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, afwijzing van het inleidende verzoek van de man om de echtelijke woning aan hem toe te delen.
4.3
De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De vrouw meent dat de man over alternatieve woonruimte beschikt en zij niet. De man is opgegroeid in [plaats B] en zijn hele familie woont daar. De vrouw komt niet in aanmerking voor een sociale huurwoning, heeft geen familie in de buurt wonen en het is onzeker hoe lang haar vriend haar onderdak kan blijven bieden, aangezien hij een werkafhankelijke verblijfsvergunning heeft en zijn arbeidscontract eind september 2023 afloopt.
5.2
De man stelt zich op het standpunt dat hij een groter belang heeft bij het verkrijgen van het huurrecht van de echtelijke woning dan de vrouw. Net zoals de vrouw komt de man niet op korte termijn in aanmerking voor een sociale huurwoning. De vrouw heeft de echtelijke woning in oktober 2020 verlaten en is bij haar vriend ingetrokken. Zij heeft in elk geval tot eind september 2023 (en mogelijk langer) onderdak bij haar vriend, terwijl de man geen alternatieve woonruimte heeft. Zijn familie heeft aangegeven dat hij niet bij hen terecht kan.
De beoordeling door het hof
5.3
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 1:827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van
de woonruimte zal zijn.
5.4
Beide partijen hebben een belang bij toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
5.5
Vaststaat dat het voor beide partijen moeilijk is om op korte termijn betaalbare, zelfstandige woonruimte te vinden. Zij ontvangen allebei een laag inkomen uit een uitkering en staan allebei niet ingeschreven als woningzoekende. Doorslaggevend argument in het voordeel van de man is naar het oordeel van het hof, zoals de rechtbank in eerste aanleg ook reeds heeft overwogen, dat de vrouw al zo’n twee jaar (overwegend) bij haar vriend in [plaats A] verblijft en dus - in elk geval tijdelijk - over vervangende woonruimte beschikt. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij een liefdesrelatie heeft met deze vriend, [X] . Daarnaast heeft zij naar voren gebracht dat haar vriend afgelopen september een nieuwe baan heeft gevonden met een arbeidscontract voor de duur van één jaar, te weten tot eind september 2023. Dat de vrouw mogelijk in de toekomst geen woonruimte meer heeft doordat deze relatie eindigt of doordat haar vriend zijn werkafhankelijke verblijfsvergunning verliest, zoals de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn toekomstige onzekere gebeurtenissen waaraan in deze belangenafweging beperkt belang wordt toegekend. Dat zij door huiselijk geweld van de man gedwongen was de echtelijke woning te verlaten, wat de man overigens heeft weersproken, en het volgens de vrouw nooit haar intentie zou zijn geweest om zo’n lange tijd bij haar vriend te verblijven, doet naar het oordeel van het hof aan het voorgaande niet af. De man daarentegen beschikt niet over (tijdelijke) alternatieve woonruimte. De advocaat van de man heeft ter zitting gemotiveerd naar voren gebracht dat de relatie met zijn familie is verstoord en dat hij daar niet terecht kan. Dit is niet weersproken door de vrouw.
Alles overziend is het hof van oordeel dat het door de vrouw gestelde belang bij toewijzing van het huurrecht niet opweegt tegen het belang van de man die in tegenstelling tot de vrouw momenteel geen alternatieve huisvestingsmogelijkheid heeft.
5.6
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, A. van Haeringen en
J.M.C. Louwinger-Rijk, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier, en is op 7 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.