ECLI:NL:GHAMS:2023:545

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.317.322/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, stelde dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen, ondanks een moeilijke periode in het verleden. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming [de vader] waren van mening dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd als zij weer bij de moeder zouden worden geplaatst. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen trauma's en hechtingsproblemen hebben en dat zij behoefte hebben aan structuur en stabiliteit, welke niet door de moeder kan worden geboden. Het hof heeft de eerdere beschikking bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd en Jeugdbescherming [de vader] is benoemd tot voogd. De moeder heeft een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar het hof oordeelde dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk en proportioneel was in het belang van de kinderen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de stabiliteit en het welzijn van de kinderen in situaties van jeugdbescherming.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.317.322/01
zaaknummer rechtbank: C/15/326819 / FA RK 22-1606
beschikking van de meervoudige kamer van 7 maart 2023 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.R. Menso te Alkmaar,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna: de vader);
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers;
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming [de vader] ;
- de minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna: [kind 2] );
- [de pleegouders] (hierna: de pleegouders).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 8 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 8 juli 2022.
2.2
De raad heeft op 22 december 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 9 november 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 23 november 2022 met bijlagen;
- een brief van de pleegouders van 20 januari 2023.
2.4
De minderjarige [kind 1] heeft zijn mening per brief kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 27 januari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw M. Eijpe namens de raad;
- twee medewerkers van Jeugdbescherming [de vader] .
De Jeugd- & Gezinsbeschermers heeft bij e-mail van 11 januari 2023 het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
De pleegouders hebben bij voornoemde brief van 20 januari 2023 het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader (hierna ook: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2008, en
- [kind 2] , [in] 2011 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
Tot de betreden beschikking oefenden de ouders het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 20 juli 2018 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) zijn de kinderen onder toezicht gesteld van De Jeugd- & Gezinsbeschermers. De maatregel is nadien meerdere keren verlengd.
In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de kinderrechter bij beschikking van 1 maart 2019 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend. Ook deze maatregel is herhaaldelijk verlengd.
De kinderen wonen sinds 10 april 2019 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de raad, het gezag van de moeder en de vader over de kinderen beëindigd, met benoeming van Jeugdbescherming [de vader] tot voogd over de kinderen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de raad af te wijzen voor zover betrekking hebbend op de beëindiging van haar gezag over de kinderen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Standpunt van de moeder
5.2
De moeder stelt dat niet aan de gronden van artikel 1:266 BW wordt voldaan. Zij ontkent niet dat zij een moeizame periode heeft doorgemaakt waarin zij de zorg voor de kinderen niet kon dragen. Hoewel het beter met haar gaat, kan zij die zorg nog steeds niet dragen. De moeder ziet voorts dat de kinderen het goed hebben bij de pleegouders. Zij stemt er dan ook mee in dat de kinderen bij hen blijven wonen. De kinderen weten dat ook; zij zijn niet onzeker over hun perspectief. De moeder stelt dan ook dat geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen.
Verder stelt de moeder dat sprake is van een schending van artikel 8 EVRM, vooral omdat een gezagsbeëindiging de kinderen niet méér duidelijkheid oplevert dan zij al hebben. De moeder blijft belangrijk voor de kinderen en de kinderen (vooral [kind 1] ) denken en hopen dat zij in de toekomst wellicht weer bij de moeder (of de vader) kunnen wonen. Dat ieder perspectief daarop wordt ontnomen door het gezag te beëindigen, heeft geen positief effect op de ontwikkeling van de kinderen. Wat de moeder betreft dient de aanvaardbare termijn ruim te worden genomen. De rechtbank heeft onvoldoende onderbouwd dat behoud van het gezag van de moeder ertoe zou leiden dat de ontwikkeling van de kinderen zal worden geschaad en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn. De bestreden beschikking voldoet niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Tot slot vreest de moeder buitenspel te worden gezet. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder die vrees toegelicht; toen haar (inmiddels meerderjarige) dochter onder voogdij van jeugdbescherming kwam te staan, mocht de moeder haar steeds minder vaak zien. De moeder ziet [kind 1] en [kind 2] nu een woensdagmiddag per twee weken bij de pleegouders thuis en dat gaat goed. Zij vreest dat Jeugdbescherming [de vader] het contact zal willen verminderen en dat de moeder net zo uit beeld zal worden gebracht als gebeurd is in geval van haar dochter. De moeder is bang dat zij de (goede band met haar) kinderen zal verliezen indien zij geen gezag meer over hen heeft.
Standpunt van de raad
5.3
De raad is van mening dat wel aan de gronden voor gezagsbeëindiging wordt voldaan. Er is sprake van een ontwikkelingsbedreiging in de situatie dat de kinderen weer bij de moeder zouden worden geplaatst.
De raad leest het beroepschrift van de moeder aldus dat zij de mogelijkheid openlaat dat de kinderen op enig moment weer bij haar kunnen wonen. Dergelijke opmerkingen kunnen de onzekerheid van de kinderen aanwakkeren. Uit de informatie van de pleegouders blijkt dat de kinderen last hebben van onzekerheid, vooral [kind 1] . Die onzekerheid wordt vergroot als de moeder haar gezag behoudt, onder andere omdat dat zou meebrengen dat de machtiging tot uithuisplaatsing (jaarlijks) wordt verlengd. Inmiddels krijgen de kinderen, gelet op hun leeftijd, een formele positie in de verlengingsprocedures zodat de vraag over waar zij wonen bij hen blijft leven. Beide kinderen kampen met hechtingsproblemen en worden gehinderd in hun sociaal-emotionele ontwikkeling als de onzekerheid over hun opvoedperspectief blijft voortduren. De gezagsbeëindiging is dus proportioneel en er is geen sprake van schending van artikel 8 EVRM, aldus de raad.
Standpunt van Jeugdbescherming [de vader]
5.4
Ter zitting in hoger beroep hebben de jeugdbeschermers van Jeugdbescherming [de vader] laten weten het verzoek van de raad te onderschrijven. Zij betreuren dat de moeder vreest het contact met de kinderen te verliezen als gevolg van de benoeming van Jeugdbescherming [de vader] tot voogd over de kinderen. Jeugdbescherming [de vader] acht het juist van groot belang dat de moeder onderdeel blijft uitmaken van het leven van de kinderen. Gezien wordt dat de moeder de kinderen liefde en veiligheid geeft. Jeugdbescherming [de vader] zet zich daarom juist in voor het behoud van de band met de ouders. Ook het goede contact tussen de moeder en de pleegouders moedigt Jeugdbescherming [de vader] aan. Bovendien wil Jeugdbescherming [de vader] de moeder blijven betrekken bij de kinderen.
Oordeel van het hof
5.5
Het hof stelt vast dat de kinderen veel hebben meegemaakt en dat zij mede daarom veel vragen van hun opvoeders. De kinderen hebben trauma’s en een hechtingsstoornis, in verband waarmee zij hulpverlening krijgen van Youz. De kinderen hebben meer dan gemiddeld behoefte aan structuur, begeleiding en voorspelbaarheid. De moeder is onvoldoende in staat om te voldoen aan de opvoedbehoeften van de kinderen. Indien de kinderen zouden worden teruggeplaatst bij haar, zou sprake zijn van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling.
De pleegouders zijn in staat om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben, al erkennen zij dat de verzorging en opvoeding intensief is en veel van hen vergt. De kinderen verblijven nu bijna vier jaar bij hen. Duidelijk is dat hun opvoedperspectief bij de pleegouders ligt. De moeder had het weliswaar graag anders gezien, maar zij berust erin dat de kinderen bij de pleegouders wonen en blijven wonen. De moeder heeft bovendien een goede relatie met de pleegouders.
De kinderen weten dat hun perspectief bij de pleegouders ligt. Aan hen is dat herhaaldelijk verteld. Dat neemt niet weg dat zij een groot gevoel van loyaliteit hebben ten opzichte van hun ouders en dat de vraag of zij op enig moment naar hen kunnen terugkeren toch steeds weer opkomt. Gebleken is dat de kinderen, vooral [kind 1] , opnieuw vragen stellen als zich een omstandigheid voordoet die in hun ogen maakt dat zij wellicht weer bij de moeder (of de vader) kunnen wonen, zoals het geval was in 2021 toen de moeder zich liet behandelen voor haar alcoholverslaving.
Nu vaststaat dat het opvoedperspectief van de kinderen niet bij moeder maar bij de pleegouders ligt, is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen niet meer de geëigende maatregel. De terugkerende onzekerheid bij de kinderen over hun perspectief en de last die zij daarvan hebben, maakt eens temeer dat het hof van oordeel is dat de rechtbank terecht het gezag van de moeder heeft beëindigd. Indien het gezag van de moeder niet wordt beëindigd, moet de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen jaarlijks worden verlengd. Op dit moment zou alleen [kind 1] worden opgeroepen voor een kindgesprek, maar op korte termijn geldt dat voor [kind 2] ook. Dat zou meebrengen dat in ieder geval eens per jaar de onzekerheid over het opvoedperspectief oplaait bij de kinderen. Uit het raadsrapport blijkt dat de uitnodiging van [kind 1] voor een gesprek met de kinderrechter hem erg onrustig maakte en een negatief effect op hem had. Indirect beïnvloedde die onrust en stress [kind 2] ook.
5.6
Gelet op het vorenstaande en gezien de duur van de uithuisplaatsing, moet worden geoordeeld dat de in artikel 1:266 BW genoemde aanvaardbare termijn is verstreken en dat ook overigens aan de criteria van dat artikel is voldaan.
Dat de moeder goed meewerkt met de hulpverlening, dat zij gezagsbeslissingen niet in de weg staat en dat zij berust in het verblijf van de kinderen bij de pleegouders, maakt dat – hoe lovenswaardig ook – niet anders. Voorkomen moet worden dat de kinderen zich onvoldoende kunnen richten op hun eigen ontwikkeling omdat zij bezig blijven met hun perspectief.
Invoelbaar is dat de moeder emotionele waarde hecht aan haar gezag. Duidelijk is ook dat zij daar belang aan hecht uit vrees om haar goede band met de kinderen te verliezen, maar naar het oordeel van het hof weegt het belang van de kinderen bij duidelijkheid zwaarder. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de vrees van de moeder ongegrond is en dat Jeugdbescherming [de vader] haar toezegging om zich te blijven inzetten voor het contact van de moeder met de kinderen en de betrokkenheid van de moeder bij de kinderen gestand doet.
5.7
De moeder heeft een beroep gedaan op artikel 8 EVRM. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de beëindiging van het gezag van de moeder in dit geval noodzakelijk is in het belang van de kinderen en tevens proportioneel is. De belangen van de kinderen rechtvaardigen een inbreuk op het recht op ‘family life’ nu is voldaan aan de vereisten die de wet daaraan stelt. Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve bekrachtigen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A. van Haeringen en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 7 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.