ECLI:NL:GHAMS:2023:543

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.318.173/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en omgang tussen ouders na bestreden beschikking, bekrachtiging van gezamenlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om het gezag en de omgang tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige 1]. De rechtbank Noord-Holland had op 18 juli 2022 bepaald dat de ouders gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] zouden uitoefenen en een omgangsregeling had vastgesteld. De moeder was het niet eens met deze beslissing en verzocht om alleen het gezag te krijgen, terwijl de vader de beslissing van de rechtbank steunde. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder na de bestreden beschikking niet meer meewerkte aan de omgang tussen de vader en [minderjarige 1]. Het hof heeft de belangen van de minderjarige en de communicatie tussen de ouders in overweging genomen. Ondanks de problematische communicatie tussen de ouders, heeft het hof besloten dat het gezamenlijk gezag in stand blijft, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 1] klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen reden is voor begeleide omgang, omdat de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] in het verleden goed verliep en de vader in staat is om voor [minderjarige 1] te zorgen. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat het belangrijk is dat de vader informatie kan krijgen over [minderjarige 1] en een gelijkwaardige positie heeft ten opzichte van hulpverleners.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.318.173/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/319578 / FA RK 21-4064
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.
Het hof heeft als belanghebbende aangemerkt:
de minderjarige [minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] .
Het hof heeft advies gevraagd aan:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats C] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over het gezag over [minderjarige 1] en de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft op 18 juli 2022 beslist dat de ouders samen met het gezag over [minderjarige 1] worden belast en dat [minderjarige 1] na een opbouw, kort gezegd, wekelijks op dinsdag en om de week een weekend bij de vader verblijft (hierna: de bestreden beschikking). De moeder is het daar niet mee eens en wil dat zij als enige het gezag heeft over [minderjarige 1] en dat de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader begeleid wordt. De moeder heeft na de bestreden beschikking niet meer meegewerkt aan omgang tussen de vader en [minderjarige 1] . De vader is het wel eens met de beslissing van de rechtbank. Het hof beslist dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 18 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 15 december 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 31 januari 2023 met bijlage, en
- een bericht van de zijde van de vader van 3 februari 2023 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling (hierna: de zitting) heeft op 20 februari 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben van medio 2015 tot oktober 2018 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige 1] , geboren [in] 2018 te [plaats C] . De vader heeft [minderjarige 1] erkend. Tot aan de bestreden beschikking was alleen de moeder belast met het gezag over [minderjarige 1] .
3.2
De vader heeft een zoon uit een eerdere relatie, [minderjarige 2] , geboren [in] 2014 te [plaats D] . De moeder heeft een dochter uit een latere relatie, [minderjarige 3] , geboren [in] 2022.
3.3
Op 17 februari 2020 zijn de ouders tijdens een zitting van de voorzieningenrechter een omgangsregeling overeengekomen vanaf 1 april 2020. Die omgangsregeling komt er, kort gezegd, op neer dat [minderjarige 1] bij de vader verbleef op elke dinsdag en daarnaast de ene week op donderdag en de andere week van vrijdagavond tot zondagavond.
3.4
Begin januari 2021 heeft een incident plaatsgevonden bij de overdracht van [minderjarige 1] tussen de ouders, waarbij [minderjarige 1] gewond is geraakt. De omgang tussen [minderjarige 1] en de vader is daarna door Veilig Thuis gestopt. In juli 2021 hebben vier begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige 1] , waarna de omgang opnieuw is gestopt omdat de moeder niet wilde meewerken aan een uitbreiding. In oktober 2021 is de begeleide omgang opnieuw gestart. Tussen oktober 2021 en juni 2022 heeft onafgebroken omgang tussen de vader en [minderjarige 1] plaatsgevonden. Aan het einde van die periode werd de omgang niet meer begeleid.
3.5
De moeder werkt vanaf (in elk geval) de dag van de bestreden beschikking, 18 juli 2022, niet meer mee aan omgang tussen [minderjarige 1] en de vader.
3.6
De moeder is op 28 september 2022 door de voorzieningenrechter veroordeeld om de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling na te komen op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de moeder in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000,- en met machtiging van de vader om dat vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm als het maximum bereikt is en de moeder blijft weigeren de zorgregeling uit de bestreden beschikking na te komen.
3.7
De vader heeft in het weekend van 8 oktober 2022 en op 8 november 2022 omgang gehad met [minderjarige 1] . Na 9 november 2022 hebben de vader en [minderjarige 1] elkaar niet meer gezien.
3.8
Op 8 december 2022 is bij een bespreking van de beschermingstafel besloten om [minderjarige 1] aan te melden bij de raad voor een onderzoek naar een ondertoezichtstelling. Dit onderzoek is van start gegaan.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechtbank heeft bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking:
- bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over [minderjarige 1] , en
- de volgende zorgregeling vastgesteld: [minderjarige 1] verblijft bij de vader iedere week op dinsdag van 09.30 uur (of uit school) tot 18.00 uur en iedere twee weken op vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur, met dien verstande dat de zorgregeling wordt opgebouwd zoals in de bestreden beschikking wordt omschreven, en de minderjarige verblijft bij de vader in de zomervakantie 2022 gedurende één week, in de zomervakantie 2023 twee weken en in de zomervakantie 2024 drie weken.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- de ouders op te dragen zich ten aanzien van de wederom vast te stellen structurele omgangsregeling te richten naar de aanwijzingen van de eerder in het vrijwillig kader betrokken hulpverleners;
- te bepalen dat vooralsnog enkel een voorlopige begeleide zorgregeling zal gelden waarbij de vader gedurende een door hulpverleners volgens een strak te redigeren evenals te monitoren kader gedurende een door de hulpverleners qua tijdsduur te bepalen traject enkel begeleide omgang zal hebben met [minderjarige 1] zo veel mogelijk conform een vaste structuur, zonder dat [minderjarige 1] bij de vader zal overnachten;
- het verzoek van de vader tot vaststelling van gezamenlijk ouderlijk gezag af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel haar beroepschrift ongegrond te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
Wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt in dat geval dat indien de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten van partijen
5.2
De moeder wil niet dat de vader mede met het gezag wordt belast. Voor gezamenlijk gezag is goede communicatie nodig. De communicatie tussen de ouders is heel moeizaam en de ouders hebben veel conflicten. Daardoor zit [minderjarige 1] klem tussen de ouders. De moeder is bovendien bang dat de vader het gezamenlijk gezag zou misbruiken.
5.3
De vader wil dat het gezamenlijk gezag in stand blijft. De vader wil ook beslissingen kunnen nemen over [minderjarige 1] en daarnaast wil de vader een gelijke positie als de moeder ten opzichte van de school van [minderjarige 1] en eventuele hulpverleners. Door gezamenlijk gezag kan worden voorkomen dat de vader uit het leven van [minderjarige 1] wordt geweerd.
Advies van de raad
5.4
De raad adviseert het gezamenlijk gezag in stand te laten. Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de raad onderzoek gedaan naar de omgang en het gezag en daaruit bleek niet dat de vader geen goede beslissingen in het belang van [minderjarige 1] zou kunnen nemen. Volgens de organisatie die de omgang eerder begeleidde, is vader goed in staat aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige 1] . Het ontbreken van goede communicatie is niet zonder meer een reden voor toekenning van het gezag aan één ouder. Het is belangrijk dat de vader betrokken kan zijn bij het leven van [minderjarige 1] en door het gezamenlijk gezag kan de vader op dezelfde wijze als de moeder betrokken zijn bij bijvoorbeeld de school. Op dit moment doet de raad onderzoek naar de vraag of een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] nodig is. Ook als er een ondertoezichtstelling komt, is het belangrijk dat de vader een gelijkwaardige positie heeft jegens de gezinsvoogd en andere hulpverleners.
Beoordeling door het hof
5.5
Het hof maakt zich zorgen om [minderjarige 1] , omdat de communicatie en de onderlinge verhouding tussen zijn ouders na de bestreden beschikking veel slechter is geworden.
De ouders hebben al lange tijd een moeilijke onderlinge relatie. Zij volgden vanaf juli 2021 een traject om hun communicatie te verbeteren. Dat maakte dat het iets beter ging, maar de communicatie was nog steeds minimaal. In januari 2022 meldde de moeder dat zij geen behoefte meer had aan de gesprekken of aan hulpverlening, waardoor dat stopte. Desondanks bleek in juni 2022, op de zitting bij de rechtbank, dat de ouders beter met elkaar konden praten en overleggen. De moeder vertelde toen dat het contact in de maand of anderhalve maand ervoor beter ging. De vader was het daarmee eens en vertelde dat de ouders indien nodig met elkaar belden of appten.
Een maand na die zitting heeft de rechtbank beslist over het gezag en de omgang, in de bestreden beschikking. Sindsdien heeft de moeder niet meer meegewerkt aan de omgang en wil zij uitsluitend per e-mail communiceren. De communicatie tussen de ouders via e-mail verloopt met veel verwijten en de ouders lijken op geen enkele manier met elkaar te overleggen, af te stemmen of elkaar te informeren.
5.6
Voor het samen uitoefenen van het gezag is het heel onwenselijk dat de communicatie tussen de ouders nu zo beperkt is en zo problematisch verloopt. Toch is het hof het met de raad en de vader eens dat het belangrijk is dat het gezamenlijk gezag in stand blijft. Doordat de vader [minderjarige 1] al maanden niet meer ziet en van de moeder bijna geen informatie over [minderjarige 1] krijgt, is het extra belangrijk dat de vader wel informatie over [minderjarige 1] kan krijgen van bijvoorbeeld de school. Ook doet de raad momenteel onderzoek naar een mogelijke ondertoezichtstelling, omdat verschillende partijen, waaronder Veilig Thuis, zich veel zorgen maken over [minderjarige 1] en de moeder ook met hen niet in gesprek wil. Het is belangrijk dat de vader een gelijkwaardige positie als ouder heeft ten opzichte van hulpverleners en andere betrokken instanties. Bovendien is niet gebleken dat het gezamenlijk gezag de afgelopen periode problemen heeft opgeleverd voor [minderjarige 1] , bijvoorbeeld doordat belangrijke beslissingen niet genomen konden worden. Het hof ziet ook geen enkele aanwijzing dat de gestelde vrees van de moeder, dat de vader misbruik zou maken van het gezag, gegrond is. [minderjarige 1] heeft, ondanks het gebrek aan goede communicatie tussen de ouders, geen last gehad van het gezamenlijk gezag. Er is op dit moment daarom geen onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Ook anderszins is niet gebleken dat afwijzing van het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is. Het hof zal de beslissing van de rechtbank over het gezag daarom bekrachtigen.
Omgang
Wettelijk kader
5.7
Uit artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
Standpunten van partijen
5.8
De moeder vindt dat een onbegeleide omgangsregeling nog niet mogelijk is. Het lukt de ouders niet om belangrijke informatie uit te wisselen en ook niet om de overdracht van [minderjarige 1] op een goede, rustige manier te laten verlopen. De moeder maakt zich daarnaast zorgen over het gedrag van de vader. Hij heeft zich in het verleden schuldig gemaakt aan huiselijk geweld, in het bijzijn van [minderjarige 1] . Met een latere partner heeft hij ook ruzie gehad, waarbij hij zich agressief gedroeg. De moeder heeft geen inzicht gekregen in de resultaten van de emotieregulatietherapie die de vader volgt. De moeder wil daarom een regeling waarbij er eens per twee weken begeleide omgang in het weekend is.
5.9
De vader wil dat de omgang plaatsvindt op de manier die door de rechtbank is bepaald en zonder begeleiding. Er is geen enkele reden dat de omgang begeleid moet worden en er zijn daarnaast wachtlijsten voor begeleiding, waardoor begeleide omgang zou betekenen dat er nog langer geen omgang plaatsvindt. Volgens de vader is sprake van ouderverstoting, doordat de moeder het voor [minderjarige 1] onmogelijk maakt om tijd met de vader door te brengen. Dat de communicatie tussen de ouders niet goed is, staat los van de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader.
Advies van de raad
5.1
Volgens de raad is de zorgregeling in de bestreden beschikking passend. De raad vraagt zich wel af of het zinvol is om dat te bekrachtigen, omdat de moeder de zorgregeling niet nakomt en deze situatie bij bekrachtiging onveranderd blijft. De moeder onthoudt [minderjarige 1] het contact met de vader, waarmee zij in strijd met zijn belang handelt. Hoewel begeleiding van de omgang niet nodig is, omdat de vader goed in staat is om zonder begeleiding voor [minderjarige 1] te zorgen, zou begeleide omgang mogelijk wel het contact weer op gang kunnen brengen. Dat zou kunnen voorkomen dat er opnieuw maanden voorbij gaan zonder dat [minderjarige 1] tijd met zijn vader doorbrengt.
Beoordeling door het hof
5.11
In oktober 2021 is de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader, die begin 2021 gestopt was, opnieuw gestart. Aanvankelijk vond de omgang onder begeleiding plaats. De begeleiders van Koel & Co zagen dat de vader [minderjarige 1] goed kon bieden wat hij nodig had. Zij beschreven dat [minderjarige 1] de vader gedurende de omgang veelvuldig opzocht en het contact vertrouwd en liefdevol oogde. De vader kon [minderjarige 1] ook goed begrenzen als hij dwingend was of een boze bui had. De vader zorgde op de omgangsmomenten niet alleen voor [minderjarige 1] maar ook voor zijn halfbroer [minderjarige 2] . [minderjarige 1] genoot van het contact met de vader en met [minderjarige 2] . In juni 2022 zag de vader [minderjarige 1] elke dinsdag en zaterdag van 9.30 uur tot 18.00 uur, zonder begeleiding.
Vanaf de bestreden beschikking heeft de moeder niet meer meegewerkt aan omgang tussen de vader en [minderjarige 1] . Er is slechts twee keer omgang geweest, in oktober en november 2022. Dat vond in oktober plaats na een tumultueuze overdracht. In november heeft de vader [minderjarige 1] van school gehaald, kort voordat de schooldag eindigde om een confrontatie met de moeder te voorkomen. Daarna heeft de moeder [minderjarige 1] een tijdlang niet naar school gebracht op dagen dat de vader [minderjarige 1] volgens de bestreden beschikking uit school zou moeten halen. [minderjarige 1] en de vader hebben elkaar zodoende sinds november 2022 niet meer gezien.
5.12
Het hof ziet geen reden voor begeleiding van de omgang. De ouders hebben weliswaar een verleden van huiselijk geweld, maar dit verleden mag niet in de weg staan aan uitvoering van de zorgregeling zoals door de rechtbank is bepaald en waarmee de ouders hebben ingestemd. De contacten tussen [minderjarige 1] en de vader verliepen goed: [minderjarige 1] had een fijne tijd bij de vader en de vader heeft geen begeleiding of andere ondersteuning nodig om goed voor [minderjarige 1] te kunnen zorgen. Het hof begrijpt de overweging van de raad dat begeleide omgang beter is dan de huidige situatie waarin helemaal geen omgang plaatsvindt, omdat de moeder niet aan de zorgregeling meewerkt. Het hof ziet ook daarin echter geen aanleiding om de omgang te laten begeleiden, mede omdat de moeder wisselende voorwaarden stelt aan de omgang en zich niet inzet om ervoor te zorgen dat aan die – door haarzelf gestelde – voorwaarden wordt voldaan.
Begeleide omgang is een vorm van hulpverlening en de moeder heeft de afgelopen tijd op geen enkele wijze meegewerkt aan hulpverlening. Zij is niet bereikbaar voor Veilig Thuis en was niet aanwezig bij een bespreking van [minderjarige 1] bij de beschermingstafel. Tijdens het onderzoek dat de raad op dit moment uitvoert, weigert de moeder om deel te nemen aan een zogeheten netwerkberaad, omdat dat niet aan haar wensen voldoet.
Op de zitting heeft de moeder verteld dat zij niemand in haar eigen netwerk heeft die de omgang zou kunnen begeleiden. De moeder heeft sinds het beëindigen van de omgang ook niet geprobeerd om professionele omgangsbegeleiders te vinden: na contact met de Jeugdbescherming Regio Amsterdam heeft de moeder op 20 december 2022 laten weten dat zij geen hulpvraag heeft.
De moeder heeft eerder ook andere voorwaarden gesteld aan de (uitbreiding van de) omgang tussen de vader en [minderjarige 1] , zonder zich in te zetten om dat mogelijk te maken. De moeder gaf toen aan dat zij ‘normale communicatie’ tussen de ouders en meer diepgang daarbij een voorwaarde vond voor uitbreiding van de omgang. Zij meldde toen echter ook dat zij geen behoefte meer had aan begeleide gesprekken of andere hulpverlening en zij kon bovendien niet duidelijk vertellen wat zij precies van de vader verwachtte.
Hoewel begeleiding van de omgang niet nodig is, kan het hof zich voorstellen dat het voor de ouders wel helpend is als er begeleiding is bij de overdracht. Beide ouders hebben namelijk verteld dat zij zich zorgen maken over de overdracht. De huidige zorgregeling voorziet deels al in overdrachten via school, waarbij de ouders niet met elkaar geconfronteerd worden. Voor de andere overdrachten kan eventueel binnen het netwerkberaad, dat de raad zal organiseren, gezocht worden naar oplossingen vanuit het netwerk van de ouders.
5.13
Het hof ziet, kortom, geen reden om te bepalen dat de omgang begeleid moet plaatsvinden. Het is op dit moment het belangrijkst dat de moeder zal meewerken aan de overdrachten en dat [minderjarige 1] weer volgens een vaste structuur contact heeft met zijn vader. De zorgregeling in de bestreden beschikking komt overeen met het advies dat de raad na een uitgebreid onderzoek had gegeven. Op de zitting bij de rechtbank in juni 2022 waren beide ouders het bovendien eens met dat advies van de raad. Dat de moeder daar na die zitting anders over is gaan denken, is geen reden om de regeling te wijzigen. Ook het hof acht deze regeling passend bij [minderjarige 1] en de situatie van de ouders. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat de zorgregeling aansluit op de momenten dat [minderjarige 2] , de halfbroer van [minderjarige 1] , bij de vader is, zodat [minderjarige 1] eveneens in de gelegenheid wordt gesteld zijn relatie met zijn halfbroer verder op te bouwen. Het hof zal daarom ook dat onderdeel van de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. P.A.M. Jongens-Lokin, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 7 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.