ECLI:NL:GHAMS:2023:529

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.316.674/01 en 200.316.674/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toedeling huurrecht na scheiding van tafel en bed, bevoegdheid kantonrechter, 362 Rv

In deze zaak gaat het om de toedeling van het huurrecht na een scheiding van tafel en bed tussen partijen. De man en de vrouw zijn in 2008 met elkaar gehuwd en hebben op 30 december 2020 de scheiding van tafel en bed laten uitspreken. Sinds 1 december 2021 huren zij samen een woning. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om het huurrecht van de woning aan haar toe te kennen, wat door de kantonrechter is toegewezen. De man is in hoger beroep gegaan en verzoekt de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en het huurrecht aan hem toe te kennen. Hij stelt dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in haar verzoeken, omdat zij na de scheiding van tafel en bed de samenleving weer hebben hervat. De vrouw betwist dit en beroept zich op de bevoegdheid van de kantonrechter, omdat de termijn voor een echtscheidingsverzoek nog niet is verstreken.

Het hof oordeelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om het huurrecht aan hem toe te kennen, omdat hij dit verzoek voor het eerst in hoger beroep indient. Artikel 362 Rv staat niet toe dat in hoger beroep een zelfstandig verzoek wordt gedaan. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn overige verzoeken. De vrouw heeft aangetoond dat zij in staat is de huur te betalen, en het hof ziet geen reden om de toewijzing van het huurrecht aan de vrouw te herzien. De beslissing van het hof is op 28 februari 2023 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.316.674/01 en 200.316.674/02
zaaknummer rechtbank: 9845622 / EJ VERZ 22-6
beschikking van de meervoudige kamer van 28 februari 2023 inzake
[de man ],
laatstelijk wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in het incident,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. K.R. Lieuw On te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
verweerster in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. Wieringa te Zaandam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad van 30 juni 2022 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 27 september 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 juni 2022.
2.2
De vrouw heeft op 25 november 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn nog de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 9 december 2022 met bijlage;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 16 december 2022 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de vrouw zijn nog stukken overgelegd.
2.5
Bij het hof zijn na de mondelinge behandeling nog de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 29 december 2022 met bijlage;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 januari 2023 naar aanleiding van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 januari 2023 met reactie op de bijlagen van de vrouw.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2008 te [plaats B] met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 30 december 2020 is de scheiding van tafel en bed tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 29 september 2021 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
3.2
Partijen huren sinds 1 december 2021 de woning aan het adres [A-straat] te [plaats A] , gemeente [gemeente] (hierna: de woning). De verhuurder is Stichting Parteon en de netto huurprijs bedroeg bij aanvang € 633,25 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vrouw het huurrecht van de woning aan haar toebedeeld en is bepaald dat de man de woning binnen een maand na betekening van de bestreden beschikking dient te verlaten en te ontruimen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man verzoekt in hoger beroep -samengevat- met vernietiging van de bestreden beschikking, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel haar verzoeken af te wijzen (zijn verzoek onder I) en te bepalen dat het huurrecht van de woning aan hem toekomt en te bepalen dat de vrouw de woning binnen een maand na betekening van de te wijzen beschikking dient te verlaten (zijn verzoek onder II). Daarnaast verzoekt de man schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad.
4.3
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid kantonrechter
5.1
De man voert aan dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in haar verzoeken. Partijen zijn weliswaar gescheiden van tafel en bed maar hebben daarna de samenleving hervat waardoor de scheiding van tafel en bed is komen te vervallen. De rechtbank en niet de kantonrechter is in dat geval bij uitsluiting bevoegd.
5.2
De vrouw betwist dat sprake is geweest van een verzoening en beroept zich op het bepaalde in artikel 1:176 lid 1 BW. Een echtscheidingsverzoek kan nog niet worden ingediend, omdat de termijn om een verzoek tot echtscheiding te kunnen indienen, zoals is bepaald in artikel 1:179 BW, nog niet verlopen is. Volgens de vrouw is de kantonrechter daarom bevoegd.
5.3
Aangezien de door de man gestelde verzoening, voor het geval hiervan al sprake zou zijn, rechtsgevolg mist doordat geen inschrijving hiervan heeft plaatsgevonden in het huwelijksgoederenregister, dient het hof uit te gaan van de scheiding van tafel en bed. Tijdens de procedure die tot de scheiding van tafel en bed heeft geleid hebben partijen geen nevenvoorziening verzocht aangaande het huurrecht. De echtscheidingsprocedure met een verzoek om een nevenvoorziening te treffen voor de huurwoning kan nu nog niet door de vrouw worden geëntameerd. Daarom is de kantonrechter bevoegd om te oordelen over het verzoek van de vrouw met betrekking tot het huurrecht. De grief van de man treft dus geen doel.
Verzoeken man in hoger beroep
5.4
De vrouw beroept zich op het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De man heeft voor het eerst in hoger beroep verzocht te bepalen dat het huurrecht aan hem wordt toegekend, hetgeen volgens haar niet mogelijk is.
5.5
De man erkent dat uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de procedure in eerste aanleg niet blijkt dat hij een zelfstandig verzoek heeft ingediend om het huurrecht aan hem toe te kennen. Hij beroept zich op een ruime uitleg van artikel 362 Rv, die het hof in andere zaken heeft gehanteerd.
5.6
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de man in eerste aanleg een zelfstandig verzoek heeft gedaan. Dit volgt niet uit de stukken in eerste aanleg en evenmin uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de man enkel verweer gevoerd tegen de argumenten van de vrouw om aan haar het huurrecht toe te kennen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de man voor het eerst in hoger beroep heeft verzocht aan hem het huurrecht toe te wijzen en de daaraan gekoppelde verzoeken tot het verlaten en ontruimen van de woning door de vrouw. Het hof oordeelt dat de man echter niet voor het eerst in hoger beroep dergelijke verzoeken kan doen. Artikel 362 Rv verzet zich ertegen dat in hoger beroep voor het eerst een zelfstandig verzoek kan worden gedaan. Dit artikel wordt doorgaans strikt toegepast en het hof ziet geen aanleiding voor de toekenning van het huurrecht aan één van beide partijen een uitzondering te maken. Dit kan soms anders liggen in zaken waarin het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft, omdat het actuele belang van het kind daarin een rol speelt en de rechter in dit soort geschillen een wettelijke beoordelingsruimte heeft. Dit ligt anders bij een geschil over het huurrecht. De man zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoeken om zelf het huurrecht toegewezen te krijgen.
5.7
De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat het verzoek van de vrouw afgewezen had moeten worden, omdat partijen allebei in de woning kunnen blijven wonen totdat in de echtscheidingsprocedure een oordeel is gegeven over de vraag aan wie het huurrecht van de woning dient te worden toegekend. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep blijft hij erbij dat de woning in tweeën gedeeld kan worden, zodat beide partijen er voorlopig kunnen blijven wonen. Hij weet uit ervaring namelijk hoe moeilijk het is zonder woning te moeten functioneren en hij wil evenmin dat de vrouw op straat moet leven.
5.8
De vrouw heeft verwezen naar de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Partijen waren het toen erover eens dat de relatie over was en de situatie in de woning onhoudbaar was.
5.9
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg is opgetekend als verklaring van de man, dat hij de woning destijds voor enige tijd heeft verlaten, omdat hij rust nodig had. De vrouw zou hem hebben geslagen. De vrouw heeft verklaard dat de man haar heeft geslagen en dat de politie erbij is gekomen. Het hof leidt hieruit af dat, los van de vraag wie nu wie heeft geslagen, de spanningen tussen partijen tijdens de gezamenlijke bewoning dermate hoog zijn opgelopen dat sprake is geweest van huiselijk geweld. Ook hebben zij elkaar buitengesloten door het wijzigen van de sloten. In het licht van de eerder uitgesproken scheiding van tafel en bed is deze escalatie voldoende redengevend om een beslissing over het huurrecht te geven en niet van verzoekster te vergen dat zij samen met de man in de woning zal verblijven.
5.1
De man heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat hij in de vorige woningen altijd de hoofdhuurder is geweest.
5.11
Volgens de vrouw is dat niet relevant, omdat huwelijkspartners op grond van artikel 7:266 lid 5 BW een gelijke positie hebben als huurder.
5.12
Voor zover de man met zijn stelling bedoelt dat hij daarom huurder dient te blijven, volgt het hof hem niet. Beide partijen hebben immers de huurovereenkomst gesloten. Wat er verder ook zij van de juridische houdbaarheid van de stelling van de man, het hof acht de verwijzing naar zijn positie als hoofdhuurder ten aanzien van de vorige woningen geen argument in zijn voordeel, aangezien bij het sluiten van de nieuwe huurovereenkomst de dan geldende feiten en omstandigheden redengevend zijn voor de beoordeling.
5.13
De man heeft ook nog naar voren gebracht dat de vrouw de woning niet kan betalen, omdat zij naast haar Wajong uitkering geen inkomsten uit onderneming of arbeid mag genieten.
5.14
De vrouw heeft betwist dat zij de huur niet zou kunnen opbrengen, mede omdat zij aanspraak kan maken op huurtoeslag. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep maandelijkse overmakingen door de belastingdienst van de huurtoeslag over de maanden juli tot en met december 2022 overgelegd. Ook betwist zij dat haar Wajong uitkering is stopgezet en heeft zij een betaalspecificatie van december 2022 overgelegd. Zij stelt dan ook dat zij voldoende inkomen heeft om de huur te kunnen voldoen en dat zij tot heden geen huurachterstand heeft.
5.15
Het hof verwerpt de grief van de man dat de vrouw niet in staat is de huur te voldoen. De vrouw is al ruim een half jaar degene die de huur voldoet en niet is gebleken dat zij achterstanden heeft.
5.16
De overige grieven van de man hebben betrekking op een belangenafweging tussen de man en de vrouw in verband met zijn verzoek in hoger beroep onder II het huurrecht aan hem toe te wijzen en te bepalen dat de vrouw de woning dient te verlaten. Gelet op het feit dat de man in dit hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan doen om het huurrecht toegewezen te krijgen, komt het hof niet meer toe aan een verdere belangenafweging tussen partijen.
Schorsingsverzoek
5.17
Nu de hoofdzaak gelijktijdig met het schorsingsverzoek is behandeld en het hof in de hoofdzaak een beslissing zal geven, heeft de man geen belang meer bij zijn schorsingsverzoek en zal het hof hem daarin niet-ontvankelijk verklaren.

6.De beslissing

Het hof:
in beide zaken:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank te Noord-Holland van 30 juni 2022;
verklaart de man niet-ontvankelijk voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. M.T. Hoogland en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 28 februari 2023 uitgesproken in het openbaar.