ECLI:NL:GHAMS:2023:528

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.317.012/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en onderhoudsplicht na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de alimentatie en onderhoudsplicht na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen met terugwerkende kracht tot 6 januari 2021. De vrouw, verweerster in hoger beroep, had verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het huwelijk van partijen was op 6 januari 2021 ontbonden, en zij hebben samen twee kinderen. Bij de echtscheidingsbeschikking was een alimentatiebedrag vastgesteld, maar de man stelde dat de vrouw geen behoefte meer had aan deze uitkering omdat zij inmiddels een inkomen had.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man voerde aan dat de vrouw voldoende inkomen had om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl de vrouw stelde dat zij nog steeds behoefte had aan partneralimentatie. Het hof oordeelde dat de man niet aan zijn stelplicht had voldaan, omdat hij onvoldoende had onderbouwd hoe hoog de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw was en in hoeverre zij daarin zelf kon voorzien. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking diende te worden bekrachtigd, omdat de man niet had aangetoond dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een nihilstelling van de alimentatie rechtvaardigden.

De beslissing van het hof houdt in dat de alimentatieverplichtingen zoals vastgesteld in de eerdere beschikking blijven bestaan, en dat de man zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie niet heeft kunnen onderbouwen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.317.012/01
zaaknummer rechtbank: C/15/324063 / FA RK 22-112
beschikking van de meervoudige kamer van 28 februari 2023 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , feitelijk verblijvende te [plaats C] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.J. ten Seldam te Limmen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 1 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 30 september 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 1 juli 2022.
2.2
De vrouw heeft op 1 december 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het ( [in] 2002 gesloten) huwelijk van partijen is op 6 januari 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 9 september 2020 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2005 en
- [kind 2] , geboren [in] 2008 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De kinderen verblijven op grond van een co-ouderschapsregeling de ene helft van de tijd bij de man en de andere helft van de tijd bij de vrouw.
Bij de echtscheidingsbeschikking is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 225,- per kind per maand. Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking is de bijdrage met ingang van 1 juli 2022 aldus gewijzigd dat de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage voor [kind 1] is bepaald op € 16,- per maand en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage voor [kind 2] is bepaald op € 192,- per maand.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking is een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald van € 550,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Na indexering bedroeg de uitkering in 2022 € 560,45 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil gesteld met ingang van 1 juli 2022, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking in zoverre.
De man had verzocht de uitkering tot levensonderhoud met ingang van 6 januari 2021 op nihil te stellen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 6 januari 2021 op nihil te stellen, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking in zoverre.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man is het er niet mee eens dat de rechtbank zijn verzoek tot nihilstelling heeft afgewezen voor zover het de (voorliggende) periode van 6 januari 2021 tot 1 juli 2022 betreft. De man heeft van meet af aan geen alimentatie betaald aan de vrouw omdat zij nog in overleg waren over verrekening van de afkoop van de partneralimentatie met andere boedelbestanddelen. Een verder in de tijd terugwerkende nihilstelling brengt dus geen terugbetalingsverplichting mee voor de vrouw. Een nihilstelling is voorts op zijn plaats, omdat de vrouw geen aanvullende behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud; zij werkt en zij kan zelf in de kosten van haar levensonderhoud voorzien. De echtscheidingsbeschikking heeft daarom vanaf de aanvang niet aan de wettelijke maatstaven voldaan, althans deze beschikking moet worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, gelegen in de nieuwe baan van de vrouw per september 2020.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.2
De rechtbank heeft de partneralimentatie vanaf de datum van de beschikking, 1 juli 2022, op nihil gesteld omdat de vrouw met ingang van die datum afzag van een partnerbijdrage en zij zich in zoverre niet verweerde tegen het verzoek van de man tot nihilstelling. De rechtbank heeft overwogen dat de man zijn stelling dat de echtscheidingsbeschikking van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord (voor zover het de partneralimentatie betreft) onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof deelt die conclusie en stelt vast dat de man die stelling ook in hoger beroep onvoldoende heeft onderbouwd. Hetzelfde geldt ten aanzien van zijn stelling dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de vrouw geen aanvullende behoefte meer heeft.
Indien de man van mening is dat de vrouw geen behoefte heeft aan partneralimentatie, had hij concreet moeten stellen hoe hoog haar huwelijksgerelateerde behoefte was en in hoeverre zij daarin zelf kan voorzien. In het kader van zijn stelplicht had het op zijn weg gelegen om aan de hand van een berekening de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw inzichtelijk te maken. De man heeft dat nagelaten. Hij kon niet volstaan met de stelling – zoals vermeld in zijn inleidend verzoekschrift – dat de vrouw meer was gaan werken en dus meer was gaan verdienen, maar had die stelling met bedragen moeten staven. De berekening die hij in eerste aanleg in het kader van de draagkrachtbepaling ten behoeve van de kinderalimentatie heeft gemaakt, volstaat in dat verband evenmin.
Pas ter zitting in hoger beroep heeft de man erop gewezen dat de vrouw in haar verweerschrift in eerste aanleg heeft gesteld dat haar huwelijksgerelateerde behoefte € 2.698,- netto per maand bedraagt en dat zij een inkomen heeft van € 2.730,- netto per maand. Hij lijkt daarbij echter over het hoofd te zien dat de vrouw vervolgens heeft gesteld dat zij nog steeds behoefte heeft aan partneralimentatie, omdat zij van haar inkomen een aandeel in de kosten van de kinderen moet leveren van € 472,- per kind per maand.
Nu de man naar het oordeel van het hof niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
5.3
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 28 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.