In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 27 november 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij op 3 september 2020 te Haarlem. De tenlastelegging omvatte het slaan en bijten van de benadeelde partij in het gezicht en de arm. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en geoordeeld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is, maar heeft besloten geen straf op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de mishandeling heeft plaatsgevonden. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep toegewezen tot een bedrag van € 188,52, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte is verplicht om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling.
De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling, maar ook de omstandigheden die hebben geleid tot de beslissing om geen straf op te leggen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verplichting tot schadevergoeding opgelegd aan de verdachte.