ECLI:NL:GHAMS:2023:492

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
23-001517-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepkwekerij en vrijspraak diefstal elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 oktober 2018. De verdachte, geboren in 1959, was betrokken bij een hennepkwekerij en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de bewezenverklaring van de diefstal van elektriciteit, waarvoor de verdachte is vrijgesproken. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van elektriciteit die gebruikt zou zijn voor de hennepkwekerij. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een straf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, geëist. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op negen maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de diefstal en de vordering van de benadeelde partij, maar het vonnis voor de rest bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001517-21
datum uitspraak: 17 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 10-680173-16 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1959,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde, de strafoplegging en de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof zal de gronden van het vonnis wijzigen als weer te geven in een aanvulling verkort arrest, die zal worden opgemaakt indien tegen dit arrest cassatie wordt ingesteld.

Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde

Onder 3 is – kort gezegd – tenlastegelegd de diefstal van elektriciteit die voor de onder feit 1 bedoelde hennepkwekerij is gebruikt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad der Nederlanden behoeft deze in de bewijsvoering zelfstandige aandacht. Betrokkenheid van de verdachte bij hennepteelt brengt op zichzelf immers niet mee dat de verdachte zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van daarbij gebruikte elektriciteit, ook al is duidelijk dat bij die hennepkwekerij stroom wordt gebruikt die illegaal wordt afgetapt. Dit in aanmerking genomen is er onvoldoende bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Oplegging van straf

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 tot en met 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De proeftijd is gesteld op twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verklaard zich – in geval van een bewezenverklaring – in de gevorderde straf te kunnen vinden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen hennepkwekerijen in een bedrijfspand en twee woningen opgebouwd en onderhouden. Hij heeft zich aldus meermalen schuldig gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt en aan het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten en -stekken. Gelet op de aangetroffen hoeveelheden, moeten deze drugs bestemd zijn geweest voor de verdere verkoop en verspreiding. Door aldus te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit rondom de handel en het gebruik van softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze handel in softdrugs aanzienlijke financiële belangen gemoeid zijn en dat deze niet zelden gepaard gaan met andere vormen van criminaliteit die een ontwrichtende invloed op de samenleving (kunnen) hebben. Gelet op de ernst van de feiten en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, is een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer op zijn plaats.
Volgens artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft eenieder recht op berechting binnen redelijke termijn. Deze termijn is in deze zaak overschreden, terwijl die overschrijding niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Het gaat bovendien om een zeer forse overschrijding: de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in 2015, het vonnis van de rechtbank is van 23 oktober 2018, terwijl het hof eerst heden arrest wijst. Om die reden zal het hof in plaats van de in beginsel passend en geboden geachte (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van negen maanden
waarvan drie maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf opleggen van negen maanden, waarvan
zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot
schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.902,78. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen
tot een bedrag van € 4.136,17. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde, de opgelegde (gevangenis)straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 februari 2023.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.