In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor witwassen. De tenlastelegging betrof het verwerven en in bezit hebben van een geldbedrag van ongeveer € 26.120,00, waarvan het openbaar ministerie stelde dat het afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting op 3 februari 2023 heeft de verdachte verklaard dat hij het geld onder zich had om een auto te kopen, en dat een deel van het geld afkomstig was van een lening van een bekende, terwijl het overige deel zijn spaargeld was.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld, ondersteund door getuigenverklaringen en een schriftelijke overeenkomst. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de verklaring van de verdachte onjuist was. Aangezien er geen bewijs was dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om voldoende bewijs te leveren voor de herkomst van geldbedragen in witwaszaken.