ECLI:NL:GHAMS:2023:490

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
200.313.746/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht echtelijke woning en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning en de zorgregeling voor de minderjarige kinderen na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in juni 2022 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2022, waarin de vrouw als huurster van de woning werd aangewezen. De man heeft aangevoerd dat hij al sinds 2007 in de woning woont en dat de vrouw later bij hem is ingetrokken. Hij betoogt dat de vrouw meer kans heeft op het vinden van een andere woning en dat de zorgregeling nadelig wordt beïnvloed door zijn huidige woonomstandigheden.

De vrouw heeft in haar verweerschrift gesteld dat het in het belang van de kinderen is om in de huidige woning te blijven wonen, gezien de stabiliteit en nabijheid van hun school en vrienden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich ook zorgen gemaakt over de situatie van de kinderen en benadrukt het belang van een veilige en stabiele omgeving voor hen. Het hof heeft de belangen van beide partijen en de kinderen afgewogen en geconcludeerd dat het huurrecht van de woning aan de vrouw moet worden toegewezen. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat een verhuizing van de vrouw en de kinderen in hun belang zou zijn.

Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de man om de zorgregeling uit te breiden afgewezen, omdat de kinderen al lange tijd geen omgang met hem hebben gehad en er veel weerstand tegen contact is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de belangen van de kinderen voorop stonden. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.313.746/01
zaaknummers rechtbank: C/13/698471 / FA RK 21-1421 (echtscheiding)
beschikking van de meervoudige kamer van 28 februari 2023 inzake
[de man] ,
briefadres te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. F. Ayar te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M. Pinarbasi-Ilbay te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 28 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 6 april 2022.
2.2
De vrouw heeft op 22 september 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij bericht van 10 november 2022 heeft de man nadere stukken en een videobestand in het geding gebracht.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is mevrouw A. Touber verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2011 gehuwd te [plaats] . Hun huwelijk is op 11 oktober 2022 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de - in zoverre niet bestreden - beschikking 6 april 2022, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
3.2
Uit het huwelijk zijn geboren: [minderjarige 1] , [in] 2013 en [minderjarige 2] , [in] 2016 (hierna gezamenlijk: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.3
Partijen hebben de Nederlandse en de Turkse nationaliteit. De kinderen hebben (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit.
3.4
Partijen woonden ten tijde van het huwelijk samen met de kinderen in een huurwoning gelegen aan de [adres ] [plaats] (hierna: de woning).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning, met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, met afwijzing van het verzoek van de man te bepalen dat hij huurder zal zijn. Voorts is een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) bepaald, waarbij de kinderen - na een periode van opbouw - iedere vrijdagmiddag uit school tot 18:00 uur voor het eten bij de man verblijven alsook om de week op zaterdag van 10:00 uur tot zondag 18:00 uur. Ten aanzien van de vakanties en (islamitische) feestdagen is bepaald dat deze tussen partijen bij helfte worden verdeeld, zodra de man over een geschikte woonruimte beschikt.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het huurrecht van de woning alsnog aan hem toe te wijzen. Daarnaast verzoekt hij te bepalen dat de vakanties en (islamitische) feestdagen, zonder voorbehoud, tussen partijen bij helfte worden verdeeld.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De beoordeling

5.1
De man meent dat de rechtbank ten onrechte het huurrecht van de woning aan de vrouw heeft toegewezen en voert hiertoe het volgende aan. De man woonde al sinds 2007 in de woning. De vrouw is later bij hem ingetrokken. Zij heeft bovendien meer kans op het vinden van een andere woning dan hij, aangezien zij al achttien jaar bij Woningnet staat ingeschreven en de kinderen bij haar wonen. Het had op de weg van de vrouw gelegen een urgentieverklaring aan te vragen; de man zou dan eventueel bereid zijn geweest tot woningruil, maar dit aanbod is afgeslagen. De man heeft geen inschrijving bij Woningnet. Hij heeft de woning verlaten en is op straat terecht gekomen. Hij heeft alles geprobeerd om aan een andere woning te komen. De zorgregeling met de kinderen wordt nadelig beïnvloed doordat de man geen woning heeft. Daarnaast frustreert de vrouw de omgang tussen hem en de kinderen. De man meent dat de rechtbank bij de vaststelling van de verdeling van de vakanties en (islamitische) feestdagen ten onrechte een voorbehoud ten aanzien van zijn woonruimte heeft opgenomen. De man kan de kinderen gedurende de vakanties en de (islamitische) feestdagen bij zijn moeder ontvangen of met hen op vakantie gaan. In de bestreden beschikking is overwogen dat de kinderen gedurende de zomervakantie twee weken met de man bij hun oma van vaderszijde verblijven indien de man nog niet over passende woonruimte beschikt (r.o. 2.6.4). Dit is ten onrechte niet vastgelegd in het dictum, aldus de man.
5.2
Volgens de vrouw heeft de rechtbank het huurrecht van de woning terecht aan haar toegewezen. Het is in het belang van de kinderen om in de huidige woning te blijven wonen. De oudste zoon van partijen heeft selectief mutisme en heeft baat bij rust en regelmaat. De school van de kinderen is op loopafstand en de kinderen hebben vrienden in de buurt. Daarnaast woont de zus van de vrouw, die haar vrijwel dagelijks met de kinderen helpt, in de buurt van de woning. Ook de buren ondersteunen de vrouw. Dat de vrouw een lange inschrijfduur bij Woningnet heeft, is geen grond om het huurrecht van de woning aan de man toe te wijzen. Ook als de vrouw sneller dan de man een andere woning kan krijgen, is het nog maar de vraag of zij in dezelfde buurt kan blijven wonen en dat is gelet op het welzijn van de kinderen juist van belang. Van de vrouw kan niet worden verwacht dat zij via een langdurig en ingewikkeld urgentietraject moet verhuizen, terwijl de man al sinds november 2020 bij zijn moeder woont en sindsdien geen enkele poging heeft ondernomen om een andere woning te vinden, aldus de vrouw. Voorts stelt de vrouw dat de door de man verzochte wijziging van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. Zij hebben veel weerstand tegen de man.
Hoewel nog altijd aan de omgang gewerkt wordt via hulpverlening is het partijen niet gelukt uitvoering te geven aan de opbouwende regeling die de rechtbank heeft uitgesproken. De onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw is erg slecht. De vrouw ontvangt sinds de echtscheidingsprocedure ernstige dreigementen van de man, waardoor zij zeer angstig is voor hem en zich niet veilig voelt in zijn buurt. De kinderen voelen dit en zeggen dat zij bang zijn voor de man. Jeugdbescherming Regio [plaats] is inmiddels betrokken en heeft een veiligheidsplan opgesteld, waarin ook gesproken wordt over een mogelijke ondertoezichtstelling van de kinderen.
5.3
De raad heeft ter zitting verklaard zich zorgen te maken over hoe het gaat met de kinderen. De raad benadrukt dat van belang is dat jeugdbescherming een plan maakt over wat nodig is voor de kinderen en hoe de omgang met de man eruit dient te zien. Het is volgens de raad lastig een beslissing te nemen over de vakantieregeling, nu de omgang zo minimaal is en de man geen woning heeft. De raad ziet er dan ook van af om advies te geven over de zorgregeling. Wel merkt de raad nog op de beslissing van de rechtbank te kunnen begrijpen. De raad geeft de ouders mee om in gesprek te gaan met de jeugdbescherming en met elkaar aan de slag te gaan. Verder geeft de raad aan in te zien waarom de rechtbank het huurrecht van de woning aan de vrouw heeft toegewezen, gelet op de belangen van de kinderen (met name de oudste zoon in verband met zijn selectief mutisme) om in een stabiele en veilige omgeving te kunnen blijven wonen. Wellicht kan Jeugdbescherming Regio [plaats] de man ondersteunen bij het vinden van een andere woning, aldus de raad ter zitting.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. In een situatie als deze, waarbij beide ex-echtgenoten om toedeling van het huurrecht verzoeken, dienen de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar te worden afgewogen. Ook de belangen van hun minderjarige kinderen spelen daarbij een rol.
Het hof komt na afweging van de aangevoerde belangen van partijen tot het oordeel dat het huurrecht van de woning aan de vrouw dient toe te komen. Daarbij is doorslaggevend dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en zij al ruim twee jaar het grootste aandeel in de zorg en opvoeding van de kinderen draagt. Tevens speelt een rol dat de oudste zoon van partijen, [minderjarige 1] , gediagnostiseerd is met selectief mutisme, waardoor hij meer dan gemiddeld gebaat is bij structuur, duidelijkheid en continuïteit. Daarom zal het hof, net als de rechtbank, het huurrecht van de woning aan de vrouw toewijzen. De omstandigheden dat de man de woning vanaf 2007 huurt en de vrouw later bij hem is ingetrokken en dat de vrouw een lange(re) inschrijfduur heeft (dan de man) bij Woningnet en wellicht sneller in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, maken dit niet anders aangezien een verhuizing van haar met de kinderen niet in het belang van de kinderen, met name [minderjarige 1] , is. Het voorstel van de man om tot woningruil over te gaan is onvoldoende concreet, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.5
Ook zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de verdeling van de vakanties en (islamitische) feestdagen betreft. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder het onderhavige geschil over de zorgregeling van de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang de kinderen wenselijk voorkomt. Gebleken is dat de kinderen al ruim twee jaar nagenoeg geen omgang met de man hebben gehad. De kinderen voelen veel weerstand tegen het contact met de man en het is, ondanks de ondersteuning van het OKT, Family Supporters en jeugdbescherming tot op heden niet gelukt om uitvoering te geven aan de opbouwregeling die de rechtbank heeft bepaald. Onder deze omstandigheden acht het hof een uitbreiding van de zorgregeling, zoals de man heeft verzocht, niet in het belang van de kinderen. Het hof zal ook op dit punt de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.V.T. de Bie en mr. J. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 28 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.