ECLI:NL:GHAMS:2023:479

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
23-001192-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met valse sleutels, afpersing in vereniging en drugsdelicten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van diefstal met valse sleutels, afpersing in vereniging en verschillende drugsdelicten. De feiten vonden plaats op 14 juni 2020, waarbij de verdachte samen met medeverdachten een geldbedrag van € 4.690 heeft weggenomen van een slachtoffer door middel van geweld en bedreiging met een vuurwapen. De verdachte heeft ook hennep en harddrugs in zijn bezit gehad en verhandeld. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, met een schadevergoeding van € 4.238,68 voor materiële en immateriële schade. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001192-21
datum uitspraak: 21 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2021 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-191601-20 en 15-011692-21, alsmede 15-750014-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2001,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-191601-20:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Limmen en/of Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (groot) geldbedrag (te weten € 4.690), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van die [benadeelde] en de aan die pas gekoppelde pincode;
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde] of aan een derde toebehoorde, door
- die [benadeelde] in zijn rug, althans tegen het lichaam, te trappen en/of
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp (voorzien van geluidsdemper) te richten op die [benadeelde] en/of
- voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, door te laden en/of (vervolgens) wederom te richten op die [benadeelde] en/of
- met voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, die [benadeelde] op zijn neus, althans zijn lichaam, te slaan en/of
- die [benadeelde] meerdere malen tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam (met gebalde vuist) te slaan;
3.
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad en/of bedreiging met smaadschrift en/of bedreiging met openbaar maken van een geheim van een of meerdere personen, te weten [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende voornoemde [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of het openbaar maken van een geheim hierin bestond(en) dat hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gedreigd openbaar te maken dat die [benadeelde] gezoend en/of een afspraak had (gemaakt) om seks te hebben met een (zogenaamd) minderjarige meisje (te weten [medeverdachte 1] );
Zaak met parketnummer 15-011692-21 (gevoegd):
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2020 tot en met 18 augustus 2020 te Purmerend, althans in Nederland opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hash, zijnde hennep en/of hash, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2020 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 328,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep en/of ongeveer 458,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hash, zijnde hash, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 19 augustus 2020 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of ongeveer 6,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde 2C-B en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot andere beslissingen en overwegingen dan de rechtbank.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer15-191601-20onder 3 tenlastegelegde
Anders dan waartoe de advocaat-generaal heeft gerekwireerd, zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde. Het hof gaat er weliswaar van uit dat het (mede) de bedoeling is geweest van de verdachten om het slachtoffer 'af te dreigen' (chanteren met het feit dat hij seks wilde met een minderjarige), maar dat het slachtoffer uiteindelijk zijn pinpas en pincode heeft afgegeven komt (enkel) doordat hij werd mishandeld en bedreigd met een vuurwapen. Aldus is de afdreiging gebleven bij een poging. Nu de pogingsvariant niet is tenlastegelegd zal het hof de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde vrijspreken. Overigens merkt het hof op dat dit gelet op het geheel van hetgeen wel bewezen kan worden verklaard, niet van noemenswaardige invloed is op de op te leggen straf.

Bewijsoverweging ten aanzien van het in die zaak onder 1 en 2 tenlastegelegde

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde diefstal en afpersing. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw aangevoerd, kort gezegd, dat de signalementen, de zendmastgegevens en de tapgesprekken onvoldoende zijn om de verdachte op basis daarvan te veroordelen.
Uit de bewijsmiddelen zoals die in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, leidt het hof het volgende af.
De medeverdachte [medeverdachte 2] had op de datingsite [website] een account aangemaakt ten name van een meisje, genaamd [naam 1] . Hierbij waren (profiel)foto’s geplaatst van de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Nadat contact was gelegd via het account van ‘ [naam 1] ’ met de aangever, zijn er chats en telefoongesprekken geweest, waarin impliciet en expliciet werd gesproken over het hebben van seks tussen de aangever en ‘ [naam 1] ’. Hierbij had ‘ [naam 1] ’ op enig moment aan de aangever laten weten dat zij 15 jaar oud was. [medeverdachte 2] had deze berichten en informatie over de persoon van de aangever verzameld met de bedoeling hem te chanteren voor geld. Ongeveer een week vóór het betreffende incident, ontmoette [medeverdachte 1] , zich voordoende als [naam 1] , de aangever in Den Bosch. Vervolgens spraken ‘ [naam 1] ’ en de aangever af elkaar opnieuw te ontmoeten in een door de aangever gehuurd appartement via Airbnb om seks met elkaar te hebben.
[medeverdachte 1] en de aangever kwamen op 14 juni 2020 aan in het Airbnb-appartement in [plaats 1] . [medeverdachte 2] en twee andere verdachten, onder andere medeverdachte [medeverdachte 3] , waren in de buurt. Vaststaat dat [medeverdachte 3] over een auto beschikte en dat hij de chauffeur is geweest die de verdachten van en naar de plaats delict heeft gebracht. De andere verdachte ging met [medeverdachte 2] het Airbnb-appartement binnen nadat [medeverdachte 1] de deur voor hen had geopend. [medeverdachte 2] , zich noemende ‘ [medeverdachte 2] ’, en de andere verdachte, zich noemende ‘ [naam 2] ’, toonden de in een map verzamelde belastende informatie over de aangever. Ze zeiden dat ze een deal wilden sluiten met de aangever maar die weigerde dat. Vervolgens werd er flink op aangever ingeslagen, onder andere met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp. Toen de aangever zag dat ‘ [naam 2] ’ een geluidsdemper op het pistool draaide, het wapen doorlaadde en op hem richtte en hoorde dat hij tegen hem zei ‘dit is je laatste kans’, besloot de aangever alsnog mee te werken. De aangever verstrekte zijn pinpas en -code, waarna [medeverdachte 1] met de pinpas vertrok om geld te pinnen. [medeverdachte 1] heeft tussen 17.09 uur en 17.11 uur vier maal gepind bij de Rabobank in [plaats 1] , in totaal voor € 1.000. Ook heeft zij tussen 17.32 uur en 17.34 uur drie maal gepind in Castricum, in totaal voor € 3.690. Na het pinnen haalden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] en ‘ [naam 2] ’ met de auto op en vertrokken zij. Het buitgemaakte geld werd onder de verdachten verdeeld.
De betrokkenheid van de verdachte
De medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben bekend betrokken te zijn geweest bij de feiten op 14 juni 2020 in Limmen. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat betrokken waren een chauffeur, een meisje en twee ‘afpersers’. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat er, buiten deze vier personen, anderen bij de gebeurtenissen betrokken waren.
De vraag die aan het hof voorligt is of de verdachte één van de afpersers is geweest; meer in het bijzonder of hij ‘ [naam 2] ’ was, en dus degene die het vuurwapen (althans een daarop gelijkend voorwerp) hanteerde. Gelet op de zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] , waarvan de verdachte de hoofdgebruiker is, de tapgesprekken en het signalement van de dader, beantwoordt het hof die vraag bevestigend.
Zendmastgegevens
Vaststaat dat [medeverdachte 2] in de ochtend van 14 juni 2020 meerdere keren contact had met het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] . De laatste keer was om 13.15 uur. Het telefoonnummer [nummer 1] straalde toen aan op de thuiszendmast van de verdachte ( [adres 2] ). Uit het proces-verbaal ‘analyse ARS/ANPR route [kenteken] en route zendmastaanstralingen simkaarten telefoons’ blijkt dat het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] vervolgens in beweging kwam. Om 13:34 uur werd een zendmast aan de Burgemeester Postweg in Landsmeer aangestraald. De telefoon straalde vervolgens zendmasten aan in Broek in Waterland (13.35 uur), Duivendrecht (13.47 uur), Amsterdam (13.48 uur en 13.50 uur), Bloemendaal (14.28 uur), Haarlem (14.33 uur), Santpoort-Noord (15.14 uur), Castricum (15.59 uur) en Limmen (16.14 uur).
De telefoon van [medeverdachte 2] , die vanaf Amsterdam in gebruik was bij [medeverdachte 1] , straalt zendmasten aan in Purmerend (13.15 uur), Broek in Waterland (13.35 uur), Amsterdam (14.27 uur) en Limmen (16.10 uur en 17.04 uur). De telefoon van de aangever straalt zendmasten aan in Amsterdam (14.27 uur), Heemskerk (15.06 uur) en Limmen (15.56 uur en 16.45 uur). Daarbij merkt het hof op dat deze beide telefoons om 14.27 uur dezelfde mast in Amsterdam aanstralen, te weten die aan de [adres 3] , hetgeen past in de verklaring van de aangever. Hij heeft immers verklaard ‘ [naam 1] ’ om 14.30 uur opgehaald te hebben in Amsterdam bij het WTC-gebouw.
De telefoon van [medeverdachte 1] , die vanaf Amsterdam in gebruik was bij [medeverdachte 2] , straalt zendmasten aan in Purmerend (13.09 uur), Haarlem (14.29 uur), Bloemendaal (14.54 uur) en Limmen (16.31 uur, 16.44 uur en 17.31 uur).
De telefoon van [medeverdachte 3] straalt zendmasten aan in Purmerend (12.23 uur en 12.57 uur), Limmen (16.10 uur en 16.42 uur) en Castricum (17.32 uur).
In Limmen stralen zowel de telefoon van de aangever als de telefoons van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en de telefoon met het nummer eindigend op - [nummer 1] dezelfde zendmast aan, te weten die aan de [adres 4] .
[medeverdachte 3] reed die dag in een rode Ford Focus met kenteken [kenteken] . Uit het hiervoor genoemde proces-verbaal blijkt op basis van de ARS/ANPR-registraties dat de auto van [medeverdachte 3] eenzelfde route aflegde als het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] , te weten vanuit Purmerend (13.21 uur), via Ilpendam (13.34 uur) naar Haarlem (14.11 uur tot en met 15.12 uur).
Op basis van deze gegevens concludeert het hof dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] door [medeverdachte 3] is opgehaald, waarna hij vervolgens samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (tot Amsterdam, alwaar laatstgenoemde met de telefoon van [medeverdachte 2] is ingestapt in de auto van de aangever), via omgeving Haarlem, naar Limmen is gereden om de tenlastegelegde feiten te plegen.
De verdachte als hoofdgebruiker van het telefoonnummer eindigend op [nummer 1]
De volgende vraag die aan de orde komt is wie de hoofdgebruiker is van het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] .
Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat zij veelvuldig contact hebben gehad met het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] . Beide getuigen hebben verklaard de gebruiker van dit telefoonnummer te kennen als de verdachte. Verder heeft [getuige 2] verklaard dat de verdachte, zijnde een vriend, zijn nummer heeft gewijzigd in het telefoonnummer eindigend op - [nummer 2] .
Uit onderzoek van de politie is voorts gebleken dat in de periode van 5 mei 2020 tot en met 23 juni 2020 het belangrijkste (dagelijkse) belcontact van het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] is te herleiden tot [naam 3] , zij was de (toenmalige) vriendin van de verdachte. Ook is gebleken dat vanaf 24 juni 2020 het belangrijkste (dagelijkse) belcontact van [naam 3] het telefoonnummer eindigend op - [nummer 2] is geweest. Dit is het nummer waarvan [getuige 2] heeft verklaard dat dit het nieuwe nummer is van de verdachte.
De aangestraalde thuiszendmast van beide nummers betreft een zendmast op de [adres 2] , binnen welk zendmastgebied het adres van de verdachte, [adres 1] , valt.
Op grond van het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de verdachte de vaste gebruiker was van het telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] en dat hij dit ook was op 14 juni 2020. De enkele suggestie van de verdachte ter zitting, dat een ander dan hij op 14 juni 2020 gebruik heeft gemaakt van de telefoon met nummer - [nummer 1] acht het hof in het licht van het voorgaande niet aannemelijk. Dat ook andere mensen, waaronder [naam 4] en [naam 5] , in die periode veelvuldig gebruikmaakten van de telefoon met nummer - [nummer 1] , en dus mogelijk op 14 juni 2020 de gebruiker van de telefoon kunnen zijn geweest, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Immers, hetgeen de raadsvrouw daaromtrent naar voren heeft gebracht heeft betrekking op een ander telefoonnummer in een periode ná die van de tenlastegelegde feiten. Daarbij komt dat de verdachte niet heeft onderbouwd welk telefoonnummer hij dan zelf op die dag heeft gebruikt en ook heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd dat hij op 14 juni 2020 ergens anders is geweest dan de gebruiker van nummer - [nummer 1] . Voorts is het volgende van belang voor het oordeel van het hof dat de verdachte op de bewuste dag de gebruiker van - [nummer 1] was en een van de daders is geweest.
Tapgesprekken
Uit telefoontaps die zich in het dossier bevinden, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, blijkt namelijk het volgende.
Op 5 augustus 2020 werd [medeverdachte 2] aangehouden en in verzekering gesteld. Die dag werd de verdachte gebeld door een NNman die hem vertelde dat “ [medeverdachte 2] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) geveegd is”. De verdachte zegt dan: “Als het die ding met mij is, dan ben ik zwaar genezen". NNman zegt dat hij dan zwaar de lul is.
Eveneens op 5 augustus 2020 belde de verdachte met een onbekend gebleven persoon en zei de verdachte: “Je weet niet hoe het gaat lopen, misschien is het morgen bij mijn osso bambam broer."
Op 15 augustus 2020 belde [medeverdachte 2] , nadat zijn beperkingen waren opgeheven, met de verdachte. [medeverdachte 2] zei vrijwel meteen dat zij niet inhoudelijk moeten praten waarvoor hij zit, want de politie is slim. [medeverdachte 2] zei voorts dat niemand zich zorgen hoeft te maken. [medeverdachte 2] zei dat hij wel tijd gaat pakken en gaf vervolgens aan: “ik ga niet voor je liegen man.” [medeverdachte 2] zei in een opvolgend gesprek op die dag tegen de verdachte dat [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] inmiddels ook zijn opgepakt en dat ze nog iemand zoeken. [medeverdachte 2] zei in dit verband tegen de verdachte: “ja zolang iedereen zich gewoon aan het plan houdt, dan gebeurt er niks. (…) Ja man, geen stress, alleen we moeten opletten met wat ik zeg en wat iedereen eigenlijk zegt, snap je?”
Op 19 augustus 2020 werd de verdachte aangehouden en in beperkingen gesteld. Die dag belde [medeverdachte 1] met haar vriend en vertelde zij tegen hem dat ‘de derde vandaag is opgepakt’. [medeverdachte 2] belde op 19 augustus 2020 met [naam 6] . [naam 6] vertelde over iemand die is geveegd.
[medeverdachte 2] vroeg: “voor die torrie?”
[naam 6] zei: “voor die torrie man. (…) [naam 3] lag naast hem.”
[medeverdachte 2] zei: “wat willen ze gaan doen (…) willen ze iedereen gaan cheesen.”
De verdachte heeft erkend dat hij op de ochtend van zijn aanhouding bij zijn vriendin [naam 3] in bed lag. Volgens straatwoordenboek.nl betekent ‘tori zetten’ onder meer een overval plegen.
Gelet op deze gesprekken, in combinatie met de overige stukken in het dossier, gaat het hof ervan uit dat wordt gesproken over de criminele gebeurtenissen op 14 juni 2020. De gesprekken wijzen er bovendien op dat de verdachte niet alleen wetenschap had van de afpersing, maar ook dat hij hierbij betrokken was. Immers, de verdachte denkt dat hij misschien ook zal worden opgepakt en maakt zich zorgen. Niet valt in te zien waarom de verdachte zich zorgen zou moeten maken, of opgepakt zou kunnen worden, als hij met dit alles niets van doen had. Zijn, in zeer algemene termen opgeworpen, suggestie dat hij ook wel voor andere illegale activiteiten zou kunnen worden opgepakt acht het hof in de context van al het hiervoor overwogene niet aannemelijk, Voorts komt duidelijk naar voren dat [medeverdachte 2] vanuit detentie alle betrokkenen probeert te bereiken, dat volgens hem iedereen zich aan het plan moet houden en vooral niets moet zeggen en dat hij niet gaat liegen voor de verdachte.
Het signalement van de dader
Het hof is – in tegenstelling tot de raadsvrouw – van oordeel dat het signalement van de dader de verdachte geenszins uitsluit. Daarbij neemt het hof met name in aanmerking hetgeen de aangever in eerste instantie – direct na de gebeurtenissen – daaromtrent heeft verklaard. De dader met het pistool is door de aangever omschreven als smal en bijna een kop groter dan de aangever (de aangever is 1.78-1.79m lang, de verdachte is ca 1.88m lang), met een licht getinte huidskleur, zwart haar met een beetje krulslag, niet opgeschoren, een stoppelbaardje van drie dagen oud en Nederlands sprekend, maar ook Arabisch. Over dat laatste merkt het hof op dat op een tapgesprek is te horen dat de verdachte in een gesprek met [medeverdachte 2] ‘inshallah’ zegt en dus kennelijk vaker een (enkel) woord Arabisch bezigt. Dit signalement sluit de verdachte geenszins uit.
Conclusie
Al het voorgaande is in onderling verband en samenhang bezien redengevend voor het bewijs dat de verdachte één van de vier betrokkenen was bij de feiten 1 en 2 op 14 juni 2020, en dat hij degene was die samen met [medeverdachte 2] een van de genoemde afpersers in het appartement was; namelijk degene met het vuurwapen (althans een daarop gelijkend voorwerp).
Uit het voorgaande volgt dat de verweren van de verdediging op alle punten worden verworpen.
Het hof concludeert dat hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-191601-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-011692-21 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15-191601-20:
1.
hij op 14 juni 2020 te Limmen en Castricum tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag (te weten € 4.690), dat toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door pintransacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van die [benadeelde] en de aan die pas gekoppelde pincode;
2.
hij op 14 juni 2020 te Limmen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas (inclusief pincode) die aan [benadeelde] toebehoorde, door
- [benadeelde] in zijn rug te trappen en
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp (voorzien van geluidsdemper) te richten op [benadeelde] en
- voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, door te laden en te richten op [benadeelde] en
- met voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, [benadeelde] op zijn neus te slaan en
- [benadeelde] meerdere malen tegen het gezicht en hoofd te slaan;
Zaak met parketnummer 15-011692-21 (gevoegd):
1.
hij in de periode van 29 juli 2020 tot en met 18 augustus 2020 te Purmerend, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hash;
2.
hij op 19 augustus 2020 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 328,1 gram hennep en ongeveer 458,1 gram hash;
3.
hij op 19 augustus 2020 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15 pillen van een materiaal bevattende 2C-B en ongeveer 6,4 gram van een materiaal bevattende MDMA.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-191601-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-011692-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-191601-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
voortgezette handeling van
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Het in de zaak met parketnummer 15-011692-21 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 15-011692-21 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 15-011692-21 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder 2 C van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-191601-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-011692-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de rechtbank, kort gezegd, als bijzondere voorwaarden gesteld een meldplicht, de verplichting tot ambulante behandeling, het meewerken aan werk of een opleiding, controle van middelengebruik en een contactverbod.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de advocaat-generaal gevorderd dezelfde bijzondere voorwaarden te gelasten als de rechter in eerste aanleg.
De raadsvrouw heeft in verband met de grote stappen die de verdachte in vrijheid heeft gezet in overweging gegeven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform voorarrest op te leggen in combinatie met een voorwaardelijk deel en een eventuele taakstraf, zodat wordt voorkomen dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan – kort gezegd – een grove, zeer gewelddadige afpersing. De verdachten hebben gehandeld volgens een nauwkeurig voorbereid en geraffineerd plan waarbij het de bedoeling was een makkelijk te chanteren slachtoffer veel geld afhandig te maken. Een medeverdachte heeft op een datingsite een profiel aangemaakt en zich daar voorgedaan als een jonge vrouw, genaamd [naam 1] , waarbij de foto van een van de mededaders is gebruikt. Vervolgens heeft gedurende een zekere periode contact plaatsgevonden met het slachtoffer, om hem tot een afspraak te verleiden. Hierbij is uiteindelijk aan het slachtoffer kenbaar gemaakt dat ‘ [naam 1] ’ minderjarig was. De bedoeling hiervan was om het slachtoffer te kunnen chanteren met het feit dat hij met een minderjarig meisje seksuele handelingen wilde verrichten. Vervolgens is met het slachtoffer afgesproken in een zogenaamde Airbnb. Om het slachtoffer te bewegen tot afgifte van zijn bankpas en pincode is het slachtoffer een mapje getoond met een uitdraai van de (Whatsapp)contacten die het slachtoffer met ‘ [naam 1] ’ heeft gehad. Ook vertelden de daders hem wat zij over zijn persoonlijk leven wisten. Toen het slachtoffer duidelijk maakte dat hij geen geld wilde geven, werd er op hem ingeslagen, onder meer met de achterkant van een (vermoedelijk) vuurwapen. Het slachtoffer is vreselijk toegetakeld: zijn neus en rechteroogkas zijn gebroken, er is een tand afgebroken en hij heeft de nodige kneuzingen opgelopen. Verder is het vuurwapen doorgeladen en is er voor zijn ogen een geluiddemper op gedraaid en is dat wapen op hem gericht waarbij werd gezegd “dit is je laatste kans”. Op dat moment heeft hij zijn pinpas met -code afgestaan waarmee vervolgens een groot geldbedrag is opgenomen. Het slachtoffer heeft niet alleen flink letsel opgelopen maar heeft ook een buiten gewoon beangstigde tijd doorgemaakt die flinke (psychische) sporen bij hem heeft nagelaten. Feiten als de onderhavige tasten ook het veiligheidsgevoel in de samenleving als geheel aan. Bij een dergelijk ernstig delict past in beginsel geen andere dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de handel in softdrugs en het bezit van verschillende soorten soft- en harddrugs. Dit zijn voor de volksgezondheid gevaarlijke stoffen. De handel in en het gebruik van deze stoffen gaat gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld en dat hij ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd liep.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Ook heeft het hof gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor ‘overval en bedreiging’, nu deze zien op gevallen die tot op zeker hoogte vergelijkbaar zijn met hetgeen zich in deze zaak heeft afgespeeld. In die oriëntatiepunten wordt voor een woningoverval met licht geweld/ bedreiging een uitgangspunt van 3 jaren genoemd en in geval van ‘ander geweld’, 5 jaren. Daarnaast heeft de verdachte zich als gezegd ook schuldig gemaakt aan een aantal drugsdelicten.
Ter terechtzitting hebben de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebracht dat de verdachte (van wie de voorlopige hechtenis is geschorst) zijn leven inmiddels een andere wending heeft gegeven. Hij heeft een opleiding gevolgd en inmiddels een baan gevonden, hij wil een vervolgopleiding gaan doen en heeft een vriendin. Verder heeft hij zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en onder meer een behandeling bij De Waag gevolgd. Het hof ziet dat de verdachte zich met de nodige inzet positief heeft ontwikkeld. Ook ziet het hof nadrukkelijk onder ogen dat als de verdachte opnieuw komt vast te zitten, een deel van wat hij bereikt heeft hoogst waarschijnlijk teniet zal worden gedaan. Echter, voor een straf waarvan het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de tijd die de verdachte voor deze zaken heeft vastgezeten (bijna zes maanden) zijn de feiten veel te ernstig. Wel zal het hof in die zin rekening houden met de door de verdediging genoemde positieve ontwikkelingen dat het hof komt tot een lagere straf dan anders het geval zou zijn geweest, ook lager dan door de advocaat-generaal geëist. Het hof acht al met al een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Daarbij zal het hof als bijzondere voorwaarde enkel een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer gelasten. Dit betekent dat de verdachte, uitgaande van deze straf, opnieuw voor deze zaak naar de gevangenis zal moeten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.238,68 (€ 238,68 aan materiele schade en € 15.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 238,68. De rechtbank heeft de vordering wat betreft immateriële schade afgewezen omdat – kort gezegd – het niet billijk is om het slachtoffer een vergoeding toe te kennen waarbij in aanmerking is genomen dat zijn voorgenomen gedrag (seks met een minderjarige) (mogelijk) strafbaar zou zijn.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen. Daarbij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de afwijzing van de immateriële schade op de wijze waarop de rechtbank dat heeft gedaan, juridisch gezien niet kan maar dat deze schade naar billijkheid op een lager bedrag dan het gevorderde bedrag zou kunnen worden begroot.
De raadsvrouw heeft primair verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair verzocht de vordering te matigen gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft verzocht dat de vordering wordt toegewezen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan. Aldus heeft hij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij, hoofdelijk met zijn mededaders, tot vergoeding van de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is gehouden.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 238,68, bestaande uit de reiskosten naar het ziekenhuis en het politiebureau. De vordering is in zoverre niet betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Immateriële schade
Een vergoeding voor immateriële schade kan slechts worden toegekend in één van de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek genoemde gevallen, te weten (onder meer) indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft de benadeelde partij een gebroken neus, gebroken oogkas, een scheur bij de andere oogkas, gekneusde ribben, een wond op het achterhoofd en een kapotte tand opgelopen. De benadeelde is opgehaald door de ambulance en naar het ziekenhuis gebracht. De scheur bij de oogkas is met hechtingen behandeld. De snee erboven is gelijmd. Het oog van de benadeelde zat gedurende tien dagen dicht en was helemaal opgezwollen. De benadeelde partij heeft aangegeven er een litteken aan over te hebben gehouden. Aldus is er naar het oordeel van het hof een wettelijke grondslag voor het toekennen van immateriële schade.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 4.000,00 en voor het overige afwijzen. Daarbij is in het bijzonder gelet op de buitengewoon gewelddadige aard van het handelen van de verdachte, de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voorts merkt het hof op dat wat er ook zij van de (op zijn minst genomen moreel zeer dubieuze) intenties van de benadeelde partij, dit niet maakt dat hij in rechtens relevante mate eigen schuld heeft aan het schadeveroorzakend handelen dat de verdachte en zijn medeverdachten jegens hem hebben gepleegd.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 56, 57, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 april 2019 opgelegde voorwaardelijke een taakstraf van 70 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 35 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de tenuitvoerlegging af te wijzen vanwege de bepleite vrijspraak en heeft subsidiair verzocht de tenuitvoerlegging af te wijzen, onder meer omdat het feit waarvoor de voorwaardelijke taakstraf is opgelegd een andersoortig feit betreft.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-191601-20 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-191601-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-011692-21 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-191601-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-011692-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1969.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-191601-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.238,68 (vierduizend tweehonderdachtendertig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 238,68 (tweehonderdachtendertig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-191601-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.238,68 (vierduizend tweehonderdachtendertig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 238,68 (tweehonderdachtendertig euro en achtenzestig cent) materiële schade en
€ 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 52 (tweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
  • 14 juni 2020 voor een bedrag van € 159,64,
  • 15 juli 2020 voor een bedrag van € 79,04,
en voor de immateriële schade op 14 juni 2020.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 april 2019, parketnummer 15-750014-18, te weten een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
35 (vijfendertig) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. R. van der Heijden en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 februari 2023.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]