ECLI:NL:GHAMS:2023:460

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
23-000647-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van hennep met een gewicht van ruim 5,5 kg en de rechtmatigheid van opsporingshandelingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1979 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van ongeveer 5.799,3 gram hennep op 8 oktober 2020 te Rotterdam. De politie had de verdachte en een medeverdachte aangetroffen in een auto, waaruit bleek dat zij mogelijk betrokken waren bij drugshandel. Tijdens een fouillering werd bij de verdachte een bedrag van € 1.400,- aangetroffen, en in de kofferbak van de auto werd een doos met hennep ontdekt. De verdediging voerde aan dat de fouillering en doorzoeking onrechtmatig waren, maar het hof oordeelde dat er voldoende reden was voor de opsporingshandelingen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan het tenlastegelegde feit. De straf werd vastgesteld op 15 weken gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact van de illegale hennephandel op de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000647-22
datum uitspraak: 23 februari 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 10-252719-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1979,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5.799,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep/wiet, zijnde hennep/wiet een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de in de auto aangetroffen hennep van het bewijs uitgesloten moet worden, nu de doorzoeking van de auto onrechtmatig was. Tevens is de verdachte ten onrechte als verdachte aangemerkt, nu geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De fouillering van de verdachte was daarom onrechtmatig. Voor zover het hof de doorzoeking en de fouillering wel rechtmatig acht en niet over gaat tot bewijsuitsluiting, kan niet worden bewezen dat de verdachte wist dat de in de aangetroffen doos hennep bevatte.
Het hof overweegt als volgt.
Feiten en omstandigheden
Uit de inhoud van het dossier [1] leidt het hof af dat de politie op 8 oktober 2020 een melding kreeg van een verdachte situatie ter hoogte van de [adres01] . Volgens de melding zaten aldaar twee mannen, van wie de meldster denkt dat zij te maken hebben met drugs, al anderhalf uur lang in een blauwe auto met Pools kenteken [nummer01] . De mannen waren geld aan het tellen. Verbalisanten controleerden ter plaatste de betreffende auto en troffen daarin inderdaad twee mannen aan. Zij constateerden dat beide mannen de Nederlandse noch de Engelse taal spraken. De man die op de bestuurdersstoel zat, wees naar zijn telefoon waarmee hij in gesprek was met een man die vervolgens aangaf als tolk in de Engelse taal te kunnen fungeren. Via deze door de bestuurder als tolk aangewezen derde is aan de mannen gevraagd of zij geld bij zich hadden of in de auto hadden liggen, waarop het antwoord was dat de mannen geen geld bij zich hadden. Bij verbalisanten ontstond op dat moment het vermoeden van witwassen, waarop de mannen zijn onderworpen aan een opsporingsfouillering. Bij die fouillering troffen verbalisanten bij de ene man, zijnde de verdachte een bedrag van € 1.400,- en bij de andere man, zijnde de medeverdachte [medeverdachte01] , een bedrag van € 640,- in briefgeld aan. Verbalisanten vroegen vervolgens via de tolk toestemming tot het doorzoeken van de auto. Daarop opende de verdachte het bestuurdersportier, maakte hij met zijn hand een uitnodigende beweging en knikte hij met zijn hoofd. Bij de doorzoeking van de auto werd in de kofferbak een kartonnen doos aangetroffen. [2] In deze doos bleek 5.866,5 gram hennep te zitten. [3]
Getuige [getuige01] , bewoonster van de [adres02] , heeft verklaard dat een pakketbezorger een uur nadat de verdachten waren aangehouden bij haar een pakketje voor de buren wilde afleveren. De pakketbezorger vermeldde daarbij dat hij in de afgelopen weken vaker pakketjes had bezorgd voor de betreffende mannen bij andere mensen in de straat, maar ook op andere adressen. [4]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de doos die in de kofferbak is aangetroffen, van de medeverdachte was en dat deze doos afkomstig was uit Spanje. De doos moest afgeleverd worden in Den Haag. [5]
Bespreking verweren
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman dat de fouillering en doorzoeking van de auto onrechtmatig hebben plaatsgevonden. Op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden concludeert het hof dat bij verbalisanten een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, te weten witwassen in relatie tot een drugsdelict, is ontstaan. Dit vermoeden kon naar het oordeel van het hof ontstaan nadat beide verdachten vertelden geen geld bij zich te hebben, in tegenstelling tot hetgeen volgens de melding was waargenomen. Dit levert naar het oordeel van het hof voldoende ernstige bezwaren op in de zin van artikel 9, tweede lid, Opiumwet, waardoor de fouillering rechtmatig heeft plaatsgevonden.
Ook de doorzoeking van de auto heeft rechtmatig plaatsgevonden, nu de verbalisanten op grond van artikel 96b, eerste lid, Sv, bij een verdenking van een strafbaar feit als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv en artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, Opiumwet bevoegd waren tot het doorzoeken van de auto. Toestemming van de rechthebbende van de auto was daarvoor niet vereist. Overigens merkt het hof ten overvloede nog op dat er ook geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit afgeleid kan worden dat de verdachte niet in vrijheid zijn wil heeft kunnen bepalen. Met het openen van het bestuurdersportier, het maken van een uitnodigende handbeweging en het instemmend knikken heeft de verdachte duidelijk blijk gegeven van de toestemming en volgt ook dat het hem duidelijk was voor welke onderzoekshandeling toestemming werd verleend. Nu door de verdediging niet is aangevoerd dat hij daaraan voorafgaand gebrekkig is geïnformeerd, ziet het hof in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om daarover anders te oordelen.
Het hof verwerpt tevens het verweer van de raadsman dat de verdachte geen wetenschap had van de zich in de doos bevindende hennep. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het postpakket dat werd bezorgd op [adres02] een uur nadat de verdachten waren aangehouden, van dezelfde grootte, kleur en merk was als het in de auto aangetroffen postpakket, dat de adressering en afzender identiek waren en dat ook dit pakket bijna zes kilogram hennep bevatte, [6] alsmede dat in de door de verdachten gehuurde woning nog zo’n zelfde doos qua grootte, kleur en soort tape leeg is aangetroffen. [7] Het onder deze omstandigheden welbewust in ontvangst nemen van dozen uit Spanje – waarbij een dergelijke doos ook is geopend – en deze verder het land in verspreiden, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo duidelijk gericht op het verspreiden van verboden middelen, dat het hof dat redengevend acht voor de wetenschap dat deze dozen hennep bevatten. De verdachte heeft geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 oktober 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5.799,3 gram hennep.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 weken met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht om, indien het hof komt tot een bewezenverklaring en een strafoplegging, een straf op te leggen die gelijk is aan het aantal dagen dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim vijf en een halve kilo hennep. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van de gebruikers en de illegale handel hierin is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande andere vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt, bij deze hoeveelheid hennep, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden genoemd. Het hof ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken en zal dan ook een hogere straf opleggen dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Door de verdachte is op 27 oktober 2020 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 23 februari 2023 eindarrest. Het hof constateert daarmee dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ruim drie maanden. De verdediging heeft hierop geen invloed gehad. Om die reden ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf met een week te verminderen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 15 weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 februari 2023.
mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.De hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, waarop het hof het bewezenverklaarde heeft gegrond, betreffen in de wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 8 oktober 2020, doorgenummerde p. 7-9 van het politiedossier.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2020, doorgenummerde p. 30-31 van het politiedossier.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige van 8 oktober 2020, doorgenummerde p. 44-45 van het politiedossier.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 oktober 2020, doorgenummerde p. 56-60, in het bijzonder p. 59 van het politiedossier.
6.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde p. 30-31 van het politiedossier.
7.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde p. 40-41 van het politiedossier.