ECLI:NL:GHAMS:2023:440

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.313.954/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake consumentenovereenkomst en advocaatkosten met betrekking tot informatieplichten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De appellante, een maatschap van advocaten, had een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die niet verschenen was. De vordering betrof betaling van advocaatkosten die in eerste aanleg waren afgewezen omdat de appellante niet had voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten. In hoger beroep heeft de appellante aangetoond dat zij wel degelijk aan deze informatieplichten had voldaan, onderbouwd met e-mails waarin de kostenstructuur en de voorwaarden van de dienstverlening waren uiteengezet.

Het hof heeft zich daarbij gebaseerd op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023, waarin werd geoordeeld dat een kostenbeding tussen een advocaat en een consument duidelijk en begrijpelijk moet zijn. Het hof concludeerde dat de appellante de geïntimeerde voldoende had geïnformeerd over de kosten en de voorwaarden van de dienstverlening. De grieven van de appellante werden gegrond verklaard, het bestreden vonnis werd vernietigd en de vordering tot betaling van € 6.005,88 werd alsnog toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in consumentenovereenkomsten, vooral in de juridische sector, en bevestigt dat advocaten hun cliënten tijdig en duidelijk moeten informeren over de kosten die zij kunnen verwachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.313.954/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9708817/ CV EXPL22-721
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 februari 2023
inzake
de maatschap
[appellante] FAMILIERECHT ADVOCATEN,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. C.E. van de Pas-Rutgers van der Loeff te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 26 juli 2022 in hoger beroep gekomen van een verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter), van 28 april 2022, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (verder: het bestreden vonnis). De dagvaarding bevat de grieven.
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
[appellante] heeft overeenkomstig de appeldagvaarding van grieven gediend en producties overlegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vordering van [appellante] in eerste aanleg alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.

2.Beoordeling

2.1
In eerste aanleg heeft [appellante] gevorderd dat [geïntimeerde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 6.005,88 aan [appellante] , vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.244,10 vanaf 15 februari 2022 tot aan de voldoening en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, waaronder de nakosten, met rente. [appellante] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat zij in opdracht van [geïntimeerde] juridische werkzaamheden heeft verricht en dat [geïntimeerde] heeft nagelaten het in verband daarmee door [appellante] gefactureerde bedrag van € 5.244,10 te voldoen. Na verzending van een zogenoemde veertiendagenbrief op 16 november 2021 is [geïntimeerde] tevens € 637,21 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.
2.2
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat [appellante] niet heeft gesteld en voldoende onderbouwd dat is voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van Boek 6, titel 5, afdeling 2B van het Burgerlijk Wetboek (BW), hetgeen ambtshalve moet worden getoetst. Omdat de dagvaarding niet overeenkomstig artikel 111 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de eis en de gronden vermeldt en [appellante] niet ingevolge artikel 21 Rv de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd, is de vordering door de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter heeft [appellante] in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld, begroot op nihil.
2.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met drie grieven op.
2.4
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.5
[appellante] heeft in hoger beroep gesteld en onderbouwd dat [geïntimeerde] zich tot haar kantoor heeft gewend voor advies over zijn echtscheiding. Bij e-mail van 5 augustus 2020 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] bevestigd dat er op 7 augustus 2020 een gesprek zal plaatsvinden op kantoor van [appellante] en haar algemene voorwaarden toegezonden. In de e-mail heeft [appellante] haar adres en contactgegevens vermeld en bevestigd dat haar uurtarief € 197,50 exclusief btw bedraagt. Ook is vermeld dat er maandelijks wordt gefactureerd onder toezending van een specificatie. Op 7 augustus 2020 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden op kantoor van [appellante] , waarna [appellante] bij e-mail van 11 augustus 2020 aan [geïntimeerde] de opdracht heeft bevestigd en nogmaals heeft meegedeeld wat haar uurtarief is. In deze laatste e-mail heeft [appellante] geschreven dat het niet mogelijk is een begroting te maken van de kosten omdat nog niet kan worden ingeschat wat de omvang van haar werkzaamheden zal zijn. [geïntimeerde] is er nogmaals op gewezen dat er maandelijks een declaratie met specificatie wordt verzonden en is verzocht opmerkingen of vragen daarover meteen aan de orde te stellen.
2.6
[geïntimeerde] is niet verschenen en heeft deze nadere toelichting dus niet betwist.
2.7
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] een consument is en [appellante] een handelaar, zodat sprake is van een consumentenovereenkomst als bedoeld in artikel 6:230h lid 1 BW. Nu geen van de uitzonderingen van artikel 6:230h lid 2 BW zich voordoet, is afdeling 6.5.2B BW op de overeenkomst van toepassing. Omdat zich hier een andere overeenkomst voordoet dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, dient de zaak te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf als gegeven in artikel 6:230l BW. Daarin is bepaald dat de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie dient te verstrekken, voor zover deze niet reeds duidelijk uit de context blijkt, voor zover hier van belang: (a) de voornaamste kenmerken van de zaken of de diensten, (b) de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam, het geografische adres en zijn telefoonnummer, en (c) de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van de zaak of de dienst de prijs redelijkerwijze vooraf niet kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend.
2.8
In het arrest van 12 januari 2023 (zaak C-395/21, ECLI:EU:2023:14) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) zich bij prejudiciële beslissing uitgelaten over de vraag of een beding in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten waarin, samengevat, de kosten uitsluitend worden vastgelegd op basis van het gehanteerde uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13). Het HvJEU heeft geoordeeld dat het enkel noemen van een uurtarief de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen (rov. 40). Volgens het HvJEU dient de advocaat de consument, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie te verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen (rov. 43). Die informatie dient aanwijzingen te bevatten die de consument in staat stelt bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen, zoals een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen
of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal reeds gepresteerde werkuren wordt vermeld(cursivering door het hof)
.Daarbij is het aan de nationale rechter om te beoordelen of de informatie, die aan de consument is verstrekt, de consument in staat heeft gesteld om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële consequenties van het sluiten van die overeenkomst, zijn beslissing te nemen (rov. 44). Wat betreft de vraag of sprake is van een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13 overweegt het HvJEU dat het onderzoek van het oneerlijke karakter van een beding in beginsel dient te berusten op een algehele beoordeling, waarbij niet enkel een eventueel gebrek aan transparantie van dat beding in aanmerking dient te worden genomen (rov. 49). Het HvJEU oordeelt vervolgens dat het enkele feit dat het kostenbeding tussen een advocaat en een consument niet aan het transparantievereiste van artikel 4 lid 2 van Richtlijn 93/13 voldoet, niet betekent dat het beding als oneerlijk moet worden beschouwd, tenzij de lidstaat van het toepasselijke recht overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 93/13 (waarin staat dat lidstaten strengere bepalingen dan die onder Richtlijn 93/13 vallen kunnen aannemen en handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het Unierecht) er uitdrukkelijk in heeft voorzien dat een beding alleen al daarom als oneerlijk wordt aangemerkt (rov. 52).
2.9
Het hof is van oordeel dat, alle omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen, het kostenbeding in deze zaak niet oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13. Aan de vereisten van artikel 6:230l sub a en b BW is voldaan, omdat in de hiervoor vermelde e-mails van 5 en 11 augustus 2020 zowel de voornaamste kenmerken van de te verlenen diensten, als het adres en de contactgegevens van [appellante] zijn vermeld. Ten aanzien van het vereiste van artikel 6:230l sub c BW wordt overwogen dat [appellante] , naast het uurtarief, heeft aangegeven dat zij - gelet op de onduidelijkheid over de omvang van haar werkzaamheden nog geen schatting van de kosten valt te maken - maandelijks gespecificeerd declareert en graag meteen van [geïntimeerde] hoort, wanneer hij vragen of opmerkingen over de factuur of specificatie heeft. Daarmee kon [geïntimeerde] op tijd aan de rem trekken wanneer de kosten voor hem te hoog zouden worden. [appellante] heeft [geïntimeerde] al met al voldoende duidelijk en begrijpelijk geïnformeerd.
2.1
Het hof heeft nog getoetst of de in hoger beroep door [appellante] overgelegde algemene voorwaarden oneerlijke bedingen bevatten, maar geoordeeld dat dat niet het geval is.
2.11.
Het voorgaande betekent dat de grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellante] tot betaling van haar facturen zal alsnog worden toegewezen, met wettelijke rente. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn berekend conform de gebruikelijke staffel en eveneens toewijsbaar. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van € 6.005,88, vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.244,10 vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 620,96 aan verschotten en € 311,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden begroot op € 886,33 aan verschotten en € 836,00 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. R.J.M. Smit, mr. A.S. Arnold en mr. F.J. van de Poel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.